WEEKBLAD van I860. Vrijdag, 29 Junij. A AN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ. DE VOORSTELLEN TOT VEREETERING. HAARLEMMERMEER, Abonnementen worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam J. J. VAN BREDERODE,. Haarlem bij den ITeer BRIEYENGAARDER te Ilaarlemmermeer en verder bij alle soliede BOBKHANDELAKEN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. De Prijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts., behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. IX. Geschiodenis van den overdragt des Polders. Vervolg. Dijkgraaf en Heemraden hebben zieh, na het laatst- genoemde sehrijven der Meercommissieregtstreeks tot den Minister gewend met de volgende missive N°. 18. Haarlem, 12 April 1856. Het is Uwe Exc. niet onbekend dat Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer-Polder eene con- cept-overeenkomst ontvingen van de Commissie van beheer en toezigt over de droogmaking der Haarlem- mermeerbetreffende de overname van den Polder; zij kunnen zieh over het algemeen wel met die overeenkomst qua talis vereenigen en zouden dan ook, na de overige bijlagen te zullen hebben ontvangen tot de aanneming daarvan in hunne aanstaande ver- gadering van Hoofd-Ingelanden kunnen adviseren waren er niet gewigtige bedenkingen bij hen gerezen voortvloeijende uit den toestand waarin de polder in het algemeen en de machines in het bijzonder zieh bevindenen zij vermeenen de vrijheid te mogen nemen die bezwaren onder de oogen van Uwe Exc. te brengen, gelijk zij de eer hebben te doen bij deze. Eene naauwkeurige opname dan der machines gaf hun toch de verzekering, dat ketels en pompen zeer veel te wenschen overlieten en alligt eene som van 60,000 zoude moeten worden besteed, om zieh een volgenden winter tegen onder water geraken te vrijwarenwaaraan de Polder mi drie winters ach- tereen geleden heeft. Het is aan Dijkgraaf en Heemraden niet onbewust, dat deze ongelukkige toestandwaardoor een groot aantal eigenaren van behoorlijke opbrengst hunner landen verstoken zijn geweest, steeds door sommigen wordt voorgesteld, alleen te zijn toe te sehrijven aan gebrekkige waterbergingdoch ware dit het geval alleenzoo zoudebij voldoende magt der machines korten tijd na het ophouden der regens, de landen weder boven water zijn gekomennu echter zijn vele landen van 17 Octoder j.l. tot in het begin van Februaryonophoudelijk onder water gebleven. Gesteld echter dat zulks aan te weinig waterberging alleen moet worden toegeschrevenis het dan niet te betreuren datom vijf ton te besparen op eene onderneming van negen millioendie door de verkoop- penningen zoo grootendeels werd gedekt, zoo vele nijvere landliedendiesteunende op hetgeen omtrent het voldoende der bemaling gedrukt stondzieh in hunne regtmatige venvachtingen teleurgesteld zagen? Het Rijk verkreeg dan wel bij verkoop in plaats van 200 per bunder, waarop de landen geschat waren,/ 473, doch hoe kwam het Rijk ten hunne opzigte art. 20 der veilconditien na? Kan het Rijk in gemoede de 7 per bunder voor bemaling over verleden jaar en dit jaar gedeeltelijk tot zieh nemen terwijl het weet dat een der machines geheel buiten werking is geweest, en de tweede eerst is begonnen te werken toen vele landen reeds meer dan 14 dagen onder water hadden gestaan Mat beteekent in art. 20 der veilconditien onder- derhoud van stoomtuigen wanneer ketels en pompen onvoldoende zijnonderhoud van wegen, zoo die ontoe- gankelijk waren, en van vaarten, zoo die reeds een jaar eerder hadden moeten verdiept geweest zijn. (Waren die laatste uitdiepingen eenige maanden vroeger besteed zoo had men werklieden voldoende kunnen bekomen.) Hoe zullen Dijkgraaf en Heemraden den post op hunne begrooting kunnen verantwoordendie er zal moeten lcomen wegens uitdiepingen der Ringvaart als Ingelanden weten dat de Commissie van beheer en toezigt daartoe verpligt geweest wasblijkens overeenkomst van 1847 met Rijnlanden wij dit maar zoo overnamen Doch Uwe Exc. gevoelde zelve het billijke, hetwelk er in gelegen lagom de zaak behoorlijk over te geven immers waaraan anders toe te sehrijven de/ 184,000 nog onlangs aangevraagd om den Lijnden enz. te her- stellen, en niet alleen Uwe Exc., doch van alle de Volksvertegenwoordigers was er niet 4en die zijne stem daartegen hooren deed. Welk een en ander wij dank- baar erkennen Alleen nog komen wij tot Uwe Exc. met het eer- biedig doch dringend verzoek, dat Uwe Exc., hetzij op eene suppletoire begrooting van dit jaar of op die van het volgende, eene som moge willen stellen van honderd vijftig duizend gulden 150,000) voor tegemoetkoming in de bemaling en verbetering der bij art. 20 der verkoop-voorwaarden omschreven pol- derwerken en bovendien gelasten dat de som van vijf en dertig duizend guldenvoor onvoorziene uit- gaven op de laatst aangenomen wet, ook nog tot dat einde moge worden besteed. Mogten wij omtrent een en ander eenige toezegging van Uwe Exc. ontvangenzoo zoude dit ongetwijfeld strekken om eene gunslige stemming bij de Hoofd- Ingelanden te verwekken en daardoor eene zoo zeer wenschelijke overname worden bespoedigd. Dochhoezeer ook wij geneigd zijnzoo veel mogelijk, die overneming te bespoedigen, en het ons ten duren pligt achtenten dien aanzien moeijelijk- heden en oponthoud te voorkomen of op te heffen waar zulks kanmogen wij aan den anderen kant niet uit het oog verliezen de verantwoordelijkheid die bij de overname op ons rust, en de verpligtingen welke wij daaromtrent tegenover onze committenten te vervullen hebben. Eindelijk zijn wij te zeer overtuigd van het belang, dat door Uwe Exc. in deze nationale onderneming gesteld wordt, dan dat wij niet, zonder omwegenons gevoelen ten aanzien der eindregeling, zouden meenen te mogen kenbaar maken. Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer-Polder J. L. van der Bukch, Voorzitter. Previnaire Loco-Secretaris. Aan Zijne Exellentie den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken. Hierop werd ontvangen het volgende antwoord: 's Gravenhage 18 April 1856. Ministerie van Binnenlandsche Zaken. NO. Litt B. 3 Afdeeling B. Nadat de Haarlemmermeer-Commissie mij bij brief van den 7 dezer de tusschen haar en het Polderbe- stuur gevoerde briefwisseling omtrent de overdragt en de overneming van den Polder had medegedeeld ontving ik Uwe missive van den 12 dezer, N°. 40. Ik wensch geene andere schet3 tegenover die te stellen welke bij dat sehrijven van den tegenwoor- digen staat der werken en van de middelen van bema ling wordt gegevenmaar slechts op te merkendat, naar mijn oordeel, de polder en hetgeen er toe be- hoort, behoudens de uitvoering der werkenbegrepen in het nog bij de Staten-Generaal aanhangige wets- ontwerpis in voldoenden staat dat art. 4 van de slotbepalingen van het reglement van bestuur van den Polderde overname van al hetgeen in nrt. 20 der algemeene voorwaarden van verkoop van gronden is omschreven, ongeacht de eischen of vorderingen die het Polderbestuur bij de overneming mogt willen doen geldenop de eerste aanvrage der Commissie gebiedend voorschrijft en dat, nadat het Polderbestuur is gevestigdde gevolgen die uit een langer verwijl dier overname en het on- beheerd blijven van den Polder noodwendig moeten ontstaan geheel voor rekening van het Polderbestuur blijven. Wat de voorwaarden betreft, die door de Commissie voor de overdragt en overname zijn ontworpen en door haar evenzeer aan het Polderbestuur als aan mij zijn onderworpen, deze zijn mij, in het belang van den Polder, zoo gunstig en voordeelig toege- schenen, dat ik alleen bij eene gave overneming van de zijde van het Polderbestuur, mij onbezwaard zou rekenenden Koning voor te stellen op den voet dier voorwaarden in den overdragt te bewilligen en dat gedeelte uwer aanvrage in gunstige overweging te nemenhetwelk strekt om uit de somdie voor onvoorziene uitgaven in de jongste wetsvoordragt is uitgetrokken en beschikbaar mogt blijven, nog eenige gelden ten behoeve van de werken tot den Polder behoorende, te bestemmen. Terwijl ik Dijkgraaf en Heemraden verzoek deze mededeeling in antwoord op hun sehrijven van den 12 dezer, in ernstige overweging te nemen, wensch ik er hunne aandacht op te vestigen, dat ik mij bij gebreke eener toetreding tot de gezegde overeenkomst of bij verdere verdaging der overneming, niettegen- staande de aanhangige voordragtrakende de uitvoering der verdiepingswerken en de herbesteding der werken sub. b en c van art. 3 van dat concept bedoeld, tot wet werd verheven, bezwaard zou rekenen tot de besteding dier werken, waarvoor ik de bestekken wachtende ben, magtiging te verleenen. De Minister van Binnenlandsche Zaken van Reenen. Aan Heeren Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer-Polder. Konden er meer gemafigde eischen worden gedaan dan Dijkgraaf en Heemraden bij den Minister hebben laten gelden Immers neen Zij waren veel te gematigd. - 150,000 voor al wat er nog te doen overbleef en dat voor geene lOmaal grootere som is te verkrijgen. Wij beklagen er ons niet over, want die 1 ton zou den polder niet zoo bijzonder heb ben gebaat; waar de overige vereischte middelen toch moesten worden opgespoord, zou ten slotte die som ook wel kunnen worden gevonden9.per bunder is, hoewel niet gering te schatten, toch niet eene zoo aanzienlijke som, dan dat de Ingelanden deze opoffering, hoewel die niet had mogen worden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 1