Haarlemmermeer. Rijnland. lioenen kubieke ellen per maand kan geraken. Maar is dan ket waterverlies bij de werktuigen zoo groot, dat deze, bij berekening van t/io waterver lies, in 21 dagen (van 19 December 1858 tot 8 Ja- nuarij 1859) zouden geacht worden 17 millioen kub. ellen water te hebben uitgeworpenom slechts 4 millioen kubieke ellen regen en het kwelwater te ver- wijderen? Het waterverlies zou dan, in plants van 1/io, meer dan 2/3 moeten bedragenof, met andere woor- denalle pompen lens zijn of alle pompliarten onklaar. Ziedaar de nog steeds onopgeloste vraag. Men houdt niet van cijfers en wij willen er dus 00k niet mede plagen. Maar tocliindien men wil bewerendat de stoomtuigen00k al zijn zij ver- beterdniet in staat zouden zijn den polder droog te houdendan is dit beweren op zich zelf niets waard indien het niet met cijfers wordt gestaafd. Wij beweren het tegendeelmaar zullen den grond daarvoor in enkele cijfers geven. In de maanden September, October, November en December 1859 is, volgens de waarnemingen op het liuis Zwanenburg, gevallen 316.50 streep regen; de ver- damping bedroeg in September en October 98.1 streep en was in November en December door vorst onzeker. Na aftrek der bekende verdamping, bedroeg de geheele hoeveelheid regenwaterdie door de stoomtuigen moest worden verwijderd derhalve 218.40 streep of, over de oppervlakte van 17,850 bunders38,984,400 kubieke ellen. De stoomtuigen hebben hoogst ge- brekkig gewerkt. De Leeghwater werkte in dien tijd 1272 uren met 8 pompen, en maakte slechts 359,806 slagen; de Cruquius 1380% uur met 7 pompen, en maakte slechts 337,280 slagen; de Lijnden 1678 uren met 7 pompen, en maakte gelukkig 598,591 slagen. De Leeghwater brengt met 8 pompen, na aftrek van Yl0 verlies, per slag op 43.20 kub. ellen water; de Cruquius en de Lijnden met 7 pompen, 50.80 kub. ellen per slag. De stoomtuigen hebben derhalvena aftrek van 0 voor verlies, in de laatste 4 maan den van 1859, 63,184,866 kub. ellen water opge- bragt. Van de 8784 uren werkten zij slechts 4330% uur; de Leeghwater en de Cruquius, op 314/4 uur na, slechts met 4 ketels. Ondanks die gebrekkige en onvolledige werkinghebben de stoomtuigen derhalve toch bijna de dubbele hoeveelheid water opgebragt dan die wegens den gevallen regen na aftrek der verdamping (diehoewel in November en December door vorst onzekertoch nog al iets bedragen zal hebben) uit den polder behoefde te worden verwij derd, en toeli stond hij op 31 December onder water; althans de waterstand, die op 31 Augustus aan het Venneperdorp 4.72 el A. P. bedroeg, was op 31 December aldaar tot 4.38 el A. P. gerezen; niet alleen was de waterberging gevuld, maar veel land stond onder, en er was derhalve bovendien nog eene zeer aanzienlijk aantal millioenen kubieke ellen water meer in den polder dan 4 maanden te voren. Van waar is al dat water, dat belangrijke aantal millioenen kubieke ellen, gekomen? Water jongt niet. Vermeerdering uit zich zelf is derhalve niet denkbaar. Is het er door de kwel ingekomen? Wie ziet niet in dat dit volslagen onmogelijk is. Het zou een vreemd soort van kwel zijn, die de caprice had, zich juist bij de werking der stoomtuigen te vertoonenen die zich retireerde zoodra die stilstonden. Maar bovendien enkele dagen droogte in den zomer maken het inlaten van water, 00k zelfs voor de lage gronden in den poldernoodzakelijken de kwel is derhalve niet van eenig belangrijk gewigt; 00k al wil men, ten bewijze van het tegendeel, steeds gaarne wijzen op de sectien J. en M. Volgens de waarnemingen toch door de commissie Storm Buysing c. s. in Julij 1857 gedaan bedroeg de hoeveelheid kwelwaterdie over den dam in den Spaarnetogt en door 2 duikers stroomde slechts 484,056 kub. ellen in de maand; en zoo zij in het natte jaargetijde veel grooter schijnt dan is dit niet veel meer dan schijn want de regen, die op de gronden in de sectien J. en M. valtmoet 00k langs dien weg worden verwijderd en er wordt der halve alsdan niet alleen kwelwater door of overafgevoerd. Inderdaad de hoeveelheid regen, die in de 4 laat ste maanden van 1859 gevallen is, en het kwelwater van de sectien J. en M. daarbijzouden door den IAjnden alleen kunnen zijn verwijderdindien hij volgens de berekening der commissie Storm Buy sing c. s. en den Hoofd-Opzigterslechts 25 etma- len per maand met 7 pompen en 6 ketels had ge werkt. Hij zou dan in den bestaanden toestandin 105 etmalen 41,038,272 kubieke ellen water hebben opgebragt. De Leeghwater en de Cruquius hadden derhalve stil kunnen staanindien slechts de pomp liarten niet onklaar waren geweest. Immers het beweren van den Niet-Ingeland, dat de kwel onder de werking der stoomtuigenin den omtrek daarvan door de veroorzaakte trillingen in den ondergrond belangrijk zou kunnen toenemenis door den Hoofd- Ingenieur J. A. Beijerinck voor ongerijmd verklaard (Rapport van 28 Mei 1859), en de Hoofd-Opzigter zegt daaromtrent (op biz. 17 zijner Oedachtenenz.) dat hij de vrees van den Niet-Ingeland niet deelt. Natuurlijk zonder die tegenspraak met bewijzen te staven. Keeds door den vorm werd dit, althans voor den Heer Beijerinck, uitgesloten. Wij be- hoeven den Niet-Ingeland niet te verdedigen waar het onze roeping is voor de belangen der Inge- land en op te komen. Wij gaan derhalve van de onderstelling uitdat hetgeen door den eersten is berekend en voor nader onderzoek aanbevolen geene behartiging verdienten dat al het waterverlies, het verlies van eenen oogst, van tijd en steenkolen daarbijmoet worden toege- schreven aan de onklare harten der stoomtuigen; de stoomtuigen van den polder zijn dan zelfs zoo voor- treffelijk, dat hunne kwaalin woord en daad beide met die der menschen overeenstemt. Die onklare harten wat berokkenen zij veel onvruchtbaren strijdveel noodelooze ellende. Want hoewel wij dit thans niet in cijfers, die mis- schien onaangenaam zouden worden genoemden waartoe de ruimte bovendien niet beschikbaar is willen aantoonenomdat wij dit 00k niet meer behoe- venzooveel is zekerdat de kwel gering is in verhouding tot de uitgebreidheid van den polder, dat het waterverlies bij den opgaanden slag der pompen misschien niet eens '/l0 bedraagt, maar dat bij den neerdalenden slag het water uit den ringvaart in de pompen terugloopt, omdat het polderwater, dat in de pompen bij den opgaanden slag is opgetrokken door de onklare harten in den polder terugvloeit. Er blijft thans geen ander middel ter verklaring van het verschijnsel over. Maar daarom te meer betreuren wij hetdat de toestand van de pompliarten der werktuigen in den afgeloopen zomer niet is onder- zocht en dat onder de middelen ter verbetering der werktuigen niet is aangewezen, op welke meer een- voudige en gemakkelijke wijze het bestuur zich van den toestand dier hartenzulke gewigtige deelen van den geheelen toestelkan vergewissen en de gebreken daarvan spoedig herstellen. De vraag mogt inderdaad aan de (foskundigen ter beantwoording worden voorge- legd en wij twijfelen geen oogenblik aan eene zeer bevredigende oplossing. Dat het waterverlies uit dien hoofde des te grooter wordt, naarmate het aantal gemaakte slagen per minuut kleiner isspreekt van zelf. Van daar dan 00k de meer vruchtbare werking van Cruquius en Leeghwater sedert zij met een grooter aantal ketels in werking zijn gesteld. Wij hebben genoeg gezegdom aanschouwelijk te maken waarom wij meenendat naar den raad der deskundigen moet worden gehoord en dat het niet geoorloofd moet worden geacht, den polder reeds nu met 220,000 voor windmolens te bezwaren, die na de verbetering der stoomtuigen niet zullen worden vereischt. Ook het voorstel om de sectien J. en M.ter voorkoming van de kwel af te sluiten en daarop een afzonderlijk gemaal te plaatsen, is hieronder begrepen. In de eerste plaats hebben wij hiertegen bezwaar, omdat door de aanneming van het voorstelzoo als het daar ligt, de kwestie omtrent het regt der ver- gadering van Hoofd-Ingelandenom een deel van de landen van de gemeenschap uit te sluiten, zou wor den beslist. Wij beweren met den Heer Snellen en zoo vele anderen, dat die vergadering niet bet regt bezit, daartoe te besluiten. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben dit reeds uitgemaakttoen de verordening die het ophouden van water in de kavelslooten verpligtend stelde, door hen is afgewe- zen. Indien echter de eigenaars der grondenook in hun belang willen toestaandat het polderwater in de sectien J. en M. op een hooger peil wordt ge- houden, en wij gelooven dat de toestemming daartoe gemakkelijk zal worden verkregen dan zal daarvan reeds eene aanzienlijke vermindering van de kwel het gevolg zijn. Maar het is er verre af, dat het wen- schelijk zou zijn die sectien van een afzonderlijk gemaal te voorzien dit is noch in het belang van de eigenaars dier gronden noch ook in het belang van den polder. Niet in het belang van de eigenaars, omdat zij van het voorregt der stoombemalingwaartoe zij toch ook het hunne bijdragenzouden zijn verstoken zoodra de afsluiting volkomen werd gemaaktzij zou den dan bij windstilte, hoe hoog die gronden ook zijn, dikwerf overlast hebben van water, zoo als in 1854, toen de afvoer van water belemmerd was. Maar indien de afsluiting niet volkomen wordt ge maakt, en het regt toegekend om het overtollige water op den algemeenen polderboezem af te tappen, dan zeer zeker is de oprigting van een afzonderlijk gemaal voor die sectien niet in het algemeen belang van den polder. Wanneer dit regt, om het overtollige water op den polderboezem af te tappenblijft toegekenden het is wel niet anders denkbaar, dan is het onverschillig waar het nieuwe gemaal geplaatst wordt, indien slechts niet in de sectien J. en M. Welke de hoe veelheid water dan ook zijdie door de kwel wordt aangevoerd het op te rigten gemaal moet krachtig genoeg zijn, om het te verwijderen. Omdat dit kwel water gezuiverd water ismoet het wenschelijk worden geacht, dat het in den polder loope, en op een ander punt eene gelijke hoeveelheid water van veel slechtere hoedanigheid uit den polder worde verwijderd. Indien nu de stoomtuigenna de daar- aan toe te brengen verbeteringenkrachtig genoeg zijn ombehalve den regenook de hoeveelheid kwelwater uit den polder te pompen, is er aan een afzonderlijk gemaal geene behoefte. Zijn zij dit niet, dan moet op een of ander punt een nieuw gemaal worden opgerigt, maar juist niet in de sectien J. en M., want indien die sectien overlast van water hebben, kan het op den polder worden afgetapt en op een ander punt uit den polder worden verwijderd. Maar indien de algemeene polder overlast van water heeft, en de sectien J. en M. niet, dan doet het gemaal op die sectien geen nut en kan het voor den alge meenen polder niet in dienst worden gesteld. Maar bovendien is zeker niets ondoeltreffender, dan de kweldoor eenig gemaalop de plaats zelve te bestrijden. Hoe meer men hem bemaalt, hoe meer hij toeneemt. Om het kwelwater uit de sectien J. en M. te malen op de plaats zelvezou om die reden een veel krachtiger gemaal worden gevorderddan op eenige plaats elders. Wij gelooven duidelijk genoeg te hebben aange- toond, dat de afzonderlijke bemaling der kwel of nutteloos of in strijd met het algemeen belang van den polder moet worden geacht. Wat er dient te geschieden om de allerlaagste landen tegen te spoedig opkomend waterbezwaar te beveiligen zullen wij in ons volgend Nommer aan toonen wanneer wijzoo als wij hopenin staat zullen zijn mede te deelendat tot de verbetering der stoomtuigen is beslotenen de beide overige deelen van het voorstel zullen zijn afgestemd. De uitslag der verkiezing voor een lid van den Gemeenteraad is, dat van de 100 uitgebragte stem- men de Heer C. Lewis er 54 op zich heeft ver- eenigd en de Heer J. Klapwijk 46, zoodat de eerste als lid van den Raad is verkozen. De collecte, welke op 13 en 14 Maart te Amster dam, van wege den Kerkeraad der Nederduitsche Iler- vormde Gemeente, gehouden is langs de huizen der gemeente-ledenten behoeve van den opbouw eener tweede kerk en pastorij in Haarlemmermeer, heeft de aanzienlijke som van 7709.895 opgebragt. Van 13 tot 20 Maart zijn bij den Burgerlijken Stand aangegeven: geboren 6 mann.1 vrouw. ge- slacht, te zamen 7; overleden 4 mann., 1 vrouw. geslachtte zamen 5levenloos geboren 1onder- trouwd 1 paar; geliuwd 1 paar. In de vereenigde vergadering van Rijnlandge houden in het Gemeenelandshuis te Leiden op den lsten Maart j. 1.werden de navolgende onderwerpen behandeld Nadat de notulen der vorige bijeenkomst zijn vast- gesteld, ontvangt de vergadering de navolgende me- dedeelingen a. Goedkeuring van Gedeputeerde Statenter op- heffing der waarborgkapitalenwaarvoor aaavankelijk bij besluit der vergadering, d. d. 8 October 1859, zes polders zijn aangewezen alsde Vier-Ambachts- polder, de Groote-H.-Geest-polderde Griet-en-Vries- Koopsche-polderde Aarlanderveensche-Droogmakerij de Googer-polder en de Veender-en-Lijker-polder. b. Dank-adressen van eenigen der bevoordeelden door de toekenning van schadeloosstelling voor gemis van vroegere inkomsten. c. Missieve van Dijkgraaf en Hoogheemradenbe- trekkelijk de door de vergadering verlangde inlichtin- gen aangaande de benoeming der opzigters te Leiden en te Spaarndam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 2