- 114 Landbouw. MERKWAARDIG YOORBEELD HET XVDE NEDERLANDSCH LANDHUISHOUDKUNDIG CONGRES, geeischtniet spoedig zouden zijn te boven gekomen en weldraalthans in een finantieel opzigt, zouden zijn vergeten terwijl de morele iudruk daarvan zich welligt iets langer zou hebben doen gevoelenmaar het miscrediet, waarin de polder oumiddellijk na den overdragt, zij het dan ook slechts tijdelijk, is vervallen, en dat tlians misschien reeds spoedig, dank zij de welwillendheid der Ingelandenzal zijn opgeheven zou met die som alleen niet zijn gekeerd. Indien het verzoek ware ingewilligd men zou voor den Staat kunnen bewerendat de overdragt der polder-eigendommen regelmatig had plaats gehad; want de eenige eisch van partij zou zijn voldaan geweest en er zou werkelijk eene overeenkomst zijn gesloten. Thans is dit laatste niet het geval. De overdragt heeft wel is waar plaats gehadmaar op voorwaarden die de goedkeuring slechts van de Meercommissie en van den Minister hebben verkregendie van de meest belanghebbendede lijdende partijhet Polderbestuur en de Ingelandenontbreekt er aanen dit is te meer te betreuren omdat de Staat als zoodanig toch met het zoogenaamde bespaarde geld niet wordt gebaat. Direct en indirect leveren zulke besparingen niet an- ders op dan verlies, moreel en stoffelijk beide. Maar het antwoord van den Minister ismet het oog hieropin vele opzigten opmerkelijkhoewel de verklaring hiervan niet verre is te zoeken. In de eerste plaats is de overeenkomst met den tweeden brief der Meercommissie treffend. Dezelfde ontwijldng om in overleg te treden omtrent de voorwaarden van den overdragtdezelfde weigering om in eenige waar- dering te berusten van den toestandwaarin zich de polder-eigendommen bevonden. In dit opzigt gaat het schrijven des Ministers zelfs nog iets verder; de Minister wil slechts opmerken, dat, naar zijn oordeelde polder en hetgeen er toe behoort, behoudens de werken begrepen in het aan- hangige wetsontwerpin voldoenden staat is." Daar- mede achtte men alle aanmerkingen op den bestaanden toestand der polder-eigendommen wederlegd. De Minister herinnert eveneens aan art. 4 der slot- bepalingen van het polder-reglementlietwelk op de eerste aanvrage der Commissie, de overname van al het in art. 20 der veilconditien genoemde, gebiedend voorschrijftongeaclit de eischen of vorderingendie Aet Polderbestuur big de overneming mogt willen doen gelden." Even als de Meercommissie, schijnen echter de voorwaarden van den overdragt den Minister zoo gun- stig en voordeelig toe, dat alleen bij eene gave over neming (dat wil zeggen, in strijd met het eerst ge- meldeeene overneming zander eischen of vorderingen) aan den Koning zou worden voorgesteld in den over dragt te bewilligen; maar evenmin wordt dat gunsiige of voordeelige aangetoond, en de vraag blijft onbe- antwoord, waarin dit een en ander te vinden zij. De Minister is, even als de Meercommissie, blijk- baar geheel onbekend met den waren staat van zaken in den Polder. Alsof de overdragt toen reeds had kunnen hebben plaats gehadwordt het Polderbestuur gedreigd dat een langer verwijl der overname en het onbeheerd blijven van den Polder geheel voor zijne rekening is"terwijl de brief met eene nieuwe be- dreiging eindigtdat de Minister zich bezwaard zou rekenen magtiging te verleenenonder anderen tot de herbesteding der verdiepingswerkendie reeds een jaar vroeger hadden moeten hebben plaats gehad, indien het Polderbestuur tot de bewuste concept- overeenkomst niet toetrad." Het Polderbestuur werd op die wijze zeker reeds voor zijne geboorte in eenen moeijelijken strijd ge- wikkeld. Wat te redeneren tegen met eene hooge magt in den Staat bekleede personendie blijkbaar in dwaling verkeeren en toch elke gelegenheid ont- wijken en daarmede afsnijden, om op eenen welwil- lenden toon uit dien ongelukkigen toestand te worden gebragtzulk een toch zal zeker wel de bekla- genswaardigste ter wereld moeten worden genoemd voor administrerenden en geadministreerden beide. fteikte de magt van den Minister nu maar iets verder dan die van een' gewoon of zelfs zeer buitengewoon mensch, en ware zijne verklaring, dat de Polder in voldoenden staat istoereikend om dien in zulk een staat te brengen hoeveel moeiteteleurstelling strijd en geld zou er voor de koopers der gronden zijn bespaard? Welke pogingen echter door het Polderbestuur ook werden aangewendhet vond overal geslotene oogen en klopte aan eens dooven mans deur. Zoo stond de zaak, toen op Woensdag 30 April 1856 de vergadering van Hoofd-Ingelanden voor Aet eerst wettig bijeen kwamen de overdragt van den Polder aan de orde was gesteld. Maar was die treurige stand van zaken aan den toenmaligen Minister te wijten? Wij weten het, ve- leu zullen dit bewerenen de sehrijver onder anderen van een ingezonden stuk in ons N°. van 11 Mei heeft die meening zeker zeer onbewimpeld uitgespro- ken. Maar wij veroorloven ons, van hem, en zoo velen als zijne meening mogten aankleven in over- tuiging te verschillenen zullen weldra onze uitspraak beknopt trachten te motiveren. Wie op een onbevangen oordeel in de zaak aan- spraak wil maken, moet zealthans zooveel mogelijk, in liaar geheel kennen en kunnen overzienen de tijds- omtandighedenwaaronder ze heeft plaats gehad, niet uit het oog verliezen. van kleine Kultuur. Er ligt in het zeekanaaldat Engeland van Frank- rijk scheidteen klein eilanddigt nabij de kust van Frankrijk, maar dat toch aan Engeland toebehoort en Jerseij heet. Het eiland is 17,000 bunders groot, waarvan 16,000 bunders bebouwd zijn; het is alzoo juist even groot als de Haarlemmermeer-Polder. Op die opper- vlakte leeft nu eene bevolking van 70,000 zielen hetgeen meer dan 4 bewoners per bunder uitmaakt; eene digtheid van bevolking, zoo als men die slechts zelden aantreft. In Haarlemmermeer gaf de laatste volkstelling het zielental op ruim 7000 aan, alzoo slechts een tiende van hetgeen men daar vindt; naar dien maatstaf zou men dus vooreerst hier geen vrees voor overbevolking behoeven te koesteren. Het merk- waardige is echterdat deze talrijke bevolking voor- namelijk in den landbouw zijn bestaan vindten er nog een aanzienlijke uitvoer van landbouw-produkten plaats heeft. Het geheele land wordt dan ook als een tuin bebouwd; de gewone grootte der hoeven is zes tot acht bunders; op het geheele eiland zijn er slechts een twaalftal, die 2040 bunders groot zijn. De gewoonlijke pacht bedraagt f 120.tot/150. per bunder. Niettegenstaande deze buitengewoon hooge huur eu de geringe uitgestrektheid der boerderijen zijn de boeren welvarend en leven zij op beteren voet dan in vele strekenwaar de hoeven drie- of viermaal zoo groot zijn. De wijze van bebouwing kenmerkt zich voornamelijk door de aanzienlijke teelt van voedergewassen en het groot aantal' veedat daardoor kan worden ouderhouden. Zie hier een voorbeeld, hoe eene van die hoeven, 9 bunders groot, en waarvan de pacht/175.per bunder bedraagt, beteeld wordt: 2.60 bunders zijn in kunstweide2 met klaver, 1 met aardappelen, 1.20 met zomer- knollen, 0.30 met pastinaken, 0.30 met mangelwor- tels1.60 met tarwe. Vier vijfden van den grond wordt dus met voedergewassen bebouwd; daarmede onderhoudt men3 paarden6 koeijen4 vaarzen en 7 varkens; gezamenlijk 14 stuks groot vee, of anderhalf stuk groot vee voor ieder bunder land. De opeenvolging der gewassen is als volgteerste jaar wortelgewassen (aardappelen, mangelwortelspasti naken); tweede jaar tarwe; derde jaar klaver met graszaden, het vorig jaar in de tarwe gezaaid; vierde jaar weiland; vijfde jaar, in Mei of Junij scheurt men het weiland en zaait er knollen in. Hoewel er dus zeer veel mest verkregen wordt, maakt men nog veel gebruik ter bemesting van het zeewier, dat in groote hoeveelheden op de kusten aanspoelt, en koopt men ook nog dikwerf guano aan. Ilet rundvee dat men houdt, is uitsluitend van het Jerseijras, dat zeer voor de melkgeving geschikt is. De koeijen zijn klein, daar zij gewoonlijk slechts 300 Nederl. ponden (levend gewigt) zwaar zijn; zij geven niettemin in den goeden tijd 14 16 kannen melk daags en deze melk is buitengewoon vet, want van die van de beste koeijen heeft men slechts 16 kan voor een Ned. pond boter noodig. De koeijen blijven ook in den zomer een gedeelte van den dag op stal en worden op het grasland getuurd, dat is men bevestigt ze met touwen aan ijzeren pennen die in den grond geslagen en van tijd tot tijd verzet wordenom op die wijze het grasland gelijkmatig af te weiden. Ieder fokt gewoonlijk zijn eigen vee aan en jaarlijks worden nog ongeveer 1600 koeijendie gemiddeld 200.gelden, uitgevoerd. Met granen wordt algemeen slechts een vijfde van het land be teeld, en bijna uitsluitend tarwe; 36 mud wordt als de gemiddelde opbrengst beschouwd. Een bijzondere rijkdom van dit land zijn nog de appelboomgaardenmen bereidt uit de vrucht den cider- of appelwijnwaarvan een aanzienlijke uitvoer plaats heeft. Ook in ons land zijn verschillende oorden, waar de land\jouw iuinbonw geworden is en een landbou- wersgezin op eene kleine boerderij van 46 bunders waarvan de pacht 100.en meer per bunder be draagt, zijn bestaan vindt. Zoo b. v. in het West- land, onder Kijnsburg, in de streek van Noord- Ilollandenz. Maar het groote verschil met de kultuurdie wij hier beschrevenligt daarindat in deze streken de mest, zoo niet geheel, dan toch voor verre het grootste gedeelte wordt aangekocht. Op Jerseij weet men even hooge opbrengsten van den grond te verkrijgen, maar alleen door veeteelt en tarwe-verbouw en de aankoop van mest is gering zoodat deze wijze van landbouwen op zich zelf bestaan kan. In Holland daarentegen is het voor den tuin- matigen landbouw eene noodzakelijkheiddat er nog een aantal landbouwersen vooral veeboerengevon- den wordendie meenen dat zij de mest wel kunnen missen, en die liever vcrkoopen dan die zelf te ge- bruiken. De rijkdom op de eene plaats veroorzaakt dus op eene andere plaats verarming. Doch voor- zeker zal er ook wel eens een tijd komen, dat ieder boer zal inziendat hij bijna uimmer mest te veel kan hebbenen daardoor zal het stelsel van land bouw dat op het aankoopen van mest gegrond is beperkt moeten worden. Maar Jersey kan ons leeren dat zulk eene hoog gestegene kultuur en zulke hooge pachten ook nog mogelijk zijn, waar men eenvoudig het stelsel van veel voedergewassen, en dien ten gevolge veel veeveel mest en rijke graanoogsten in praktijk brengt. TE AMERSEOORT. Teruggekeerd van het Congres, dat van 19 tot 23 Junij te Amersfoort gehouden werd, wenschen wij het een en ander van de indrukken daar ontvangenaan onze lezers mede te deelen. Het zijn persoonlijke indrukken en zij zullen daarvan ook natuurlijk het kenmerlc dragen. Vergaderingen van afdeelingen en van het Congres, tentoonstellingenbeproeving van werktuigen en feestelijkheden volgen elkander in die dagen zoo snel opdat het zelfs den ijverigsten onmogelijk is alles bij te wonenover alles een eigen oordeel te vormen. Wij durven echter gerust als algemeen oordeel uitsprekendat het Congres in be- langrijkheid voor de bezoekers, in betoonden ijver van het Bestuurin guile gastvrijheid der inwonersniet bij vorigen achterstond. Slechts hen, die een of meer- malen het Congres bezochtenkennen wij het regt toeom over het nut van deze bijeenkomsten hunne meening te hebben. Wij kunnen ons best voorstellen dat landbouwersdie het Congres alleen uit mede- deelingen in dagbladen of uit het doorbladeren der Verslagen kennen, ongunstig daarover oordeelen. Allen, die in het Congres eene hooge regtbank willen zien waarvoor jaarlijks al de talrijke onbesliste vragen omtrent onderwerpen van landbouw en veeteelt moeten gebragt worden, om daar volledig toegelicht en beslist te wordendoen een overdreven eisch en worden in hunne verwachting bedrogenalien die voornamelijk het feestprogramma bestuderen en bemerken dat het Congres-diner altijd de drukst bezochte Yergadering is, zullen de meening verbreidendat eten en drinken en zich te vermaken eigenlijk de voorname band is die de Congres-leden zamen brengt en voor weinige dagen vereenigt. Beider besckouwing is onjuist. De schrandere Bastiat heeft de staathuishoudkunde veel nut gedaan door de gevolgenvan hetgeen men ziet gebeuren, te onderscheiden in die welke men ziet en die welke men niet ziet. Eu het is dikwerf gebleken dat de laatste veel talrijker en van grooter invloed waren dan de eerste. Zoo is het ook met het Congres. Hadden de vorige Congressen niet meer tot stand gebragt dan hetgeen in de veertien uitgekomen verslagen te lezen staat, voorzeker wij zouden de eersten zijn om te erkennendat zulks ook op andere wijze welligt betgr en vollediger had kunnen geschieden. Maar dit is slechts hetgeen men ziet. Hetgeen men niet ziet zijn de vele kennismakingen onder landbouwers die I daarvan het gevolg zijn; het zijn de kleine groepen waarin de Congres-leden terugkeeren om elkander3 boerderijen te gaan bezigtigen of kleine landbouw- reizen te makenhet zijn de dikwerf warme en levendige discussien in de afdeelingendie menig vooroordeel ontwortelenmenige verbetering aanmoe- digen; het zijn de indrukken door dezen of genen land- bouwer ontvangen, wiens naam in de Verslagen niet voorkomtwiens stem in de Vergaderingen niet gehoord wordt, maar die aandachtig toeluistert en met het gehoorde zijn voordeel doet; het zijn do

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 2