- 80 - van 5 November 18 S 5 te lezen. Docli tevens staat aldaar: „Maar om de bemaling bij kavels van 20 bunders op zicli zelve te beletten, daartoe liebben „wij ons, na rijp overlegonmagtig bevonden. Weet „Uwe Excellentie ons de middelen daartoe aan de „hand te geven, wij zullen ze aanstonds ten uitvoer „leggen. Tot zoolang maalt men voort en wat heden „nog weinigen doenkunnen morgen velen beginnen „men bezigt zeer goedkoope molentjeswelke er in een „oogenblik staan. Dat dit bemalen almede de reeds „te kleine waterberging zeer bezwaart, behoeft geen „betoog." Was de Meer-Commissie onvermogend en teregt, om de afzonderlijke omkading en bemaling der kavels van 20 bunders te beletten, geheel anders was het daar, waar door die afzonderlijke bemalingen de Water berging werd verminderd. „Eenen eigenaar, die eigen- „dunkelijk kavelsloten had afgedamdin strijd met „art. 25 der koopconditien", zoo schreef zij aan den Minister, „en alzoo eenige kavels van 20 bunder, „als denen binnenpolder vereenigende, tot een groot „binnengemaal was begonnen te vormen, hebben wij „laatstleden voorjaar hierin gestuit, door hem te ge- „lasten, de daminen weder weg te fuiihfen, en, bij „weigering, dit zelvenonder bedekking der hulp- „marechausseete doen verrigtenons gedekt ach- „t,ende door art. 2 der wet van den 9den October ,,1841 [Staatsblad N°. 42) aangaande de magt der „hooge en andere Heemraadschappen". Er blijkt Meruit, dat de Meer-Commissie alles behalve onvermogend was, zoo als wel eens bevveerd isom onregtmatige handelingen der koopers te keeren. Maar onder meer is in dit schrijvcn eene ernslige dwaling op te merken. lie koopers der lage landen worden beschuldigdomdat zij voor eigen rekening hun land boven water hieldenwaartoe zij regt hadden, terwijl de Meer-Commissie niet in staat was dit doen, blijkens haar eigen schrijven 1°. vvegens den gebrekkigen toestand der werktuigen, 2°. wegens de te geringe waterberging, 3°. wegens de verondie- ping en vervuiling der togten. In plants van ongegronde beschuldigingen tegen sommige koopersin plaats van aanvrage aan den Minister om middelenten einde met gezag te be letten hetgeen door de eigenaars der lagcre landen regtmatig en nit zelfbehoud geschiedde, waartoe de Minister zeker geene middelen wist aan te wijzen ook omdat hijin afwijking van de Meer-Commissie naar zulke middelen niet wilde omzien, had het ant- woord van de Meer-Commissie op de beide missiven des Ministers (van 25 en 27 October 1855) behooren in te houden a. De toestand der werktuigen is gebrekkig. Wij bezitten niets meer, dan het hoogst noodige. De droogmaking is hierdoor zeer vertraagd. Bij het minste gebrek aan een der ketels of andere onder- deelen der werktuigen zijn wij uitgespannen of ver- oordeeld om op zeer gebrekkige wijze voort te werken. Het minste onheil levert ons in de handen van fabrij- kanten of leveranciers van plaatijzer, zelfs aan buiten- landsche over, die ons dikwijls ook met den besten wil niet kunnen helpen. Dit jaar zijn wij in dit opzigt al zeer ongelukkig. Het is daarom dringend noodzakelijkook opdat spoedig de Polder in eigen beheer zou kunnen overgaan.dat het aantal'ketels bij de stoomtuigen worde vermeerderd en dat er steeds eene voldoende hoeveelheid plaatijzer en breek- bare onderdeelen der werktuigen in voorraad zijn. Kostbare bezittingen van zoo groote uitgestrektheid mogen, ter besparing van eene betrekkelijk nietige som geldsniet aan zoo groote gevaren worden bloot- gesteld." „b. De waterberging is gebleken veel te gering te zijn, en onze vrees, reeds in November 1849 uitge- sprokenderhalve bevestigd. Bij het uitgevoerde plan van verkaveling zijn wel is waar 750 bunders land meer verkocht en is een som van552,825 bespaard, maar, omdat er twijfel bestondof de waterberging daarbij voldoende zou zijn heeft de regering zich toen- maals met onze reserve vereenigddat het plan slechts aanvankelijk en zoolang het niet ondoelmatig bleek te zijn, zou worden uitgevoerd en dat daarbij op geene bespa ring bepaaldelijk werd gerekend. De veilingsconditien gaan van de onderstelling uit, dat het plan van ver kaveling bekend is. In bet werk over de droog making, door onzen Yoorzitter, Jhr. Mr. GeVers van Endegeest, uitgegeven, zijn dan ook onmid- delijk voor de veiling de hieromtrent genomene be- sluiten bekend gemaakt. Bovendien is met het oog op die besluiten in art. 28 der veilingsvoorwaarden eene alinea opgenomen, die een niet te bezwarend redmiddel aan de hand geeft, om de bestaande wa terberging te vergrootenwaaraan vooral in de lagere landen dringend behoefte bestaat. Wensehelijk moet het worden geachtdat hierin zoo spoedig mogelijk worde voorzien en aah de genomene besluiten omtrent de verkaveling uitvoering worde gegevenwant om na den overdragt des Poldersdie weldra behoort plaats te hebben, den Staat der Nederlanden te vrijwaren, dat zij ooit te dier zake tot schadeloosstelling zou kunnen worden aangesprokenis in art. 24 der veilingsvoor- waarden eene bepaling opgenomen, dat indien het in te stellen Polder-Bestuur mogt begrijpen dat in de verkochte perceelen meerder waterberging noodig is, dan bij de verkaveling is bepaald en aangewezen, de koopers deswege geene aanspraak kunnen maken op schadeloosstelling. Hoewel wij derhalve voor het ver- volg elken strijdwelke uit versehil van meening over het voldoende der waterberging zou kunnen ontstaan, hebben afgesneden, en de verpligting van het Bijk niet verder gaat, dan hetgeen wij voldoende achten zoo spreekt het toch van zelf, dat dit laatste behoort te worden geleverd. De onder de bekende reserve genomene proeve is blijkbaar mislukt. Het is niet denkbaardat het weldra te benoemen Polder-Bestuur bereid zal gevonden worden om den Polder in den bestaanden toestand over te nemen. De opoiferingwelke de Staat zich daarvoor moet getroosten, mag dan ook dien naam niet dragenwant de koopprijs voor die 750 bunders meer verkocht land en de besparing van ruim 5 x/2 tonzijn niet anders verkregen dan onder de bekende reserve. De eerlijkheid gebiedt, dat het Bijk althans een deel dier te veel verkochte gronden terug bekome en in de naar ons oordeel vereischte waterberging voorzie." c. Bij art. 20 der veilconditien is voor Bijks- rekening het uitsluitend beheer en onderhoud des Polders aan ons voorbehoudenterwijl de koopers verpligt zijn hiervoor jaarlijks 7 per bunder te be- talen. Wij zijn derhalve wettig verpligt, in het on derhoud onder anderen ook der togten en vaarten voor Bijksrekening te voorzien. Wij moeten erken- nendat wij in dit opzigt met de togtendie ver- ondiept en vervuild zijn, ten achteren zijn. Het is Uwe Excellentie bekend, dat bij de aanbesteding van het herstel van een deel dier togten de uitvoering dier werken wegens te hooge aannemingsprijzen niet is gegund. Wij betreuren dit thans zeer, want in- derdaad mogt hierin geene aanleiding zijn gevonden, om het noodzakelijke werk onuitgevoerd te laten. De gevolgen hiervan drukken niet op den Staat, maar op de koopers, jegens welke de Staat zich op wet- tige wijze tot onderhoud heeft verbonden." De beperktheid der toegestane middelen echter is hiervan oorzaak, en daaraan is ook toe te schrijven, dat er zoo weinig oi liever nagenoeg niets aan het onderhoud der overige Polder-eigendommenbepaal delijk dat der wegen en slootenis gedaandan het geen door sommige eigenaars geheel onverpligtvoor eigen rekening is geschiede." De klagten der koopers zijn derhalve volkomen gegrond en wij stellen Uwe Excellentie voordat zoo spoedig mogelijk de middelen worden aangewe zenwelke ons in staat stellen om volledig te vol- doen aan de verpligtingenwelke uit den aard der zaak en volgens het koopcontract op den Staat rusten, niet alleen omdat de eerlijkheid en goede trouw dit voorschrijvenmaar ook opdat binnen den kortst mogelijken tijd het Bijk van het uitsluitend beheer en onderhoud des Polders zij ontslagen en dit vol gens artikel 20 der veilconditien op het weldra te benoemen Polderbestuur worde overgedragen." Had de Meer-Commissie in dien geest den Minister geantwoord op Zijner Excell. missive van 27 Octo- ber 1855 (lit. C. 3<le afd. B)ten geleide van het adres van grond-eigenaarsen de Commissie ernstig verzoekendezich het beklag van dat adres te willen aantrekkenden Minister onverwijld in staat te stellenmet kennis van zaken daarover te kunnen oordeelen endes noodigeene moge- lijke voorziening te kunnen bevorderental van rarapen, veel strijd, diep te betreuren onregt, den Polder aangedaanware voorkomen. De waarheiddie in een eenvoudig kleed het ineest tastbaar is, maar ook het moeijelijkst te weer- staan, de waarheid, die geene gunsteh vroeg, gfeen bijzonder bffer vool- de eer der nationale ondernemihg veel ihinder voor de koopers def grondenmaar eenvoudig voldoening aah wettige verpligtingen, door den verkooper der gronden vrijmllig op zich geno- mendoor de koopers met goud betaaldzou in den Minister, die aan de Commissie ernstig voorziening vroeg, noch ook bij de VolksvertCg'etncoordiging eehigen tegenstand hebben ontmoet. Alleen de bewon- dering van het werk der Meer-Commissie had mis- schien voor een oogenblik ie'ts lager kunnen worden gestemdmaar zeker aan het grootsche werk al spoe dig daarna nieuwen luister zijn bijgezet. In plaats echter van in dien geest, dien der waar heid te antwoorden, achtte de Meercommissie zich le moeten verontscliuldigen en is zij ter harer verdedi- ging in de dwating vervallen, dat de koopers der lage landen verpligt moesten worden, zonder schade loosstelling, hun land tot waterberging te laten ge- bruikenanderen zijn haar hierin gevolgdzbodat het thans wel den schijn heeft als of dat lage land de natuurlijke waterberging ware voor het hooge en middelbare. En toch niets is minder waar. Evenmin als aan eenig eigenaar van hoog of middel- baar hoog land het regt kan worden betwistom het water van zijn land in de waterberging te laten loopen evenmin als aan hen de verpligting kan worden opge- legd om dit water op te houden of te laten ophouden evenmin mag aan de eigenaars der lagere landen het regt worden betwist, om het polderwater van hun land te keeren, noch ook om het regenwater dat op hun land valt, op Welke wijze dan ook, op de waterber ging te brengen. De Meercommisie heeft het laagste land niet drooggemaakt. De eerste flinke regenbui de beste zet dit land onder water, en zulk land zal men toch wel niet droog gemaakt gelieven te noemen. Zonder inpoldering is daaraan ook niet te denken. Niet omdat er thans nog misschien eene groote 1000 bunders zoogenaamd hoog land in den polder aanwezig zijn (het meerendeel der hooge gronden immers is tengevolge van belangrijke inklinking in de laatste drie drooge jaren reeds tot middelbaar hoog land gedaald), maar omdat er 14000 bunders middelbaar hoog land zijnomdat de Polder met zijne wegen en vaarten ruim 17000 bunders groot is. Al de regen, welke op die groote uitgestrektheid valtbezwaart in de eerste plaats die laagste gronden en dat wel zeer spoedig, omdat zij in gewonen toestand slechts 1 a 2 palm boven zomerpeil liggen. De eenige weg om dit bezwaar op te heffenkan derhalve slechts in de omkading dier gronden gevonden worden en in de toestemming aan de eigenaars om die afzonderlijk te bemalen. Indien de stoomtuigen zoo krachtig moesten zijn en de waterberging zoo grOot, dat het polder water zelfs geene 2 palm boven zomerpeil kon rijzen dan zouden uit den aard der zaakter bereiking van zulk een doelenorme kosten moeten worden gemaakt, die in geene verhouding hoegenaamd zouden staan tot tot de voordeelen, die er door werden verkregen. Daargelaten nog de bevoegdheid van het Polder bestuur, welke wij betwisten, om naar een dergelijk doel te streven, zouden de eigenaars der laagste gronden met al die groote uitgaven toch zeer weinig zijn gebaat, en zich nog altijd gaarne de geringe kosten getroosten om zich zelven beter te helpen. Indien men zich slechts losmaakt van de dwaling waarin de Meercommissie het eerst vervallen is, dat het lage land, zonder schadeloosstellingtot waterber ging van den Polder mag worden gebruikt, dan ver vallen alle bezwarendie aan de inpoldering daarvan in den weg staan. De vraag wordt dan slechts: 1°. of de stoomwerk- tuigenna de daaraan toe te brengen verbetermgen krachtig genoeg zijnom de hoeveelheid regendie in eene maand kan vallenwederom in denzelfden tijd uit den Polder te verwijderen2°. of de Water berging wanneer die voltooid zal zijngroot genoeg is, om in dien tusschentijd, in geval van reel regen onder de werking der stoomtuigeneene rijzing van den waterspiegelhooger dan tot 4.30 A. P. voor te komen. Zulk een eisch mag worden gesteld, omdat het belang van alle Ingelanden dit vordert. Maar de Ingelanden kunnen daaromtrent voor de toekomst ook vrij gerust zijnna hetgeen door wis- seling van gedachten en tengevolge van den gevoerden strijd van meeningenhieromtrent reeds bekend ge- worden is, kan er naauwelijks eenige twijfel over- blijven, dat bij voldoende zorg voor het behoorlijk onderhoud der verbeterde werktuigen en van de her- stelde togten en thans bestaande of nog te schieten slboteh, zelfs in zeer natte jaargetijden, het polder water niet tot die hoogte zal behoeven te rijzen. De eisch echter dat het onder alle ottistandigheden niet hooger dan 4.70 El A. P. blijve, is veel te groot. Daarom vordert het gemeenschappelijk belang van alle Ingelandenen het bijzonder belang van de ei genaars der laagste gronden, bepaaldelijk van de 723 bunders 30 roeden, gelegen beneden de 4.30 el A. P.dat de vergadering van Hoofd-Ingelandenaan hen, die dit in hun belang achten en er aanvrage toe doen, toestemming verleene (krachtens art. 14 van het bijzonder reglement) tot het daarstellen van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 2