WEEKBLAD van I860. Vrijdag, 8 Junij. NK 25. A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. Hoofdredacteur: C. E. DE CLERCQ. DE V00RSTELLEN TOT VERBETERING. HA4RLEMMERMEER, Abonnementen worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam J. J. VAN BREDERODE,Ilaarlem bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer en verder bij alle soliede BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. De Prijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts. behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. VI. Geschiedenis van den overdragt des Polders. Vervolg. In de N°s. 5 tot 8 van het Weekblad hebben wij nagegaan, in welken toestand de polder-eigendommen op het tijdstip van den overdragt verkeerdenen uit hetgeen wij hieromtrent uit olficiele bronnenwier inhoud wij meerendeels in de brieven der Meercom- missie bevestigd vonden puttedenbleek overtuigend, dat die toestand van het bestaande een zeer venvaar- loosde en derhalve hoogst onvoldoende was. Vdor dat wij echter tot de geschiedenis van den overdragt zelf overgaanmoet nog de vraag beant- woord worden, of voor den Staat der Nederlanden aan alle wettig opgenomen verpligtingen zou zijn voldaan, indien de besproken polder-eigendommen in voldoenden staat van onderhoud waren overgedragen met andere woordenof daarbij de droogmaking naar plan en aanleg zou zijn voltooid. Ook die vraag kan niet toestemmend worden beantwoorden toch behoorde zulks volkomen te kunnen geschiedenwant van wege den Staat is met de verkooping der gron- den vdor de voltooijing der werken aangevangen en de eerste koopers hadden derhalve regt om de volledige uitvoering van de nog noodzakelijke werken binnen een niet te zeer verwijderd tijdstip te gemoet te zien. Wat wij onder voltooijing van het bestaande stelsel van droogmaking verstaan, hebben wij in N°. 19 van het Weekblad, in verband met vroegere opstellen over de verbetering der stoomtuigenaangetoondhet niet voor- zien in de vereischte waterbergingof liever hare beper- king zelfs binnen nog veel engere grenzendan oorspron- kelijk daarvoor waren vastgesteldreeds met het vooruit- zigt dat zij hierbij te gering zou zijnuithoofde waarvan men zich maatregelen van voorziening voorbehield werd reeds herhaaldelijk door ons besproken. Maar toch blijft er nog een zeer gewigtig deel der polder- eigendommen over, dat in den staat eens pas gebo- ren kinds is overgedragen, waaraan men de voedster heeft onthouden, om er anderen mede te verzorgen. De polder had namelijk ponten en bruggen over den ringvaart, die er den toegang toe verschaften en de gemeenschap met de omliggende gemeenten moge- lijk maakten. Maar de polderwegenvooral de lengte- en dwarswegen, loopen niet onmiddellijk op die punten uit, althans slechts bij zeldzame uitzon- dering. Er bestond tusschen die punten van overgang en de polderwegen nog geene behoorlijke aanslui- ting. Men kon den polder wel met rijtuig nade- renmaar van daar was men genoodzaakt de goede- ren en bouwmaterialen te water te vervoerenterwijl eerst wederom iets verder de gelegenheid werd gege- venom dit per as te doenof in elk gevalbij het gemis eener sluis, wederom over te laden. Waartoe dan toch eigenlijk bruggen en ponten over den ringvaart aangelegd? Men bewere nu niet, dat de verbinding van die bruggen en ponten met de lengte- en dwarswegen door het jaagpad gegeven werd, want dit mogt niet worden bereden en was daartoe ook niet aangelegd. Dit blijkt ons uit het schrijven van de Meercommis- sie van 21 Augustus 1854, N°. 8tl%8io> aan der koopers gerigt. Hierin komt onder anderen voor Maar uit aanmerking van den slappen grond van den Veldweg langs Sectie B en Dzien wij er geen zwarigheid indat door u den dijk worde gereden enzoo noodigoprillen gemaaktWij moeten schaarsch zijn in het toestaan der oprillen om der gevolgen willeen vertrouwen dat die gevraagd voor andere perceelen niet zoo noodig zullen zijn wanneer de genoemde perceelen oprillen hebben waar- heen men over het land zelvebehoudens vlonders zal kunnen komen. Wij staan dus vijf oprillen toe mits u zich met de pachters verstaaten voorloo- pig tot dat de wegen op de betrokken plaatsen in beteren toestand zullen zijn.". Maar daaraan kan niet verbonden zijn het vrije gebruik van den buitenweg of het jaagpad, 't geen ook geenszins noodig is, omdat bij de uitrij der producten die aanstonds kunnen worden ingescheept tegenover de oprillen. Met particulier rijtuig voor eigen gebruik dien buitenweg te berijdenis iets andersen heeft minder zwarigheid-" De oorspronkelijke bestemming van het jaagpad is dus zelfs niet geweest om met particulier rijtuig be reden te worden. Wij erkennen dat het er niet toe was aangelegd. Maar de toesteraming om den dijk te be rijden beleekende nietswant daartoe bestond volstrekt geene mogelijkheid; en de onmogelijkheid om den Veldweg te berijden werd erkend. „De producten kunnen bij den uitrij aanstonds worden ingescheept" schrijft de Commissieen zoo had zeker ook de aanvoer van bouwmaterialen als anderzins kunnen plaats hebben maar dan waren die ponten en bruggen immers over- tollig? Een roeiboofje voor voetgangers had daarbij volledig in de behoefte kunnen voorzien. Naar het schijnt is de Veldweg oorspronkelijk bestemd geweest, om de gemeenschap tusschen de punten van overgang en de overige polderwegen te vormen. Maar reeds vroeg schijnt men van dit plan te hebben afgezien, althans op sommige plaatsen heeft men dien weg niet eens getraceerdzij bestaat op vele punten slechts op het papier. Op de eerste kaarten van den Polder loopt die Veldweg volkomen door, zelfs rond den Huigsloterpolder; op de latere is hij reeds op dit punt afgebroken en loopt hij dood in de Kagertogt. Maar bij het verlaten van dien Veld weg heeft men vergeten eene andere gemeenschap in de plaats te stellen. Ondanks het verbod om het jaagpad te berijden heeft dit derhalve toch moeten worden toegelatenen wie kent er de gevolgen niet van? Voortdurende uitzakking der ringvaartsboorden, verondieping van den ringvaartverbreeding van het jaagpad buiten de oorspronkelijke grenzen der bepui- ning, zoodat het nu reeds bijna de dubbele breedte bezit. Hoeveel het onderhoud van het zoogenaamde jaagpad den Polder reeds gekost heeft en nog kosten zal, durven wij niet berekenen. Maar wij weten dat die weg 11 uren omtrek heeft en op sommige punten b. v. aan het fort Schipsholgeheel zal moeten worden verlegdom zonder gevaar van met rijtuig en paar- den te water te gaan, aldaar te passeren. Misschien zal van de uitstekende punt van het verdedigingswerk iets moeten worden opgeofferd, om daartoe te geraken. Dat wij ons hierin niet bedriegen, blijkt ons nog uit eene hernieuwde lezing der concept-voorwaarden. In art. 2. al. I wordt gesproken van de verlegging van den ringvaart bij het fort aan Schipshol, hetwelk de Polder moet gedoogen, zoo als dit van Rijkswege eventueel zal geschieden, en in al. VIII wordt onder de wegen gesproken van den jaag- en rijweg rond- om den Polder langs de ringvaart. De Commissie van beheer heeft daarmede erkend, dat het jaagpadin strijd met haar vroeger schrijven en met zijn aanleg, rijweg geworden was. De heer Gevers van Endegeest schreef in 1853 van dit jaagpad op biz. 30 van zijn werk, 2de ge- deelteEen jaagpadop zich zelf doorgaans van weinig beteekenis werd langs 11 uren omtrek over een versch opgeworpen grond een werk van aanbelang het moest geheel worden bepuind en werd op 1J/2 el breedte tevens zoodanig aangelegddat het met 1 el verbreeding tot harden rijweg kan worden verheven." AVaarom is dit niet onder Rijksbeheer geschied, toen het plan om den Veldweg te voltooijen werd opge- geven Wij behoeven die vraag niet te beantwoorden immers er is geen ander denkbaardan dat het den Staat geld zou hebben gekost. Of de besparing voor den Staat op regtmatige wijze is verkregen, laten wij aan het oordeel onzer lezers over. In dien toestand werden de polder-eigendommen aan het polderbestuur overgedragen. Wij hebben reeds vroeger als onze meening te kennen gegevendat de Meercommissie zulk eene uitkomst van haar werk niet heeft verwacht, en dat deze ook niet den heer van Beenen, die toen Minister van Binnenlandsche zaken wasmag worden toegerekend. Later komen wij op het een en ander terug. Maar wij rekenden ons toch verpligt, die beide punten thans in herinnering te brengenom ons te vrijwaren tegen de beschuldiging, dat wij te regt aanleiding zouden geven tot gevolgtrekkingen die, hoewel niet door ons zelf gemaakt, echter door anderen als van zelf uit onze geschiedenis der feiten voortvloeijende, konden worden aangemerkt. Die waar- schuwing kan niet ongepast worden geacht. In de laatste jaren is het immers een zeer gewoon verschijn- sel, dat zaken en personen in den strijd der meenin- gen worden verward; dat er eigenlijk op maatschap- pelijk gebied minder over zaken, dan wel tegen per sonen gestreden wordt, dikwerf of liever meestal zelfs de zaken worden aangegrepen slechts als middel om met succes personen te bestrijden. Het fortiter in re wordt daardoor slechts schijnhet suaviter in,modo geheel uit het oog verloren. De strijd verkrijgt da- delijk het karakter van partijdigheid en de waarheid wordt dien ten gevolge meestal miskend, althans slechts ten deele erkend. Wij wenschen te levendig, dat onze geschiedenis van den overdragt als de vol- komene waarheid worde aangemerkt, dan dat wij niet grooten prijs zouden stellen om volledige aanspraak te mogen maken op onpartijdigheid. Indien wij de feiten niet in het juiste licht mogten voorstellen houden wij ons voor tegenspraak aanbevolen. Hoe treurig die geschiedenis dan ook in onze oogen zijzal het niet aan om kunnen worden geweten dat wij haar, en dat nog wel zonder vrucht, nog treuriger zouden hebben gemaakt. Niemand kan ontkennen, dat er eenige moed toe behoortde waarheid in dit opzigt onverbloemdmaar ook onverminktin het licht te stellenvooral indien wij aanspraak willen maken op de erkenning, dat zijwier handelingen een integrerend deel dier ge schiedenis uitmakenwat meer iswier doen en laten tot de door ons gewraakte uitkomst hebben geleid toch met welwillende onderscheiding door ons zijn bejegend. Hemdie met de geheele toedragt der zaak vol ledig bekend is (en dit zijn slechts zeer enlcelen de meeste personen immerszelfs die daarbij als handez lende zouden kunnen worden aangemerkt, zijjr"het.niei

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 1