0^%
WEEKBLAD
van
1860.
Vrijdag, 27 April.
IV». 17.
De Voorstellen van den Dijkgraaf
- V
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
Abonnementen
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
OPENBAARHEID.
Tyrrr"-fi-f-
IIAARLEMMERMEER,
- -■ Y
worden aangenomen bij de Boekhaudelaars
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam,
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem,
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in bet Rijk.
De Prijs is 6 in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over 1,50 beschikt. Advebtentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
ve do Lents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco gescbieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
Bij flit Xonimer behoort een Bijvoegsel.
EN
Het besluit der Vergadering van Hoofd-Ingelanden
van 28 Maart 1.1., voor zoo veel dit ter onzer
kennis is gekomenwant in zijn geheel kennen wij
het niet, is met blijdschap vernomen. Yelendie
de noodzakelijkheid er van erkennenverheugen zich
omdat zij met dit besluitzoowel wat zijn inhoud
betreft, als de wijze, waarop en de omstandigheden
waaronder het genomen is, voor de toekomst gerust
zijn gesteldanderendie nog niet overtuigd zijn
dat de ketelvermeerdering nuttig en noodzakelijk is
zijn dankbaar dat zij voor zoo veel erger zijn bewaard;
hoe het eehter met de overigen gesteld isdie steeds
atteen heil willen zienin de aanneming van een
stelsel, dat het lestaande met geheele omkeering
bedreigt, is ons onbekend. Wij achten het wenschelijk
dat na het gevallen besluit, de Heeren Del court
van Krimpen c. s. en zijdie aan hun adres
adhaesie kebben geschonken, ook thans hunne mee-
ning doen hooren, opdat de door hen verontruste
gemoederen van zoo vele Ingelanden de zekerheid
erlangen, dat zij niet op nieuw op dergelijke wijze
zullen worden verrastals in het laatst van February j. 1.
Waar toch zou het heenindien bij herlialing pogingen
werden gedaan, om tegen eene bedaarde en ernstige
discussie in, van hetgeen ter verbetering van den
Polder Jean, mag en moet geschieden, als het ware
bij overrompeling en zander onderzoelc een slelsel werd
doorgedrevenniet genoeg doordachtdat de voor-
standers in staat zouden zijn, om het behoorlijk te
motiverente zwafc om het aan eene bedaarde en
ernstige kritiek bloot te stellen, maar toch een stelsel
dat den Polder in eene hoogst bezwarende schulden-
last zou steken en daar en boven het lestaande,
waarop alle Ingelanden verkregen en duur genoeg
betaald regt hebbenwaarop bovendien de betrekkelijke
waarde liunner eigendommen rust, geheel zou om-
keeren. Tot ons innig leedwezen behoorde ook de
Dijkgraafdie een jaar te voren Amsterdamsche
Courant van 2 February 1859) verklaarde met het
rapport Storm Buysing c. s. vollcomen in te stem-
men en daardoor vooral ernstige bestrijdingvan het
rapport en van zijne adhaesie daaraan uitlokte, voor
eenige weken (zie onze N°s. van 2 en 9 Maart) tot
de voorstanders van het stelsel, in het adres Del-
court c. s,, slechts in enkele omtreklcen aangegeven
zoodanigdat in zijne beide opstellen in het Weekblad
duidelijk werd gemaakt, wat eigenlijk door het adres
Delcourt c. s, werd bedoeldterwijl ten slotte
daaraan door hem zijne volkomene adhaesie werd
gegeven en dat nog wel, althans in den vorm,
eene gemotiveerde.
Men versta ons hierbij wel. Verre is het van ons,
dat wij het zelfs in de versie verte zouden afkeuren,
dat de geachte Dijkgraaf, de Heer J. L. van der
Burch liever, openlijk en rond voor zijne meening
zoude uitkomen. Het tegendeel is waar. Het is niet
de handeling des Dijkgraafs, niet het reeds bij herha-
ling openbaar maken zijner meening, blijkbaar met
zoo veel overtuiging uitgesprokendie ons leed doet,
integendeel zijn wij daarvoor zeer erkentelijkmaar
wij betreuren hetvooral ook omdat het den Dijkgraaf
geldtdat de Heer van der Burch de door hem
uitgesprokene meening aankleeftmet zooveel overtui
ging, dat zelfs in zijne hoedanigheid als Dijkgraaf
pogingen geschieden, om die meening ingang en aan-
hang te verschaffenten einde tot de uitvoering van
het stelsel, door hem voorgestaan, te geraken.
Hoe hoog wij ook den ijver en de belangstel-
ling des Dijkgraafs waarderen, zoo mogen wij toch
niet ontkennen, dat het aankleven en voorstaan van
meeningendie met de verkregene regten der Ingelanden
in strijd zijn, eene zeer gevaarlijke zijde hebben. Wij
zijn daarvan zoo zeer doordrongendat wij het onzen
pligt achtenook thansnu bet gevaar dat aan die
meeningen uitvoering zou worden gegeven, althans
tijdelijk geweken is, ze met alle magt te bestrijden.
De Heer van der Burch heeft zelf verklaard,
dat hij lust gevoelde den strijd over de middelen
tot verbetering van den Polder te openen" Weekblad
2 Maart 1860, biz. 41) en nog niemand buiten ons
heeft den handschoen opgenomen, om de geopende
discussie voort te zetten. Wij willen om die reden
na eene wijle wachtens op nieuw gaarne voorgaan,
met dezelfde welwillendheidwaarvan wij naar onze
overtuiging ten alien tijde, ondanks groot verschil
in meeningblijk hebben gegeven, en in de hoop dat
velen ons in denzelfden geest zullen volgen.
Niets voert sneller tot de waarheid dan een eerlijke
en onpartydige strijd tusschen menschen, die haar
onbevangen willen zoeken en daardoor ook voor klein-
geestige bedenkingen zijn gevrijwaard,
Juist daarom twijfelen wij geen oogenblik, of wij
daarmede den Dijkgraaf eene guede dienst bewijzen,
zoo als wij gaarne willen.
Er is niets moeijelijker te dragen maar ook niets
voor elk onpartijdig manonaangenamer te hooren
dan onbillijkeuitdoor onkunde en dikwerf ook
door eigen ongeregtigheid, gevoede vrees en wantrouwen
geboren beschuldigingen. Vrees en wantrouwen zijn
ten alien tijde als slechte raadslieden erkend. Zij die
er door bewogen of tot uitingen en bandelingen ge-
dreven worden, loopen niet alleen gevaar in de keuze
der middelen om hun doel te bereiken, volkomen mis
te fastenmaar integendeel juist het tegenovergestelde
te bevorderen, van hetgeen zij wenschen.
En toch, hoe dikwerf, worden er onbillijke be
schuldigingen vernomen
In het programma van het Weekblad (N°. 1) werd
reeds onze meening, in overeenstemming met den Dijk
graaf uitgesprokendat indien spoedig en op de
beste wijze zou geschieden hetgeen voor den bloei
des Polders noodig was en in het belang van alle
Ingelanden gevorderd werd, daartoe eene eerste ver-
eischte was: goede verstandhouding en geest van
zamenwerking tusschen Polderbestuur en Ingelanden."
Niets," zoo schreven wij, kan dit zoo zeer bevor
deren als openbaarheid der handelingen en gelegenheid
tot het uiten en bespreken van de bezwaren der
belanghebbenden. Wij brengen dan ook onzen dank
aan den Dijkgraaf, die zich bereid verklaard heeft,
ons tot het eerste in staat te stellen."
En wat is er van onze belofte, op die toezegging
gegrond, gevolgd? De officiele notulen in dit nommer
en in het voorlaatste opgenomen, geven er het antwoord
op. Men vergelijke ze slechts met het eerste verslag
van eene vergadering van Hoofd-Ingelanden, op 21 De
cember 1859 gehouden (in N°. 3 van het Weekblad
opgenomen). Het laatst genoemde bevat zeker nog
veel te weinig, maar het in dit N°. en in N°. 15 opgeno
men er is volkomen onbeduidend geworden. In plaats van
verbetering of vooruitgang is derhalve eene sneltoene-
mende ae/eiferuitgang op treffende wijze merkbaar.
Waarom? Heeft het Weekblad den Polder eenig
kwaad gedaan? Immers neen! Maar waaraan is het
dan toe te sehrijven, dat de zoo wenschelijkezoo
dringend gevorderde openbaarheid wordt ingekort?
Wij willen daarover niet twisten. De Ingelanden
moeten weten of zij de duislernis boven het licht
verkiezenwij behoeven niet te verklaren aan welke
zijde wij ons zouden scharen, indien wij eene keuze
moesten doen.
Dat Dijkgraaf, Heemraden en Hoofd-Ingelanden
maar ook niet minder de Ingelanden zelve, onder
zeer ongunstige omstandigheden, den Polder van het
Eijk in particulier beheer hebben zien overgaan hebben
wij voldoende erkend en wij zullen dit spoedig nog
nader aantoonen.
Maar vooraf moeten wij verklaren, dat, hoezeer
wij ook overtuigd zijn, dat de Meercommissie in de
laatste jaren van haar bestaan, ernstig heeft gedwaald
de tegenwoordige toestand des Polders niet uitsluitend
aan die dwaling mag worden toegeschreven.
Integendeelzoo de Meercommissienaar ons oor-
deelheeft voorbij gezien dat hare volkomene vrijheid
van handelen, onder hooger gezag, met de eerste
verkooping der gronden van beperkteren aard was
geworden, omdat een bestaand koopcontract die aan
banden had gelegd, wij moeten erkennen, dat de
pogingen, die in het werk zijn gesteld om de geheele
inrigting van den Polder om te keeren, evenzeer
getuigen, dat zij die dit uitvoerbaar achten, op
gelijke wijze voorbij zien, dat de titel, waarop de
koopers, thans de Ingelanden, hunne eigendommen
hebben verkregen, met andere woorden, hun eigen-
domsregt hieraan in den weg staat.
Het kan thans niet meer de vraag zijnof het
wenschelijker ware geweest den polder in tweeen te
bemalen, of, in plaats van lenen polder, er meerde-
ren of velen van te maken? Keeds in 1856 is dit
door Mr. J. P. Amersfoordt, in zijne voorlezin-
gen in Felix Meritis gehoudenaangetoond en wij
zeggen hem volmondig na (biz. 14): de staat van
„zaken, in de Meer thans eenmaal bestaande, moet
blijven zoo als hij is, mits men het bestaande ijve-
rlS in stand houde." Wij stemmen met hem in
dat het Bestuur er in slagen zal om den Polder
goed boven water te houden, mits de bestaande
bestaande werktuigen goed worden voorzien en de
„vaarten in orde gebragt en gehouden," indien,
voegen wij er bij bet bestaande stelsel worde voltooid.
De plannen van den Dijkgraaf zijn met het bestaande
stelsel, met het eigendomsregt der Ingelanden in
strijd, zoo als door hem zelf wordt erkend Weekblad
N°. 10), want als eigenaar van uitsluitend hoogen
grond, heeft hij eenige oogenblikken in twijfel verkeerd
en zich de vraag gesteld, of het hem geoorloofd
was het adres Delcourt c. s. te onderstennenen
de vraag is door hem toestemmend bcantwoord, op
grond waarvan dat ook hier bijzondere vbor alge-
meene belangen moeten wijken. Kan van zoo iets in
zake van eigendomsregt sprake zijnzander
stelling
Dat de meening van den Dijkgraaf, ra