WEEKBLAD
van
1860.
Vrijdag, 31 Augustus.
UmII
A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
HoofdrcdacteurC. E. DE CLERCQ.
DE V00RSTELLEN TOT YERBETERING.
HAARLEMMERMEER,
Abonnementen
worden aangenomen bij de Boekhandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlenunermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Peijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteurte Amsterdam.
XVI.
De Kwel.
Vervolff
In die Bedenkingen werd aangetoond dat de be-
langrijke hoeveelbeid berekend kwehvaterdoor de
Commissie Storm Buysing c. s. gesteld op 10
millioen kub. ellen 's maands (om niet het alleron-
gunstigste, maar ook niet het gnnstigste te nemen)
niet afhankelijk was van de kwel, maar van de
werking der stoomtuigen.
Indien de stoomtuigen stilstaan, en zij doen dit altijd
als er geen regen valt, of hare hoeveelbeid slechts door
de verdamping wordt overtroffenwordt er geen be-
zwaar hoegenaamd van de kwel ondervonden. De
Haarlemmermeer - Folder is eene in dit opzigt zeer
drooge polder"(zoo staat er) hij moet dit zijn
omdat de omtrek (plaats der doorkwelling) zoo klein
is in verhouding tot de oppervlakte. Alleen uit de
werking der stoomtuigen wordt het bestaan van
zulk eene aanzienlijke kwel opgemaakt. Niemand
indien slechts de uitkomsten van de werking der
stoomtuigen worden voorbijgezienbemerkt eenig na-
deel van de kwel. De punten waarop doorkwelling
„bestaat zijn niet talrijk, en het water, dat op die
plaatsen in den polder dringt, is in verhouding
tot de oppervlakte van den polder altijd nog weinig
belangrijk te noemen. Alleen door het graven van
diepe slooten en togten in het hooge land zou op
vele plaatsen kunnen ontstaanhetgeen wij op en-
kele lhans zien gebeuren." (biz. 71 zijner bedenkingen).
Deze conclusie berustte echter niet alleen op woorden.
Ilij toonde aan dat de eerste berekening der Com
missie, waarbij zij tot het resultaat kwamdat de
heel bijna 2 '/2 millioen kub. ellen 's maands zou be-
dragen, niet juist was. Bij die berekening was het
bestaan van 419 bunders waterberging aangenomen,
maar die waterberging bedroeg aan den eenen kant
reel minder, omdat de togten en waterleidingen „ver-
ondiept en vervuild" waren; aan den anderen kant
meer, omdat er door vele eigenaren een onbekend
aantal slooten en greppen waren gegravendie na-
tuurlijk de waterberging vergrootten. De waterber
ging was derhalve eene onbekende grootheid, en uit
de rijzing van den waterspiegel was derhalve niet te
berekenenhoeveel kub. ellen water daartoe gevorderd
werden. Maar bovendien heeft de Commissie de rij
zing van het water ten onregte aan de kwel toege-
schreven. Die rijzing was voor het grootste deel
zoo als ook door X. te Haarlem is opgemerktslechts
het gevolg van het uitzakken van water uit het land
en uit de slooten en greppen, dat in maanden als
FebruaryMaart en Septemberals er veel regen ge-
vallen is, zeker in een paar dagen niet ophoudt.
X. meent op dien grond, dat 2J/^ millioen kub.
ellen kicelviater per maand te hoog is berekenden
hij stemde hierin met den sc/trijver der Bedenkingen
geheel overeen.
Ook tegen de derde wijze van berekening werd
tweeerlei bedenking door dezen laatsten ingebragt. De
Commissie kwam daarbij tot het resultaatdat de heel
1,721,100 kub. ellen water 's maands zou opleveren.
Maar"schrijft hij in de eerste plaats is deze
berekening der Commissie gegrond op ingewonnen
berigtenwaarvan wij de waarde niet kunnen sehat-
ten te minder omdat het resultaat van het eigen
onderzoek der Commissieindien wij dit opmaken
eene veel geringere hoeveelheid kwelwater op dat punt
oplevert. Wij vinden alsdan
8,3 X 0,05 X 0,45 X 3600 X 24 16,1352/10
„kub. ellen daags, dat is per maand slechts 484,056
,,kub. el.... In de tweede plaats geldt de beden-
„king, dat de kwel wel is waar hier de meeste uit-
gebreidheid heeftmaar dat ook op andere punten
doorkwelling bestaat."
Ziedaar nieuwe onzekerheid ook bij deze berekening
der Commissie, die op dien grond als te hoog werd
aangemerkten X. te Haarlem was ook van meening
dat 14 streep verhooging van den waterstand per
etmaal, als gevolg van kwelwater, bij de toenmalige
waterberging te veel geschat was.
Het oordeel van beide schrijvers kwam derhalve in
zoover vrij wel overeen.
Voornamelijk is de kwel toe te schrijven aan het
water, dat uit de duinstreken bewesten Bennebroek
„en Heemstede door den bodem wordt opgenomen
en langs de schulplaag, die in de nabijheid van den
polderenvolgens de opgaaf van den heer G e-
„vers, op ongeveer 5.50 a 6 el A. P. ligt, in
den polder dringtschreef de Commissie.
Zij lietmet het oog hierop en in verband met
het voorstel van den Hoofd-Opzigter, om die kwel
met eene kleikist te keeren op 4 aangewezen punten
grondboringen doen. De uitkomsten daarvan hebben
wij in ons vorig nummer medegedeeld en tevens den
raad der Commissie, om zulk eene kleikist niet aan
te brengenomdat dit werk hoogst moeijelijk en
kostbaar zou zijn en op niet minder dan 7 a 8 ton-
nen gouds geschat werd.
Bij de betuiging zijner erkentelijkheid voor dien
goeden raad, veroorloofde Dr. H. zich tevens te
vragen, of het resultaat der boringen niet tevens be-
weesdat de oorzaak van de verbasend groote kwel"
ten onregte in de onderstelde schelp-laag en in de
duinstreken werd gezocht. Immers bij geene der
4 boringen werd eene eigenlijke schelp-laag gevonden
en aan haar kan derhalve niet langer eene belangrijke
toevoer van water worden toegeschreven. Maar op-
merkelijk is bovendien het resultaat der derde boring
in vergelijking met de drie overige. Bij de derde
boring kon men eene diepte bereiken van 8.90 el
A. P,zonder dat zand of water toeschoten en
beletteden dieper te boren. Alleen het gebezigde
werktuig was hiertoe ongeschikt; bij de drie overige
boringen was het reeds op eene diepte van 5 /2 tot
6 J/2 el onder A. P. onmogelijk dieper te komenwe-
gens het toeloopen van het zand.
Waaraan is dat verschil in uitkomst toe te schrijven?
„Het is zeker geene onverschillige zaak," schreef
hij, „dat juist alleen bij die (derde) boring op
eene diepte van 3/2 tot 4 J/2 el A. P. derhalve
onder den bodem, van de ringvaarteene digte veenlaag
is gevonden van eene el diep (en daaronder eene laag
blaauwe klei van 0,60 el)", welke bij de overige bo
ringen niet zijn gevonden. ,,Zulk eene veenlaag is
ook wel bij de eerste boring gevondenmaar niet zoo
diep liggende. De zamenstelling van den bodem der
ringvaart mag gelijk aan die van den dijk op die
diepte worden ondersteld; die onderstelling is niet
gewaagd, want de afstand bedraagt slechts enkele
ellen. Bij het graven nu van de ringvaart is de
veenlaag, bij de eerste boring gevonden, voor een
groot deel verwijderden de veenzelfstandigheid zeker
ook niet zoo digt geweest als bij de derde boring,
omdat dit veen minder bovengrond te dragen heeft
gehad, en op dit veen volgde derrie en geene laag
blaauwe klei. Waar op de diepte van den bodem
der ringvaart niets dan derriezand en zand met schel-
pen werd gevonden was het niet mogelijk dieper te
boren dan 5 /2 tot 6 J/2 el A. P.waar eene digte
veen- (en kleilaag) bestondwas dit mogelijk tot 9 el
A. P.zonder dat er water toeschootmen vond
niet anders dan nat zandgeen drijvend zand als bij
de overige boringen. Daaruit werd het besluit op
gemaakt, dat het water bij de twee eerste borin
gen toeschietendeuit de ringvaart kwam en niet uit
de duinstreken; bij de vierde boring, in de Spaarne-
togt, kwam het natuurlijk uit de togt zelve.
Indien het bij de boringen opwellende water uit
de duinen kwam, dan immers had juist bij de derde
boring op bijna 9 el diepte althans veel water moe
ten toeschieten.
Indien echter het kwelwater voornamelijk uit de
ringvaart komt (want door den schrijver werd niet
ontkenddat er ook uit de polders onder Zuidschalkwijk
eenig water verdweendat zich de eer scheen te
willen gevenom door stoom te worden uitgemalen
in plaats van door eenen ouderwetschen watermolen
in de ringvaart te worden gebragt)dan moet de
stand van het water in Eijnlands boezem invloed
uitoefenen op de hoeveelheid kwelwaterwaarmede de
polder te kampen heeft.
Op deze omstandigheid is in het rapport der Com
missie Storm Buysing c. s. nietgelet, hoewel de
berekeningen van den Hoofd-Opzigter (zelfs tot 18
millioen kwelwater in de maand) hiertoe aanleiding
hadden mogen geven.
De natuurwetlen altijd even zoo dezelfdeals
menschelijke nteeningen veranderlijk zijn, laten niet
toedat het anders zijdan dat
1°. des te meer water door de bovenste ondigte
dijklagen in den polder doorzijpelt, naarmate de
stand van het water in de ringvaart hooger is
2°. dat op de plaatsenwaar het water in de
ringvaart door geene digte veenlaag van voldoende
dikte (of kleilaag) verhinderd wordt in de dieper
gelegene losse grondlagen door te dringen, de kwel
toeneemtnaarmate het verschil tusschen den stand
van het water in den polder en daar buiten grooter
en daarmede dus de kolom water, die op deze losse
lagen drukthooger is Bedenkingen biz. 5 8).
Is het reeds moeijelijk met juistheid de hoeveelheid
kwelwater te berekenen, die in den polder komt,
onmogelijk is het den invloed van de beide genoemde
wetten in cijfers aan te toonen.
Intusscken kan die vermeerdering niet groot zijn.
Indien 1°. een hoogere stand van het water in de
Eingvaart, de kwel aanzienlijk kon doen toenemen,
dan zou dit in de berm- of veldwegslooten moeten
worden opgemerkt, maar bovendien hebben de bepui-
ning van het Jaagpad rondom de Eingvaart en het
gebruik daarvan voor en na dien tijd gemaakt, nood-
zakelijk reeds ten gevolge gehad, dat de losse grond
lagen zijn ineengedrukt en het Eingvaartwater derhalve
overal door veel digtere grondlagen van de bovenste
losse lagen des dijks is afgescheiden (biz. 69 dier
Bedenkingen). Kon echter 2°. een grooter verschil in
den stand van het water binnen en buiten den polder
eene aanzieidijke vermeerdering van kwelwater ten