WEEKBL A II rie van i860. Yrijdag11 Mei. N°. 19. De voltooijing van het bcstaandc stelsel. $5*1 I A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ. ■sii Ml •v1 HAARLEMMERMEER, Abonnementen worden aangenomen bij de Boekhandelaara C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, tc Amsterdam J. J. VAN BREDERODE,Ilaarlem bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer en verder bij alle soliede BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. De Pkijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advebtentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts. behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. In de vergadering van lloofd-Ingelanden van 28 Maart j. 1.is onder anderen met nagenoeg algemeene stemmen aangenomen den waterstand des Polders op zijn lioogst te Louden op 4.70 el A. P. (vergel. de officiele notulen in het Weekblad N°. 15). Welke beteekenis aan dit besluit moet worden gehecht, is onzeker, omdat de notulen de aangevoerde motiven niet vermelden. Van eene offideuse zijde wordt als doel van dit besluit opgegevendatals men gedu- rende den winter het poldenvater op dit peil kon houden men zoude aehtendat de bemaling krachlig genoeg was en aan de vereischten eener behoorlijke drooghouding ook van de laagste landen voldaan werd. Van eene andere zijde vernemen wijdat het genoemde besluit is genomen, om een vast peil te bepalen, zoodat, indien het poldenvater daarboven steeg, de stoomtuigen in werking moeten worden gesteld. Vermits het besluit ofjicieel niet volledig bekend ishouden wij de beide offideuse mededeelingen voor tcaar, De laatstgenoemde beteekenisaan het besluit te heehten, verhoogt zeker het gewigt daarvan aan- merkelijk. Daarmede zal dan voor het vervolg worden voorkomen,' dat de kostbare waterbergingdie van de Ingelanden zulke aanzienlijke offers heeft geeischt niet nutteloos bestazoo als in het afgeloopen najaar toen de stoomtuigen eerst in werking zijn gesteld nadat de waterberging gevuld wasen het voor de vergrooting del- waterberging verstrekte kapitaal van ongeveer een millioen guldensderhalve geene rente heeft afgeworpen. Wanneer echter met de vaststelling van het peil tevens bedoeld isom daaraan te toetsenof de bestaande en verbeterde bemalingsmiddelen krachtig genoeg zullen zijn om den polder droog te houden zoodanig, dat indien het polderwater boven de 4.70 el A. P. zoude stijgen, ondanks de werking der stoomtuigen, het bewijs zou zijn geleverd, dat zij niet lcrachtig genoeg zijn, om aan de vereischten eener behoorlijke drooghouding, ook van de laagste landen te voldoendan meenen wij dat die eiseh aan de werktuigen gesteldte groot is. Alle deskmdigen, zoowel zij, die een oordeel over de werktuigen liebben uitgesprokenals op wier ge- schriften men zich daarbij heeft beroepenstellen als aangenomen regel ter beoordeeling of het vermogen der werktuigen voldoende is, dat zij in staat moeten zijn het grootst bekende waterbezwaar gedurende eene der somermaandendat is 170 streep regen, weder in denzelfden tijd van 30 dagen naar behooren te ont- lasten. Wanneer men in de plaats daarvan zou eischen dat de werktuigen in staat zouden zijn elken dag de hoeveelheid regendie op eenen dag kan vallen weder uit den polder te verwijderen, dan zeker is sulk een eisch veel grooter. Indien de stoomtuigen krachtig genoeg moeten zijn om de 723 bunders 30 roeden land, gelegen beneden de 4.30 el A. P.ten alle tijde en onder alle omstandigheden boven water te houden, dan behoeft de proef niet te worden genomen, maar kan reeds vooraf worden verklaarddat de stoomtuigen niet alleen niet krachtig genoeg zijnmaar dat de bestaande bemalingsmiddelen en waterberging beide meer dan verdubbeld moeten worden. Om de allerlaagste landenzonder inpoldering volkomen tegen waterbezwaar te beveiligenzouden derhalve zeker eenige millioenen moeten worden uit- gegeven. Wij weten wel, dat zoo iets zeker niet is bedoeld en dat er hoegenaamd geene vrees behoeft te bestaan, dat ooit in dien zinzelfs aan genomen besluiten uitvoering zal worden gegevenmaar men rekene er dan opdat de klagten over waterbezwaar van de allerlaagste landen zullen blijven bestaan, ondanks dat de stoomtuigen aanmerkelijk zullen zijn verbeterd. Om die klagten voor goed weg te nemenblijft, naar onze meening, niets over, dan aan de eigenaars dier landen afzonderlijke inpoldering toe te staan volgens art. 14 van het bijzondere reglement van bestuur voor den Haarlemmermeer-Polderluidende Tot het daarstellen van eenige afzonderlijke bema- ling is de toestemming der Vergadering van Hoofd- Ingelanden noodig, die daaraan zoodanige bepalingen verbindtals zij voor het belang van het overige gedeelte des polders noodig acht." Indien eenig Ingeland zieh met het besluit dier Vergadering bezwaard vindtkan hij zich tot Gedepu teerde Staten wendenmet het verzoek, dat deze gebruik maken van de bevoegdheid, hun toegestaan bij art. 7 der verordening, regelende het toezigt van de Staten en van Gedeputeerde Staten op de water- sohappen in Noord-Holland (Provinciaal - Blad van 1854, N°. 35). Deze laatste verordening (gewijzigd bij besluit van 20 November 185 5 en afgekondigd in het Provinciaal blad N°. 124) zegt in het aangehaalde art. 7: „Wanneer het blijkt dat tusschen het eene deel „der Ingelanden en het andere verschil van belangen „bestaat, kunnen Gedeputeerde Staten aan de Provin- „ciale Staten maatregelen voordragenin staat om „de strijdige belangen overeen te brengen". Verwondering wekt het, dat ondanks deze bepalin gen die reeds voor bijna vijf jaren kraeht van wet hebben verkregen, de strijd met en tusschen de Ingelanden over de bemaling wordt voortgezette meer daar art. 7 der verordening van 20 November 1855 voor den Ilaarlemmermeer-Polder in dit opzigt zelfs nagenoeg overbodig moet worden geacht, vermits in art. 14 van het bijzondere Reglement het regt tot afzonderlijke bemaling is erkend. Ieder Ingeland heeft het regt die voor zieh te vragen en de Vergadering van Hoofd-Ingelanden moet daaraan zoodanige bepa lingen verbindenals zij in het belang van het overige gedeelte des Polders noodig acht, met andere woordenzorg dragendat door hunne toestemming tot afzonderlijke bemaling de overige Ingelanden niet worden benadeeld. Indien nu door die inpolderingen de waterberging slechts niet verkleind wordt, dan spreekt het immers van zelf, dat niemand der Ingelanden door die ver- gunningen schade kan lijden. Elders (in de BedenJeingen tegen het Eapport Storm B uy sing c. s., te Amsterdam bij J. Noordendorp in 1859 verschenen, biz. 29 tot 40 en biz. 101 tot 102) is dit uitvoerig aangetoond. De afzonderlijke bemaling der lagere landen maakt een integrerend deel uit van het stelsel der droog- making. Niet alleen is dit in art. 14 van het bij zondere Beglement van Bestuur uitgesproken, maar reeds voor de verkooping der Meergronden van wege het Kijk is de afzonderlijke inpoldering der laagste landen als het plan der Meer-Commissie bekend ge- maakt. Jhr. Mr. Gevers van Endegeest (biz. 116 26e ged.) schreef reeds in het begin van 1853 dat „in het midden ongeveer van het meer, nabij „het eilandje de Vennipeene lagere streek was aan- „gewezen van misschien 300 a 400 bunders, den- „kelijk van eene kade te omringen, en door enkele „molentjes op de waterberging uit te malenterwijl „het water van het Kagermeer en van al de boorden „als hooger liggende dan het midden van den Polder „gereedelijk naar dat lagere midden zou af'loopen „en het bij voorkeur bezwarenzoodat bepaaldelijk „aldaar, en welligt ook elders, meer waterberging „onmisbaar kon bevonden worden". Tijdcns het beheer der Meer-Commissie is overtui- gend geblekendat meerdere waterberging onmisbaar wasvooral in het lagere landreeds voor dat dit ver- kocht was. De belofte, dat de verkaveling in stukken van 20 bunders, met het oog vooral op die omnisbare water berging, meermalen van zulke onschatbare waarde te achtenslechts aanvankelijkdat is de hoogere gronden zou geschiedenen slechts zoo lang dit niet ondoelma- tig hleek te zijn, is tot groot en blijvend nadeel der koopershoewel het voor den Polder slechts tijdelijk en voorbijgaande te achten isniet vervuldzelfs ondanks al. 3 van art. 28 der veilingsvoorwaarden. Maar evenmin is uitvoering gegeven aan de omka- ding en afzonderlijke bemaling der laagste gronden, waarvan de noodzakelijkheid in 1853 door den heer Gevers reeds voor de verkooping der gronden werd aangetoond. Wat meer is, ondanks dat het bijzondere Begle ment van Bestuur, den 1 6<len September te voren afgekondigdreeds drie maanden kraeht van wet had bekomenen daarbij het regt tot afzonderlijke bemaling was erkend, is de Meer-Commissie de eersle geweest die tegen het door haar ontworpen en in de hoofd- zaak uitgevoerde stelsel in, in haren brief van 5 November 1855 aan den Minister van Binnenlandsche zalccn gerigl, die afzonderlijke bemalingen heeft be- stredenals of die op zich zelf oorzaak waren van het kwaadterwijl de oorzaak hiervan alleen in de toen veel te geringe waterberging en in den toestaud der werktuigen was gelegen. In plaats dat van rijkswege in eene voldoende waterberging werd voorzien, waartoe men zich een niet te bezwarend redmiddel had voorbeliouden (al. 3 van art. 28 der veilconditien)werd het kwaad toe- geschreven aan de koopers der laagste landen, omdat zij de Meer - Commissie belettedendat het land door hen duur gekocht, om dit tot eigen voordeel te ontginnen, zonder schadeloosstellingdoor den ver- kooper tot waterberging werd gebezigd. Hoe vreemd dit nu ook schijne, het is niets minder dan de volkomene waarheid en daarom dan ook een treurig bewijs van de weinige belangstelling voor de regten der koopers, die er in den boezem der Meer-Commissie heeft geheerscht en van de meest onverklaarbare miskenning van het door haar zelf ontworpen stelsel der droogmaking. Immers de strijd der Meer-Commissie was niet zoo zeer tegen de molentjesmaar veeleer tegen de om- hading der lagere landen gerigt, die beletten dat deze konden ondervloeijenen waardoor de ongenoegzaam- heid der waterberging op de meest overtuigende wjj. bleek. Dit staat duidelijk in haren meergenoemdefi brief '-Si,.:'" j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 1