DE SCHADELIJKE INSEKTEN. verwekt door den hengst van den Heer A. 't Hooft; een prijs van 25.— en een ge tuigschrift b. een veulen, behoorende aan N. J. Immink, verwekt door den hengst Brillanl, van den Heer Crommelin; een prijs van 10.— en een getuigschrift e. een veulen, behoorende aan A. Z ij 1 m a n sver wekt door den hengst van den Heer A. 't Hooft; een prijs van 5.en een getuigschrift; d. een veulenbehoorende aan J. Dolleman, verwekt door den hengst van den Heer van Voorst; een prijs van 10.— en een ge tuigschrift; 5°. den 25sten Augustus 1859, werden beproefd de werking en de trekkracht van twee gierkarren van de Heeren Amersfoordt en van Verschuer. Er werden uit deze afdeeling 31 voorwerpen of voortbrengselen ingezonden voor de algemeene ten- toonstelling te Zaandam in 1859 daarvoor werden negen inzenders bekroond. Het getal leden dezer afdeeling bedroeg op den lsten Januarij 1860, 130. D. EGGINK, Secretaris. Deze mededeelingen toonen den aanvankelijken bloei van deze jeugdige Afdeeling aan en de belang- stelling, die zij reeds bij de landbouwers van Haar- lemmermeer heeft ondervonden. Wij raden alle landbouwersdie nog geen lid werden daartoe ten zeerste aan de Afdeeling heeft toch reeds in het vorig jaar de blijken gegeven van de belangen van den landbouw op krachtige en doelmatige wijze te willen bevorderen. HAARLEMMERMEER, 22 Maart 1860. Heden werdin de school van het dorp aan de Kruisvaartde zesde vergadering gehonden van de af deeling Ilaarlemmermeer der Hollandsche Maatschappij van Landbouw. In die vergadering werd hoofdzakelijk behandeld 1°. Eene missieve van het Hoofdbestuur nopens het aanmoedigen van de beplanting der wegen; wordt be- slotenaan het hoofdbestuur te kennen te gevendat hetnaar het gevoelen dezer afdeelingwel zal doen die beplanting aan te moedigen door het uitloven van medailles en loffelijke getuigschriftenen wordt tevens door de afdeeling eene bronzen medaille uitgeloofd voor diegeenwelke in Ilaarlemmermeer het meeste en beste gedeelte zal hebben beplant, ter beoordeeling van het hoofdbestuur; van de mededinging zal evenwel het polderbestuur zijn uitgesloten. 2°. Naar aanleiding eener missieve van het hoofd bestuur, tot het instellen van een onderzoek naar de oorzaken van het bederf in het water, tot drenking van vee, en de middelen om dat water bruikbaar en verbeterd te doen zijnwerd als het gevoelen der afdeeling kenbaar gemaaktdat de oorzaak van het bederf van het drinkwater in deze gemeente, in den vorigen zomerniet ver is te zoeken geweest en veroor- zaakt wordt door het inlaten in den polder van brak of zout water; de vergadering besloot tevens het polder bestuur op deze zaak opmerkzaam te maken, en te ver- zoekendat er maatregelen mogen worden genomen om water in te kunnen latenb.v. aan de Oude We- tering, waar men bij ondervinding weet, dat altijd goed zuiver drinkwater wordt gevonden. 3°. Werden medegedeeld eenige ingekomen stukken en boekwerken. 4°. Werdenmet eene toepasselijke aanspraak van den voorzitter, aan de bekroonden op de algemeene tentoonstelling te Zaandam in 1859 uitgereikt de prijzen, bestaande in: M. Spaans, 1 bronzen me daille voor nieuw vlasC. T a n i s1 dito dito voor 2jarige meekrap;D. Eggink, 1 dito dito voor nieuwe aardappelsoortenA. 't Hooft, een getuigschrift en 20.voor dekhengsten H. P. Bultman, 1 zilveren medaille, voor winter- koolzaadJ. Rodenburg, 1 dito ditovoor roode wintertarwe;W. No omen, 1 getuigschrift voor jonge paarden; J. G. Schoone, 1 dito voor nieuwe graansoortenE. Knibbe, 1 dito voor een moederschaap met 4 lammeren; 1 bronzen medaillevoor wit mosterdzaad1 getuigschrift en 1 span wagentuigenvoor spannen wagenpaarden A. Domburg, 1 grondboor en 1 getuigschrift, voor aardkunde; 1 dito en 1 span ploegtuigen, voor span nen ploegpaarden. 5°. Werd bepaald, dat de volgende vergadering weder zal worden gehouden in de school van het dorp aan de Kruisvaart. 6°. Werden eenige nieuwe leden aangenomen, zijnde de heeren; J. van Egmond, A. C, van Dor- sten; F. W. Ackerman, Dr. J. P. Heije, G. Feijkesz, G. van Leeuwen, T. Klaare, W. Bijl, P. Luijt, D.L. 't Hooft, C. E. de Clercq, H. Hoppe, enE. Ploos van Amstel Ilolman. 7°. Werd de rekening van den penningmeester over 1859 met algemeene stemmen goedgekeurd. 8°. Werden verloot1 zweepgetrokken door Mr. Amersfoordt, 1 hoofdstel, getrokken door P. Beers, 1 speenvarken, gegeven door den Heer van Wickevoort Crommlin, getrokken door K. J. Kroon. 9°. Werd beslotendat uit de kas der afdeeling zal worden bijgedragen 2 5voor eene in het begin van Junij te houden Harddraverijstaande de gele- genheid, om voor eene bijdrage daartoe in te teeke- nenopen ook bij den secretaris der afdeeling. Op den dag der harddraverijdie later zal worden bekend gemaakt, zal tevens de in Junij te houden afdeelings-vergadering worden gehouden. Voor den aanvang der vergaderingwerden de hengsten behoorende aan de heeren Amersfoordt, 't Hooft en Crommelin, ten toon gesteld. D. EGGINK, Secretaris. Vele zijn de vijanden, waarmede de landbouwer te strijden heefthet is dikwerf of alles zamenspant om zijne gewassen te doen mislukken en zijne schoonste verwachting te verijdelen. Nu is het de vernielende hagel die de graangewassen tegen den grond slaat de vlasstengel breekthet gesneden koolzaad dorscht; dan weder zijn het late voorjaars-nachtvorsten die de boekweit doen bevriezen, het loof der aardappelen doen afstervenof vroege najaars-nachtvorsten die de nog niet ingezamelde wortelgewassen verloren doen gaan. Nu heeft men te kampen met een heerleger van onkruiden, die, hoe zorgvuldig ook uitgewied en met ploeg en egge bestredentelken male in bijna onverminderd aantal te voorschijn komende gezaaide gewassen verdringen en den grond uitputten. Dan weder zijn het de gevreesde en dikwerf zoo raadsel- achtige ziekten, die zich op eenmaal vertoonen: de knol van den aardappel rot in den grond of in de bewaarplaats, en hongersnood en elende zijn de treurige gevolgende roest en de brand der graangewassen de kwade koppen in het vlasde druivenziekte ver ijdelen dikwerf op eenmaal de uitzigten op eenen rijken oogst. Eindelijk nog moeten wij onze gewassen betwisten aan een tal van gediertendie er op azen die zich dikwerf binnen weinige dagen zoo sterk ver- menigvuldigendat alle verdelgingsmiddelen te kort schieten, en wij zien het pas opkomende koolzaad den prooi worden van de aardvlooof het reeds gevormde zaad door eene kleine made in de peul vernielen de boonen bedekken zich met millioenen van luizen de koolrups laat van de kool of de koolrapen slechts de naakte Stengels over, de slak vreet de tarwe- en garstvelden kaal, de dennenrups vernielt in eenen zomer uitgestrekte dennenbosschen. Het behoeft ons waarlijk niet te verwonderen dat in vroeger tijden, toende kennis der natuurverschijnselen nog gering was, die onheilen een ieder met vreeze vervulden. Men beschouwde ze als straften der Voorzienigheidwaarbij alleen lijdelijke onderwerping pligt waswaartegen geene middelen konden baten zoolang Goddie zijne wraakboden uitzond naar zijn welbehagenook niet weder zijnen reddenden hand uitstrekte om het kwaad te doen ophouden. Doch gelukkig zijn wij thans beter onderrigt; gelukkig weten wij dat elke ziekte, elk onheil zijne oorzaak heeft en dat, als wij deze weten te ondekken, wij ook veelal tevens het middel ter bestrijding van het kwaad gevonden hebben. Wij weten dat ziekten en rampen niet in deze wereld zijn als straffen, maar als zoo- vele roepstemmen om onzen ijver aan te vuren, om ons ligchaam en onzen geest tot werkzaamheid te dwingen en tot meerdere ontwikkeling te brengen. Ook in ons vak zien wij dit ten duidelijkste. Weet gij waar men de beste, de kundigste, de meest ont- wikkelde landbouwers vindt: niet in zuidelijke lucht- streken, waar de grond bijna zonder eenige zorg of moeite de rijkste gewassen voortbrengt, neen, maar daar, waar men in het zweet zijns aanschijns van den vroegen morgen tot den laten avond werkzaam moet zijn, om den grond vruchten te doen geven, en waar men tegen den schadelijken invloed van weer en windvan watersnooden van al de straks genoemde vijanden waken moet en te strijden heeft. Doch, hoewel wij tot beter inzigt gekomen zijn, omtrent de wijze waarop wij het kwaad moeten be- strijdenis het er nog verre van afdat onze kennis der natuurverschijnselen reeda zoo volmaakt is, dat tvij al de oorzaken zouden kennen van die dikwerf zoo vreemdsoortige ziektenvan dat zoo plotseling verschijnen en ook dikwerf even spoedig verdwijnen van die insektenmassa's. Het is ook nog zoo lang niet, dat men zich op die studie heeft toegelegd; want toen men geloofde dat daarvoor oorzaken konden bestaan, die voor den mensehelijken geest verborgen moeten blijven, kon daarvan toch wel geene sprake zijn. Doch men is daartoe op den goeden weg en reeds veel werd aan het licht gebragt, dat reeds dikwijls den landbouwer van groot nut is geweest. Zoo b. v. heeft men de ondervinding verkregen dat vele ziekten der gewassen alleen ontstaandoor het dikwerf achtereenvolgend teelen van eenig gewas op denzelfden grondwijl de plant dan niet meer al die stoft'en in genoegzame hoeveelheid aantreft, die voor hare gezonde ontwikkeling noodig zijn. Zoo heeft men, door het naauwkeurig nagaan der levenswijze van verschillende insektenook de middelen tot hunne vernietiging leeren kennen. Men heeft b. v. door het mikroskoop ontdekt, dat de eijeren, waaruit de aardvloo voortkomt, reeds op het zaaizaad gehecht zijn en men deze alzoo door inweeken van het zaad in scherpe vloeistoffen kan vernietigen. Men heeft voorts ontwaard dat ook elk schadelijk dier weder zijn vijanden heeft, die tegen zijne te groote vermenigvuldiging waken en door zorg te dragen voor de vermeerdering van deze, veeltijds de schade door die gedierten veroorzaakt, zeer beperkt. Zoo heeft b. v. de kennis van de dieren welke op de muizen azen er toe geleidom voor het dooden van deze dieren geene premien meer toe te kennen, gelijk tot nu toe in het belang der jagt geschiedde. (1) Doch, gelijk gezegd werd, onze kennis van al die verschijnselen is nog verre van volmaakt, dit geldt vooral ten opzigte van de insekten, die ons dikwerf zooveel schade berokkenen. Met een bijzonder ge- noegen vernamen wij daarom dat bij Kon. Besluit van 18 February j.l. aan den Heer Dr. J. Wttewaall te Voorst, den last is opgedragen tot het schrijven van een boekwerk over de insektendie den landbouw benadeelen met aanwijzing van de middelen daartegen te gebruiken. De Heer Wttewaall is reeds met zijn onderwerp goed vertrouwd (2) en zal voorzeker iets goeds en volledigs tot stand brengen. Doch, blij- kens eene van ZEd. ontvangen eirculaire, wenscht hij zich zeer te regtniet te bepalen tot hetgeen daar- omtrent reeds ten onzent bekend en beschreven isof in buitenlandsche werken over dit ontwerp gevonden wordt, maar roept hij alle bekwame landbouwers ter medewerking opten einde de nasporingen en onder- zoekingen op ruime schaal zullen plaats vinden en iets volledigs door hem kunne geleverd worden. Wij twijfelen niet of de ondersteuning, welke de Heer Wttewaall tot het volbrengen van deze gewigtige en vereerende taak inroeptzal hem niet ontbreken. In een partikulier schrijven zegt hij nog: De Ilaar lemmermeer is vruchtbaar aan schadelijke insekten en kan voor mijne nasporingen eene ruime bron van onderzoek worden. Wij hopen dat hij ook hierin niet teleurgesteld zal worden en vele onzer landbouwers hem hierin van dienst zullen wezen. Wij hebben in Haarlemmermeer reeds vele voorbeelden van groote insektenschaden gehad; zoo in 1857 toen de geheele koolzaadoogst door de made in de peul vernield werd; in het nieuw gescheurde weiland kwamenvooral in het voorjaar van 1859 tal van larven voor, die de eerst daarop gezaaide gewassen verloren deden gaan de mangelwortels werden, althans bij mij, in 1856 en 1857 geheel afgevreten; koolrups en aardvloo ken nen wij reeds maar al te wel. Een ieder trachte dus door naauwkeurig onderzoekbij voorkomende insek- tenschade, wat bij te dragen tot vermeerdering van die kennis, die ons eenmaal voorzeker de middelen in handen zal geven om ons van al die ongenoode gasten te bevrijden. Men late zich niet terugschrikken, door de gedachte van weinig bijzonders of niets nieuws te kunnen mededeelen, ligt merkt deze de eene, gene weder eene andere bijzonderheid op, en vormt zulks ten laatste een goed geheel. Als men er zich eens wat in oefent om die beestjes gade te slaan in hunne levenswijze en eigenaardighedenwordt het spoedig eene geliefkoosde bezigheid. Een ieder vertelle dus wat hij weetgadeslaatof ontdekten schrijve zulks den Heer Wttewaall; spoedig kunnen er dan heel wat belangrijke bouwstoffen bijeengebragt zijn. De brieven behoeven niet gefrankeerd te worden en de insekten, waarvan men melding maakt, sluite (1) Zie Weekblad van 13 Januarij. (2) Zie o. a. Almanak der Maatschappij Tot nut van 'I Alge- meen voor I860, de Volksvlijt 1859, N°. 9, en vele opstelt len in de Landbouw-Courant,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 2