WEEKBLA II
van
Vrijdag, 10 Augustus.
r iV. 52.
A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BE LANGEN GEWIJD.
Hoofdredacteur: C. E. DE CLERCQ.
DE YOORSTELLEN TOT VERBETERING.
HAARLEMMERMEER,
Abonnementen
worilen aangenomen bij de Boekhandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam,
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem,
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Puns is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
XIII.
De Kwel.
Wij hebben de feitelijke geschiedenis van den over-
dragt des polders medegedeeld en zouden nu in eene
beknopte waardeering moeten treden dier feiten in liunnen
zamenhang, en met daarnevens staandedie in het-
zelfde lijdperk vallen.
"Voor dat wij echter hiertoe overgaanbestaat er
eene nieuwe aanleiding, om na te gaan wat het
onderzoek omtrent de kwel heeft geleerd.
Met dit onderzoek hebben zich in geschrifte bezig
gehouden de heeren Gevers van Endegeest,
StormBuijsing c. s.X. te Haarlem, J. L. van
der Burch, Dr. Heynsius, S. te H., de Hoofd-
opzigter A. van Egmond, de Hoofdingenieur J. A.
Beijerinck, de Heemraad J. W. M. van de Po 11
en later ook de Pedactie van het weekblad.
Zeer veel is er dus niet overgeschrevenmaar des
te meer iverd er over de kwel gesproken. Zij was
en blijft nog steeds voor velen eene ware kwelling
des geestes. De een ontkent het bestaan eener aan-
zienlijke heel; de ander ziet daarin de grootste ellende
voor den polderen zoodra er kwestie is over het
meer of mill voldoende vermogen der stoomtuigen, om
den polder droog te houden, is het altijd de kwel,
die vergrooting van het bemalings-vermogen noodza-
kelijk maakt. Allen die voor het plaatsen van meer-
dere werktuigen of molens, door stoom of wind
gedreven, gestemd zijn, bezitten dan ook een, wij
zouden haast zeggenonwrilcbaar geloof is het bestaan
eener kwel, die pi. m. 10,000,000 kub. ellen water
's maands zou opleveren, missehien zelfs veel meer.
Het is voor den polder derhalve van het hoogste
gewigt, dat tot klaarheid worde gebragt, wat er van
die heel zijwant de vraag omtrent het voldoende
vermogen der werktuigende ruimte der waterberging
en de inpoldering der allerlaagste landen wordt geheel
en al door deze kwestie beheerscht.
In alle polders heeft men meer of minder last van
hvelwater, in nieuwe vooral. Velen hebben ook last
bovendien van wellenzoo als b. v. de Zuidplaspolder.
Dijkenuit aarde zamengesteld, zijn geen metselwerk
in cement en derhalve niet volkomen digt. Het water dat
door dien dijk dringt, noemt men kwelwater; het
water dat door nog dieper grondlagen dan den voet des
dijks heendringt, vormt de wellen. Eigenlijke wellen treft
men in den Haarlemmermeer-Polder niet aanputten,welke
geboord zijnom buiten den opgevangen regendrink-
baar water voor menschen en vee te vindenleveren hier-
voor een bewijs te meer. Zelfs op vrij aanzienlijke diepte
geboord, leveren de meeste, die op eenigen belangrijken
afstand van de ringvaart gegraven zijn, slechts het
water van de togten en waterleidingendoor filtratie
meer of min gezuiverd. Digter bij de ringvaart wordt
de hoedanigheid van het water in den regel beter,
omdat de zoogenaamde welputten aldaar water uit
de ringvaart leverendat door de onderste zandige
dijklagen heen meer gezuiverd is. Eene niet onaan-
zienlijke, maar toch in verhouding tot de uitgestrekt-
heid van den Haarlemmermeer-Polder weinig beduidende
hoeveelbeid water, kan ook nog door de omliggende
polders aan de duinzijde geleverd worden.
Wanneer wij echter wel- en kwelwater in dit op-
zigt van elkander onderscheidenzoo is dit niet op
het gewone spraakgebruik gegrond. In den Haarlem-
mermeer-polder spreekt men ook van wellen. In de
Beschrijving van de oorzaken der onder- en achterloops-
heid van het stoompompgebouw de Lijnden en van de
in liet werk gestelde middelen tot herstellingdoor den
Ingenieur N. T. Michaelis Verhandelingen van
het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 18571858
biz. 3) leest men van eene reel voor het oostelijke
gedeelte van den keermuur, die zeer sterlc werkte;
later openbaarde er zich een aan den westelijken
binnenvleugel en die aan de oostzijde bield op te
werken. De vorm, waarin het water binnendringt
bepaalt het spraakgebruik. Eene bijna niet met het
oog waarneembare doorzijpeling noemt men kwel;
waar bet zigtbaar op eene plaats ontspringt, spreekt
men van eene wel. Maar in dien zin wordt niets
beslist omtrent de herkomst van het water. De wellen
in den Haarlemmermeer-polderdie nergens dan in
het hooge landin de onmiddelijke nabijheid van den
ringdijk worden aangetroffen leveren dan ook geen
ander water dan de kweldat is water dat door den
dijk heen in den Polder dringt.
Wij volgen het spraakgebruik, en indien wij derhalve
in Haarlemmermeer van wellen sprekendan bedoelen
wij daarmede kwelwater, dat welvormig opspringt.
Gevers van Endegeest heeft het eerst de aan-
dacht op de kwel gevestigd. In de 39 maanden,
waarin het meer is uitgepompthebben de werktuigen
na aftrek van J/IG voor verlies, opgebragt 831,839,501
kub. ellen water. Deze berekening is opgemaakt
naar het aantal pompslagen. De bij den aanvang
der droogmaking binnen de beringing aanwezige water-
massa wordt door Gevers geschat op 581,010,000
kub. ellen. Die hoeveelheid is echter zeker ietste
hoog gesteld. De uitpomping begon 1 April 1849,
bij een' waterstand van 0.79 el A.P, Op 1 Julij 1852
was die waterstand gedaald niet tot 4 el, maar slechts
tot 3.90 el A.P. en er was derhalve niet 3.21 el
water weggeschaft, zoo als de Schrijver berekent, maar
slechts 3.11 el over de oppervlakte binnen de berin
ging, welke door Gevers op 18,100 bunders wordt
begroot, maar die nog geene 17,850 bunders bedraagt,
omdat de Bingvaart en liet Jaagpad buiten den Bing-
dijk liggen; maar niet over de geheele oppervlakte
was daarom nog 3.11 el water verwijderd; die hoe
veelheid was juist zooveel kleiner als de hoogere
gronden hooger liggen dan 3.90 el A.P., de
lagere gronden stonden natuurlijk nog onder water
en van eene gemiddelde ligging kan derhalve geene
sprake zijn. Gedurende de 39 maanden der droog
making was de verdamping aanzienlijk de gevallen
regen daarentegen gering en overtrof de verdamping
volgens Zwanenburg slechts met 0,0202 el; over
de oppervlakte van 18,100 bunders, die te groot is
genomen, levert dit 3,656,200 kub. ellen. Volgens
die berekening zouden er dus slechts 584,666,200
kub. ellen behoeven verwijderd te zijn, om den water-
stand tot 4 el A.P. te verlagen en er is door
de werktuigen 247,173,301 kub. ellen meer uitgepompt.
Van waar is die meerdere hoeveelheid water ge-
komen? Het gevonden verschil", schrijft Gevers
(2e ged. biz. 72), „moet uit twee oorzaken eenig-
zins verminderd worden"; 1°. wordt niet altijd,
vooral niet bij den aanvang of tegen het staken der
werking de geheele slaglengte volbragt; 2°. is het
waterverliesdat volgens genomen proeven op yi0
is berekend, dikwerf zeker grooter geweest, omdat
gebreken aan de zuiger- en hartkleppen niet altijd
terstond werden hersteld. „Uit die beide oorzaken
kan evenwel het verschil niet verklaard worden
zij kunnen het tot zekere mate maar niet belangrijk
genoeg verminderen. De groote oorzaak schijnt te
moeten gezocht worden in sterke kwel. Deze bestaat,
vooral in den aanvangbij alle droogmakerijen
maar zij zou dan hier buitengemeen wezen."
Hoe aanzienlijk die meerdere uitslag van water
dan ook zij zij zal minder vreemd voorkomenindien
men bedenkt, welke bijzondere krachtsinspanning
vereischt werd om in den funderingsput voor den
Cruguius het water meester te worden"lezen wij
verder; en inderdaad men behoeft de plastische beschrij
ving van het gebeurde aldaar bij Gevers (He ged.
biz. 51 en 52) slechts te lezen, om in te zien
hoe ongeschikt het gekozen terrein was, om er het
stoomtuig te plaatsen. Zeker is het een groot kunst-
stuk geweest, onder zoo groot waterbezwaar toch
het werk tot stand te brengen. Maar daarmede is
er dan ook alles van gezegd. Welligt had het van
dieper doorzigt getuigt, indien het kunststuk niet
ware uitgevoerd en de plaatsjuist op grond van
die enorme hoeveelheid kwelwater ongeschikt was
verklaard, om er eene zoo krachtvolle werking door
een stoomtuig te laten verrigten.
De dijk liet aldaar eene belangrijke hoeveelheid
wafer door, vermeerderd nog met eenig water uit
de omgelegen polders, dat op die diepte, waarop de
funderingsput gegraven was, door den bodem van
de ringvaart heen zich een weg daartoe baande.
Althans die verklaring wordt door Gevers en anderen
gegeven aan het verschijnseldat vijvers en slooten,
in den omtrek van Heemstede, sedert de droogmaking
meermalen bun water verliezen tot lager stand dan
die van de ringvaart zelve. Gevers wijt die afvloeijing
aan eene diepe schulpbeddingdie ook bij de funde-
ring van den Cruquius werd ontmoet.
De geachte schrijver zegt daarna (in 452, biz. 76):
„Wat mag, naar de voorgaande opgaven omtrent de
droogmaking van het Haarlemmermeermet het oog
„op de groote hoeveelheid wel- of kwelwater, door
de berekeningen aangeduidhet vooruitzigt der
drooghouding van den Meerpolder zijn Die vraag
op bevredigende wijze te beantwoordenis niet zon-
der belang voor hen die uit die aangeduide kwel
vrees voor de toekomst mogten putten."
Gevers van Endegeest trachtte dit doel te
bereiken met de volgende redenering
Het tijdperk der droogmaking heeft 39 maanden
geduurdmaar de werktuigen waren dikwerf gedwon-
gen stil te staana. wegens te hoogen boezemstand,
ingevolge overeenkomst met Bijnlandb. wegens on-
voorziene ongelukken aan de werktuigen c. wegens
gebrek aan watertoevoer naar de punten van uitma-
lingomdat gedurende de droogmaking de vaarten
moesten worden gegraven. Gedurende dezen tijd heb
ben de werktuigen dien ten gevolge slechts 19.7
maanden gewerkt. Zij pompten 831,839,501 kub.
ellen water uitdat is derhalve in <ien jaar voile
werking 506,704,260 kub. ellen, of in eene maand
42,225,355 kub. ellen. „Na de droogmaking zal
„men in het jaar gemiddeld slechts hebben weg te
„schaffen eene hoeveelheid van 54,000,000 kub. ellen
water j aangenomen voor een oogenblik wat echter
geheel onaannemelijk schijnt, dat voortdurend ge-