WEEKBLAD Nffm^ 1 van 1800. Vrijdag, 7 September. AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. I-Ioofdredacteur: C. E. DE CLERCQ. DE YOORSTELLEN TOT YERBETERING. HAARLEMMERMEER, Abonnementen worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam J. J. VAN BREDERODE,. Haarlem bij den Heer BRIEVENGA ARDER te Ilaarlemmermeer en verder bij alle soliede BOEKHANDELAKEN en POSTDIRECTEUREN in bet Rijk. De Prijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Adveetentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts. behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredaeteurte Amsterdam. XVII. De Kwol. (Slot.) Besfaat er nu eene aanzienlijke kwel al dan niet? Hoewel de heeren Gevers van Endegeest en Beijerinck van vroegere meening, door anderen overgenomen eu vergroot, zijn teruggekomenzou het toch niet goed zijn, indien de werkelijk bestaande kwel nu te ligt werd geacht. Vrij zeker is het dat de hoeveelheid kwelwater in verhouding tot de opper- vlakte van den Polder zeer gering isen dat die zelfs in ongtmslige tijden nog geene millioen kub. ellen 's maands bedraagt. Zulk eene hoeveelheid staat gelijk met 6 streep gevallen regenna aftrek der verdamping. Indien in de wintermaanden zulk eene hoeveelheid valt is de invloed op den waterstand merkbaarde dubbele hoeveelheid verhoogt den pol- derwaterstand aanmerkelijk. Indien de kwel nu zooveel bedroegdan moest men ook daarvan soortgelijke verhooging waarnemenals er geen regen valt en de stoomtuigen ife'/staanmaar men ziet die niet. Als de slooten en greppen zijn uitgezakt en er geen regen valt, blijft het polderwater op 4.70 a 4.75 el A. P. slaan. Toch is het niet te ontkennendat de ringdijk, zoo als alle dijken, vooral zulke die 4 el water moeten keerenniet volkomen digt is. In de omstreken van Heemstede is de ring dijk lekzij is dit ook tusschen de Liede en Halfweg Haarlem en op andere plaatsenwaar eene aanzien lijke inzakking van het jaagpad en den ringdijk kan worden opgemerkt, vooral daar waar de dijk het laatst gedigt is. De berm echter heeft op de meeste dier plaatsen eene vrij aanzienlijke breedte; deze en de hoogere gronden, die er op volgenondersteunen het waterkeerend vermogen van den dijk. Staring (Gids, April 1859, biz. 541) waarschuwt daarom ook, in overeenstemming met anderen, voor de zoo gevaarlijke vergravingen der hoogere gronden in de nabijheid van de ringvaarten raadt het dempen of laten vervallen van berm- en kavelslooten aan, die blijkbaar veel kwelwater leveren. Ook bij het afveenen van sommige gedeelten des berms zal de toestand en zamenstelling des dijks daar ter plaatse door het Polderbestuur zeker niet uit het oog worden verloren. Indien de verharding van het jaagpad belang- rijk bijdraagt, om het kwelwater door de bovenste dijklagen te keerendan houdt dit vermogen zeker opindien het ringvaartwater daarboven stijgt en tegen den lossen en diep gescheurden dijk staat zoo als onder Halfweg en in de nabijheid van het fort bij Schipshol onder anderen in den afgeloopen winter kon worden gezienwaar het jaagpad eene halve el onder water stond. Ook in dit opzigt is derhalve de aanzienlijke som geldsin dit jaar door het Polderbestuur voor de verbetering van dit jaagpad besteedzeker eene zeer productieve uitgaaf te aehten. Maar indien de kwel dan van beperkten omvang is, van waar komt dan de aanzienlijke hoeveelheid water, door lerekening uit den verrigten arbeid der stoomtuigen gevonden. Men heeft zich daarbij aan geene misrekeningen schuldig gemaakt, want het ver- schijnsel is reeds sedert 10 jaren standvastig waar- genomen. Niemand, van de heeren Beijerinck en Gevers van Endegeest af tot den laatsten onderzoeker toe, heeft iets anders gevonden. De kwaal nam slechts met de vermeerdering der drukhoogte (verschil in waterstand binnen- en buiten den Polder) en met het aantal uren werkens der stoomtuigen toe. Maar in den regel werd sedert de droogmaking des polders door de werktuigen (wij willen niet overdrij- ven en maken daarom ook voor den Lijnden van dit ongunstig oordeel eene uitzondering) 3 maal zoo veel water opgebragt, als er door regen in viel. In die 10 jaren is dien ten gevolge jaarlijks der verbruikte steenkolen, smeermiddelen en onderhoud dier werktui gen te veel uitgegeven, of onnut verbruikt, eenvoudig omdat men (1) zich de moeite niet heeft willen geven de zitplaats der kwaal te ontdekken en met die kennis toegerust, het eenige gepaste geneesmiddel aan te wen- den dat de kwaal opheft. Die kwaal is echter niet gering; zij kost aan het rijk of aan de ingelanden zeker reeds meer dan een half millioen guldens aan regt- streeksche uitgave, behalve de millioenen schats, die voor beiden reeds te loor zijn gegaan, omdat ondanks die aanzienlijke betalingen in klinkende munt toch geen bevredigende waterstand gedurende den winter in den polder is verkregen, waardoor de Bijksuitgaven voor de droogmaking en vooral het renteverliesondanks zeer gunstige andere omstandighedenaanzienlijk zijn geklommenmaar waardoor bovendien nog veel aan- zienlijker schalten in lateren tijd voor de ingelanden zijn te loor gegaan. Wij hebben reeds gezien, welke uitkomsten voor het eerste en tweede tijdperk der droogmaking zijn verkregenindien men rekenschap vraagt van de werking der stoomtuigen. Gedurende het tijdperk der drooghouding isvoor zoo veel die werking bekend isdezelfde kwaal in nog ernstiger mate waarge- nomen. Uit de berekeningen van den Hoofdopzigter over de 4 eerste maanden van 18 57 bleek, dat er door de werktuigen, behalve den gevallen regen, uit den Polder gepompt waren in Januarij bijna 18 mil. kub. ellen Februarij ruim 12 Ma art bijna 6 April 8 water, dat door de kwel zou zijn geleverd. (Bapport Storm Buy sing c. s., biz. 12.) Deze berekening is even als de vroegere opgemaakt uit het aantal pompslagenvermenigvuldigd met den inhoud der pompen en 3 el slaglengte, waarvan x/xo voor verlies is afgetrokken. Tegen deze wijze van berekening laat de Commissie gelden de bekende bedenkingen. Zij zegl De pompslagen zijn geteld door slagtellers en er is geene reden aan de naauwkeurigheid daarvan te twij- felen, maar wij kunnen bezwaarlijk aannemen, dat werkelijk door alle pompen bij elken slag de theoreti- sche berekende of gestelde hoeveelheid is opgebragt 1°. niet altijd is de voile slaglengte volbragt, vooral bij den aanvang en het einde der werking; 2°. van tijd tot tijd zijn sommige harten onklaar geweest, terwijl toch de werking doorging; 3°. somtijds was de stoomkracht onvoldoende om de pompzuigers hoog genoeg op te heifen en werd de pompslag volbragt door de vermindering van den last, ten gevolge van het waterverlieszoo als dat van tijd tot tijd geschiedt, vooral wanneer minder (1) Met die men bedoelen wij noch de Meercommissienoch het Poldevbestnur, maar uitsluitcnd de deskundigen. goede sluiting van stoomzuigers en kleppen een meer dan gewoon stoomverlies te weeg brengt. De Commissie laat het buitensporige cijfer van bijna 18 millioen buiten rekening, op grond dat de verdamping in die maand door vorst onzeker was en de Hoofdopzigter daarvoor het gemiddelde had geno- men over 98 jaar; omtrent de overige maanden merkt zij opdat de berekeningen tot grondslag hebben de theoretische hoeveelheid water die de pompen op- brengen en dat daarop wel wat kan worden afgedongen. Wij meenensehrijft zijmet te meer grond te mogen twijfelen aan de juistheid der berekende hoeveelheid kwelwatervermits volgens de opgaven die hoeveelheid aanmerkelijk grooter isals de stoomtuigen meer uren gewerkt hebbenterwijl o. i. de kwel nagenoeg onaf hankelijk daarvan moest zijn." Zij stelt op die gronden de kwel op 10 millioen kub. ellen per maanden dit is natuurlijk geheel willekeurig. Wij kennen thans het aantal uren gedurende welke de stoomtuigen in die maanden gewerkt hebben (Weekblad N°. 31) namelijk in Januarij 1475 uren. Februarij 903 Maart 462 April 589 Hie getallen zijn bijna volkomen evenredig aan de bovengenoemde millioenen. Indien derhalve die meer- dere uitslag der stoomtuigen Aiwfwater ware, dan zou de kwel juist bijna geheel afhankelijk zijn van hunne werking. De Commissie betwijfelde echter de juistheid der berekeningen van den Hoofdopzigter, vooral die over de maand Januarij. De schrijver der Bedenkingen meende te dien opzigte, dat bij het einde van elke maand ook de rijzing of daling van den waterspiegel in den polder noodwendig in rekening zou zijn ge- bragt; die berekening zou alsdan misschien niet vol komen juist kunnen zijn, omdat de grootte der waterberging niet met juistheid bekend was. Hij trachtte om die reden uit de hem door den Dijkgraaf verstrekte opgaven van de werking der stoomtuigen en de waterstanden in de maanden December 1858 en Januarij 1859, den meerderen uitslag van water door de werktuigen te berekenen zoodanig, dat de water berging buiten rekening kon blijvenhij koos daar om uit die twee maanden een tijdperk van 21 dagen (van 19 December tot en met 8 Januarij), waarin bij het begin en aan het einde de waterstand aan het Venneperdorp dezelfde was. In dien tijd werkten de stoomtuigen 1088 uren en bragten 16,981,495 kub. ellen water op, met berekening van 0 verlies; er vielen in dien tijd, na aftrek der bekende verdam ping 4,085,865 kub. ellen regen, en er werden behalve dien regen nog 12,895,630 kub. ellen water meer uitgeslagen, hetgeen voor eene maand en on- geveer 1500 uren werking ruim 18 millioen bedraagt. De berekening leverde derhalve hetzelfde resultaat als door den Hoofdopzigter voor de maand Januarij 1857 was gevonden (Bedenkingen, biz. 68). De juistheid mogt dus niet in twijfel worden getrokken. In zijne GedacMen (biz. 17) heeft de Hoofdopzigter hierop geantwoord, dat hij de berekende cijfers niet als het juiste bedrag van de kwel heeft gegeven maar alleen om aan te toonendat de kwel belangrijk ishij beweerde in zijn rapport dan ook dat die cijfers niet met juistheid het bedrag der kwel bewijzen, 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 1