150 -
Haarlemmermeer.
Haarlemmermeer-Pokler.
gevolge hebbendan moest in den gewonen toestand,
waarin dit verschil 4.20 el bedraagt eene hoogst
belangrijke hoeveelheid kwelwater worden waargenomen,
want vermeerdering van die drukhoogte is er in on-
gunstige tijden zelden. Zij is dan in den regel minder,
omdat het water in den polder ook hooger staat.
Indien eene meerdere drnkhoogte van 1 palm op
de gewone van 4.20 el de kwel aanzienlijk kon doen
toenemendan moest eene hoogte van 4.20 el op
zich zelf eene 42 maal grootere hoeveelheid in den
polder zenden. En als er geen regen valt, en
de stoomtuigen dientengevolge stilstaan, wordt geen
nadeel van de kwel opgemerkt (biz. 7 0 der Bedenkingen).
Wij hebben opzettelijk tot nog toe de berekeningen
omtrent de hoeveelheid kwelwater, door den hoofd-
opzigter gemaakten door de Commissie Storm
Buy sing c. s. in de tweede plaats besproken niet
aangeroerd en laten die van den schrijver der Beden
kingen om die reden thans ook buiten beschouwing.
De zaak wordt anders te gecompliceerd.
De beide bestrijders van het rapport spraken op deze
gronden hunne overtuiging uit, dat de kwel, afgeschei-
den van de werking der stoomtuigennog minder
moest bedragendan door de Commissie Storm
B u y s i n g c. s. in de derde plaats was berekend.
In geschrifte is dat betoog van X. te Haarlem niet
tegengesprokennoch ook dit deel der Bedenkingen
van Dr.Heynsius. De hoofd-ingenieur B e ij e r i n c k
heeft (in zijn Tapport van 28 Mei 1859 aan Dijkgraaf
en Heemraden) dit punt niet aangeroerd. De hoofd-
opzigter A. van Egmond heeft (in zijne later ver-
schenen Gedachten omtrent de verbetering van den
Haarlemmermeer-Polder biz. 17) zich bepaalt tot de
opmerking dat hij het gevoelen van X. deeltdat
het moeijelijk is de juiste hoeveelheid kwelwater te
bepalenmaar dat hij evenwel tevens gelooftdat de
hoogte van 14 streep per etmaalzooals door de
Commissie Storm Buy sing c. s. (in de derde plaats)
gesteld wordt, niet te veel is. Maar de bedenkingen
tegen die derde berekening der Commissie door de
beide schrijvers ingebragt, werden door hem onaan-
geroerd gelaten en er is derhalve zelfs geene poging
gedaanom die te wederleggen.
Hoewel geene gedachtewisseling omtrent deze zaak in
openbaar geschrifte daarna plaats had, werd er toch
nog bij voortduring veel over die kwel gesproken. Voor-
oordeelen worden zeer gemakkelijk geboren, maar de
strijd daartegen is dikwerf onvruchtbaarde uitroeijing
moeijelijk. Hoewel men in den polder geen bezwaar
hoegenaamd van het kwelwater ondervond, als het
slechts niet regende en de stoomtuigen stil stonden,
toch bleef eene zeer aanzienlijke kwel in de verbeel-
ding van velen bestaan.
In het voorstel tot verbetering van den polder door
het Bagelijksch Bestuurden 7 Maart 1860 aan Hoofd-
Ingelanden ingediendwerd wederom gezegddat
de kwel of het lekwater een der grootste bezwaren
is welke men moet trachten onschadelijk te maken"
Weekblad n°. 11 biz. 50); daarom werd in de eerste
plaats voorgesteld de Sectien J en Mter voorko-
ming van de kwel, af te sluiten en daarop een
afzonderlijk gemaal te plaatsen."
Wij hebben nog in hetzelfde n°. en in het daaraan-
volgende dit voorstel bestreden. Uit ons onderzoek
bleek, dat de werktuigen, in de 4 laatste maanden
van 1859, wederom ruim 24 millioen kub. ellen water
meer uit den polder zouden hebben verwijderd, dan
er door regenna aftrek van de bekende verdamping
in gevallen was en dat bovendien de waterstand met
34 duim was verhoogd.
„Van waar is al dat water, dat belangrijke aan-
tal millioenen kub. ellen gekomen vroegen wij
Weekblad n°. 12 biz. 54) Water jongt niet. Ver-
meerdering uit zich zelf is niet denkbaar. Is het
j,er door de kwel ingekomen? Wie ziet niet in, dat
dit volslagen onmogelijk is. Het zou een vreemd
soort van kwel zijn, die de caprice had, zich juist
bij de werking der stoomtuigen te vertoonen en die
„zich retireerdezoodra die stilstonden. Maar boven-
dien enkele dagen droogte in den zomer maken het
,,inlaten van water, ook zelfs voor de lage gronden
,,in den polder noodzakelijk, en de kwel is derhalve
niet van eenig belangrijk gewigt; ook al wil men,
„ten bewijze van het tegendeel steeds gaarne wijzen
op de Sectien J en M. Volgens de waarnemingen
toch door de Commissie Storm Buy sing c. s.
„in Julij 1857 gedaan, bedroeg de hoeveelheid kwel-
water, die over den dam in de Spaarnetogt en door
2 duikers stroomde, slechts 484,056 kub. ellen in
de maanden zoo zij in het natte jaargetijde veel
grooter schijnt, dan is dit niet veel meer dan schijn,
want de regen, die op de gronden in de Sectien J
en M valt, moet ook langs dien weg worden venvij-
derd en er wordt derhalve alsdan niet alleen kwel-
water door of over afgevoerd."
Terwijl wij dit schreven hield de geachte Ileemraad
J. W. M. van de Poll zich onledig met de zamen-
stelling eener brochure, onder den titel: lets over
den Haarlemmermeer-Polderwaarin door hem op ver-
schillende gronden wordt aangedrongenom behalve
de noodzakelijke verbeteringen aan de stoomtuigen,
ook nog 8 wind-vijzelmolens te plaatsen. Deze bro
chure is uitsluitend voor Hoofd-Ingelanden en voor de
de leden van het Dagelijksch Bestuur gedrukt en werd
ook aan de Bedactie toegezonden. Wij hebben ons
toen gehaast de aangevoerde gronden te wederleggen in
een klein vlugschrift, onder denzelfden titel, dat even-
eens aan de leden van het Polderbestuur is uitgereikt.
In de genoemde brochurezegt de Heemraad onder
anderen
De kwel is van grooten invloed op de waterstanden
„maar geheel afhankelijk van de standen van de
Bingvaartzoodra die standen in de Bingvaart
„beneden 60 duimen onder A. P. blijvenis er bijna
geene verhooging van het poldenvater waar te nemen.
„Daarentegen als de ringvaart staat 50 duim onder
„A. P. rijst het water tot 4.75 A. P."
De juiste hoeveelheid van dit kwelwater te bepa-
lenzal steeds eene ondoenlijke zaak zijn en van
de verschillende cijfers, door deskundigen aangegeven,
zullen de door de heeren Storm Buysing gestelde
op 10,000,000 kub. ellen per maand wel als het
„meest geloofwaardige mogen worden aangemerkt."
Ons antwoord hierop luidde
Ook omtrent de kwel en den invloedwelken de
stand van het water in de Bingvaart daarop uit-
oefent, verkeert de geachte Schrijver, tot ons leed-
,,wezen, maar toch gelukkig voor den polder, in
dwaiing.
Hij erkentdat indien het water in de ringvaart
op 0.60 el A.P. staat, de kwel niets beteekenend
ismaar gelooft dat die belangrijk toeneemtreeds
indien die stand tot 0.50 el rijst (biz. 6). Als bewijs
wordt aangehaald de waterstand van 16 tot 22 Oc-
tober 1858. Maar dit bewijs kan niet worden toe-
gelaten. Het is bekend, dat, indien na veel gevallen
regen, de stoomtuigen den waterstand hebben verlaagd
tot zeker peil en daarna stilstaan, de waterspiegel
steeds eenige duimen rijstomdat het water in de
slooten en greppen en ook uit het land langzaam toe-
zakt. De waarneming bewijst dus nietswij stellen
er eene tegenover van de laatste dagennamelijk van
10 tot 17 Maart 1860. De werktuigen hebben slechts
87 /2 uur in de laatste dagen dier week gewerkt; in
plaats van 0.50 el was de waterstand in de Bingvaart
zelfs gemiddeld 0.43 el - A.P.er viel regen en
,,sneeuw (volgens de waarnemingen van TJtrecht, andere
hebben wij op dit oogenblik nietongeveer 5 streep)
en de waterstand heeft niets aangetoonddat op ver-
meerdering van kwel wijst. Integendeel hij verbeterde
„nog met /2 palm.
„Maar daarmede wordt tevens aangegeven, dat de
kwaal ten onregte in de kwel wordt gezocht. Die
kwel is gelukkig slechts eene kioelling des geestes. De
heer van dePoll stelt die nu op 10,000,000 kub.
ellen per maand, dat is ongeveer gelijk met 60 streep
gevallen regen. Wij kunnen derhalve duidelijk aan-
,,toonen, dat het er verre af is, dat die hoeveelheid
door de kwel wordt aangevoerden dat zij misschien
„nieteens J/10 daarvan bedraagt. Indien er namelijk
60 streep regen valt en de stoomtuigen in werking
,,zijn, dan zien wij hoeveel het polderwaterzelfs onder
„die icerking rijst, maar als de stoomtuigen stilstaan
en het land en de slooten zijn uitgezaktdan zou
van eene gelijke hoeveelheid kwelwater geene rijzing
hoegenaamd worden opgemerkt? Waarom? Eenvoudig
omdat het er niet is. Inderdaad, in verband tot de
uitgestrektheid van den polder moet de hoeveelheid
kwelwater al zeer gering zijn."
Naar het schijnt is thans het geloof aan eene aan
zienlijke hoeveelheid kwelwater gewekenalthans jhr.
Gevers van Endegeest deelde ons in een schrijven
van 8 April j.l., onder anderen mede Alvorens dezen
te sluiten heb ik hem aan den Hoofd-Ingenieur B e ij e-
rinck ondertcorpendie mij verzekert, al wathierboven
staat te beamen.hij komt met mij terug van vroegere
meening, dat er zooveel kwelwater zou zijn hij gelooft
dat het meer hapert aan icaterverlies bij de oppom-
pingenz.
Wat is er nu van die verbazend groote hoeveelheid
kwelwater geworden
Maar van waar komen dan die 5maal grootere
hoeveelheden water, door de werktuigen uitgeworpen
dan de kwel en de regen er in brengen? Werpen de
werktuigen slechts 1/5 uit der berekende hoeveelheid
of loopt er */5 onder hunne werking in den polder
terug? Een van beide moet waar zijn of beide ge-
deeltelijk.
Bij Ds. J. P. Hasebroek is van H. en P. te
Amsterdamvoor den opbouw eener tweede kerk in
Haarlemmermeer, ontvangen eene gift van/ 500.
In de, den lsten Augustus 1860 te Plaarlem ge-
houdene Vergadering van Hoofd-Ingelanden van den
Haarlemmermeer-Polder wordt
1°. de heer J. A. B eijerinck als gekozen Hoofd-
Ingelandvoor het eerst tegenwoordigdoor den
voorzitter als zoodanig verwelkomd, waarop de heer
Beijerinck toepasselijk antwoordt.
2°. Vervolgens komt aan de orde het rapport der
Commissie van onderzoek der rekening en verantwoor-
ding over 1859.
Overeenkomstig de conclusie van dat rapport wordt
besloten
a. het Dagelijksch Bestuur dank te zeggen voor
zijn rigtig en deugdelijk beheer, en
b. de ontvangsten over de dienst van 1859 vast
te stellen op258,516.72
de uitgaven op257,799.09
het batig saldo op. 717.63
onder gehoudenheid om de restanten ad/203.89
in de eerstvolgende rekening nader te verant-
woorden, terwijl het batig saldo ad 717.63
als eerste post in ontvang zal behooren te wor
den gebragt op de begrooting van het jaar 1861.
3°. Dijkgraaf en Heemraden stellen voor om, tot
onderzoek der funderingen van den Leeghwatereen
kistdam in eigen beheer te leggen in de Bingvaart
voor den Leeghwaterzoodanig, dat dit stoomtuig
dezen winter in werking kan blijven, en om met het
onderzoek zelf der funderingen tot in 1861 te wachten.
Nadat de heer Beijerinck der Vergadering ge-
ruststellende verzekering ten aanzien van den toestand
van den Leeghwater had gegeven, stelt hij voor, het
in eigen beheer doen leggen van twee zanddammen
met voldoende kleibekleeding voor de beide water-
loopen van den Leeghwateren daarna de ontgraving
te doen op de plaatswaar de doorzijpeling van wa
ter zich openbaart, en die ontgraving op de door
hem aangegeven wijze en met inachtneming der noo-
dige voorzorgen voort te zetten.
Na eenige beraadslaging wordt het voorstel van
den heer Beijerinck met 13 tegen 3 stemmen aan-
genomenzoodat het bedoelde onderzoek van den
Leeglaoater nog in 1860 zal plaats hebben, en waar-
door het voorstel van Dijkgraaf en Heemraden is
komen te vervallen.
4°. Twee voorstellen van het Dagelijksch bestuur,
tot wijziging der schuldpligtigheid op den Kadastra-
len legger en tot wijziging van den aanslag van het
Bijks domein op het kohier van omslag, dienst 1860,
worden aangenomen.
5°. De Vergadering besluit, om aan de door M.
Offe rman daargestelde pont ter verbinding van den
Haarlemmermeer-Polder met den Schinkel- of Zwarte-
Polder, gedurende tien jaren eene jaarlijksche toelage
van 50.te verleenen.
6°. De prijs, waarvoor de ingelanden de Notulen
der Vergaderingen van Hoofd-Ingelanden zullen kun
nen bekomenwordt bepaald op 20 cents per vel druks.
7°. Daar dikwijls Commissien uit Hoofd-Ingelanden
tot onderzoek van deze en gene zaken werkzaam zijn,
wordt bepaalddat elk lid van dergelijke commissie
niet per dag werkzaamheid of zamenkomst, maar per
opgedragen commissie, onverschillig of men eens of
meermalen bij elkander komt,/10.schadeloosstel-
ling zal genieten.
8°. Naar aanleiding van een verzoek van 8 Hoofd-
Ingelanden tot het doen van een togt met het Da
gelijksch Bestuur en den Hoofdopzigter door den pol
der, om gezamenlijk de uitgevoerd wordende werken
op de plaats te bezigtigenten einde beter op de
hoogte te komen van de zakenwaarover in de Ver
gadering moet worden besloten, wordt goedgevonden
dat deze togt zal worden gedaan en de regeling
daarvan aan het Dagelijksch Bestuur opgedragen.
9°. De Vergadering neemt kennis van twee missi-
ven van het Gemeentebestuur van Haarlemten aan
zien van het leggen van een nieuwen weg en brug
ter verbetering der gemecnschap van die gemeente