WEEKBLAD
van
i860.
Vrijdag 23 Maart.
INK 12.
De Voorstellen van den Dijkgraaf
A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
haarlemmermeer,
Abonnementen
worden aangenomen bij de Boekhandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam,
J. J. VAN BREDERODEHaarlem
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in bet Rijk.
t ,D,C KfJf 6'~ hft,Jaa^; Elke 3.Maanden wordt over 1,50 beschikt. Advertentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.
benalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsmg. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
EN VAN HET
DAGELTJKSCH BESTUUR.
II.
Na al het aangevoerde omtrent de verbetering der
stoomtuigenzoo als dit door de desJcundigen is aan-
geprezenzal dit deel van het voorstel tvel geene
gegronde tegenspraak kunnen ontmoeten.
Zij toch die met den Hoofd-Ingenieur J. A. B e y e-
rinek nog van meening mogten zijn, dat althans
een deel dier verbeteringen niet noodzakelijk is of
niet aan de verwachting zal beantwoorden die met
liem instemmendat. eene vergrooting van het ketel-
vermogen met twee ketels aan elk der werktuigen vol-
doende mag worden geacht, moeten wel overvvegen
dat er ook morele gronden zijn aan te voeren, om
het meer gevraagde toe te staan.
Zelfs X., de eenige, die in Januarij 1859 (te Haar
lem bij A. C. K r u s e m a n) die verbeteringen naar
aanleiding van het Rapport Storm Buysing c. s.
bestreden heeftzal ons ditnaar wij vertrouwen
toestemmen.
Immers het is volkomen duidelijk aangetoond, dat
de Cruquius en de Lijnden met het meeste voordeel
werken indien zij dit doen met 6 ketels. Bezitten
zij er niet meer dan 6 zij moeten bij het minste
gebrek aan een der ketels, of stilstaan om het gebrek
te verhelpen, of met een kleiner aantal ketels, dan
vereischt wordt, voortwerken. Wat daarvan de ge-
volgen zijnheeft de ondervinding onder anderen met
den Cruquiusin de 4 laatste maanden van 1859
verkregen, zeker meer dan voldoende geleerd. Dat
het wenschelijk is een grooter aantal ketels te bezit
ten is vroeger door alle deskundigenmaar thans
zeker ook voor alle orakundigen uitgemaakt; hoewel
wij erkennen dat die vermeerdering toch niet reel zal
baten, indien voor het onderhoud en tijdig herstel
in het drooge jaargetijde niet beter zorg wordt gedra-
gen, indien de voorraad steenkolen in het natte jaar
getijde zoo gering is, dat zij met aanzienlijke kosten
en opofferingen moeten worden aangevoerd.
Of eene vermeerdering met 2 ketels nu voldoende mag
worden geachtdan wel of er 4 bij elk werktuig moeten
worden aangebragt, is, uit eenJinantieel oogpunt, eene
onverschillige zaak. Naar ons oordeel heeft de Ileem-
raad J. W. M. van de Poll het wenschelijke van
de vermeerdering met 4 ketels voldoende aangetoond.
Maar al ware dit niet het gevalwij zouden toch
meenen, dat de aangevraagde vermeerdering moest
worden toegestaan. Het rentese.rlies van eene halve
tonne gouds, daardoor te weeg gebragt, weegt niet
op tegen het morele voordeel, dat zij, die over de
werking der stoomtuigen te beslissen hebben, zich
nimmer op gedwongen stilstand der werktuigen kunnen
beroepen wegens den toestand der ketels. Bovendien
zullen de 10 ketels aan den IAjnden en den Cruquius
niet te gelijk in gebruik zijn en de kosten van onder
houd zullen misschien spoedig met eene gelijke som
verminderenals de rente van het kapitaalvoor 4
ketels gevorderd, bedraagt.
Al wat echter door het Bestuur meer is gevraagd
meenen wijdat in het belang van den Polder en
van de Ingelandenniet moet worden toegestaan. Dit
geldt 1°. het plaatsen van 6 molens aan de Oostzijde
des polders; 2°. de afsluiting van de sectien J. en M.
en de oprigting van een afzonderlijk gemaal ten
einde de kwel op dat punt onschadelijk te maken"
zoo als de Dijkgraaf in zijn opstel zegt.
Indien het Bestuur over eenen polderdoor vijzel-
molens bemalen, met het voorstel kwam bij zijne
Ingelanden, om, behalve het vereischte tot verbetering
van het bestaande, bovendien eenige tonnen gouds toe
te staan ten einde het aantal molens te vermeerderen,
terwijl alle deskundigen verklaard hadden dat de be
staande voldoende warenindien zij slechts van goede
wieken en zeilen werden voorzienhet antwoord der
Ingelanden zou niet twijfelachtig zijn. Indien men
zich daarbij beriep op den ongunstigen waterstand der
afgeloopen maandende Ingelanden zouden beweren
dat dit te wij ten was aan de wijze, waarop de be-
maling had plants gehad; dat een groot aantal mo
lens in plaats van met 4slechts met 2 wieken
heeft kunnen malenen dat bij krachtigen wind ook
deze nog stil moesten staan, uit vrees dat men an-
ders geheel zou zijn uitgespannendat er slechts 1
stel zeilen bij elken molen bestond, die bijna versle-
ten warenen dat het niet mogelijk was zoo spoedig
als gevorderd werd, nieuwe te bekomen, zoodat de
voorzigtigheid gebood slechts weinig van die zeilen
te vergen. Neen de Ingelanden zouden dit niet
zeggen. Wanneer het Bestuur zich daarop mogt
beroepen ter regtvaardiging zijner handelingen de
Ingelanden zouden dit zelfs niet aannemen; zij zou
den bewerendat de noodige sommen tot onderhoud
der molens tijdig en zoo ruirn als die aangevraagd
werden, waren toegestaan, en dat het bezit van
juist zooveel zeil als noodig is, en dat nog wel half
versletenonverantwoordelijk iswaar zoo uitgebreide
belangen aan de voldoende werking dier wieken en
zeilen zijn toevertrouwd.
Bijna alle eigenaars van poldergronden hebben
verstand van molensmaar niet alien hebben dit van
stoomtuigen. De meestendie geene natuurkundige
opleiding genoten hebben, schijnen zelfs de taal der
<fe«kundigen niet voldoende te kunnen verstaan om
te dier zakeonder de voorlichting van dezetot
eene eigene overtuiging te geraken. Dat dit eenige
meer dan gewone inspanning vordertwillen wij niet
ontkennen maar de zaken zijn toch eenvoudig ge-
noegom bij eenigen goeden wil en inspanning een
voldoend inzigt in de zaak te verkrijgen.
En toch aan dit gemis is de toestand waarin de
Haarlemmermeer-Polder in de laatste maanden heeft
verkeerd, voornamelijk te wijten.
Bij zeer vele Ingelanden bestaat zeker de goede
wil en de lust, om zich een helder inzigt in de zaak
te verschaffen. Maar tot op de verschijning van het
IFeekblad wisten zij van de werking der stoomtuigen
niets afzelfs de Hoofd-Ingelanden nieten de leden
van het Dagelijksch Bestuur ontvingen wekelijks slechts
eene opgave van den waterstandmet schriftelijke
vermelding, op welken dag het een of ander werk
tuig in of buiten werking was gestelden van het
laatste in den regel ook de redenwaarom.
Dat onder die omstandigheden onkunde en twijfel
omtrent het nut dier werktuigen is blijven bestaan
ligt in den aard der zaak. De Ingelanden, die ver
trouwen hebben in de werktuigenbeschuldigen het
Bestuur zijdie in het Bestuur vertrouwen stellen
beschuldigen de werktuigen; en als dit zoo moest
blijven, wij zouden het Bestuur en de Ingelanden
beide beklagenwant onder die wederzijdsche be-
schuldigingen wordt de zaak niet beter en de Polder
blijft, met jaarlijks terugkeerende groote uitgaven
toch in beklagenswaardigen toestand.
Even gewigtig als in een polder met windbemaling
het onderhoud der molens en vooral dat der roeden
en zeilen ishangt bij stoombemaling nagenoeg alles
van het voldoende onderhoud van pompen en ketels af.
Het eenige onderscheid is slechts, dat men over de
beweegkracht bij den een niet heeft te bevelen, terwijl
men bij stoombemaling die geheel in zijne magt heeft.
Elders is men om die reden er op bedacht, de
windmolens door stoomgemaal te vervangenen reeds
hier en daar is dit met zeer bevredigende uitkomst
geschied. In den flaarlemmermeer - Polder wenscht
men thans het tegenovergestelde te doenomdat men
ondanks de verzekeringen van alle deskundigengeen
vertrouwen heeft in de werktuigen,
De oorzaak van dit wantrouwen is gelegen in den
gebrekkigen toestand, waarin blijkbaar de ketels en
pompen verkeeren, en aan de onkunde waarin men
verkeert ten opzigte van de kwel en het waterverlies
der werktuigen.
Het is met cijfers voldoende aangetoond, dat de
stoomtuigen, indien men yio voor waterverlies in
rekening brengteene veel grootere hoeveelheid water
uit den polder werpen, dan er door regen in valt.
Er bestaat onzekerheiden dien ten gevolge versehil
van meening, van waar die meerdere hoeveelheid
water komt. De een schrijft dit toe aan de kwel
de ander onderstelt dat het waterverlies der werktui
gen grooter is. De Niet-Ingeland heeft zich
daaromtrent (in zijne Bedenkingenbiz. 49 tot 87),
uitvoerige berekeningen getroost, maar vermits bij
niet in staat was de kwestie tot oplossing te bren-
gennader onderzoek aanbevolen. Wij hadden ver-
wacht dat hiervan bij de toelichting van het nieuwe
voorstel tot verbetering iets zou zijn gebleken; maar
zijn daarin teleur gesteld. Het is toch waarlijk geene
onverschillige zaak, de hoegrootheid van het water
verlies der werktuigen en de hoeveelheid kwelwater
althans zoo naauwkeurig mogelijk te kennen. Dat
het eerste grooter is dan l/iowordt door den Hoofd-
Opzigter ondersteld Gedachtenenz.biz. 17), maar
lioeveel grooter, ligt nog geheel in het duister.
Uit de berekeningen door den Niet-Ingeland
Bedenkingenbiz. 68) omtrent de hoeveelheid water,
welke door de werktuigen meer wordt uitgeslagen
dan door regen in den polder valtblijktdat wan
neer de Lijnden alleen werktdie hoeveelheid per
maand zou bedragen ruim 6 millioenindien de
Leeghwater alleen werktruim 9 millioenindien de
werktuigen gezamenlijk werken, ruim 18 millioen
kubiek ellen. Die uitkomsten, welke allezins nadere
toetsing verdienenkomen echter overeen met hetgeen
uit de berekeningen blijkt van den Hoofd-Opzigter
op biz. 12 van het Rapport Storm Buysing c. s.
medegedeeld.
Indien die meerdere hoeveelheid water hoofdzakelijk
aan de kwel moest worden toegeschrevendan moest
er geen belangrijk versehil tusschen de afzonderlijke
werking der stoomtuigen en hunne working te zamen
zijn op te merkendan moest de hoeveelheid zooge-
naamd kwelwater niet aanmerkelijk grooter zijnals
de stoomtuigen meer uren gewerkt hebben." Boven
dien men bemerkt, indien de stoomtuigen,'Sti|t^iab
geen nadeel van de kwelalthans niet in die mate
dat men tot de berekening van een