WEEKBLAD
m
van
1860.
Vrijdag, 19 October.
N°\\ M. C,
ij
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
HoofdrcdacteurC. E. DE CLERCQ.
Is er meer Kwelwater dan wij
berckenden
m
RAARLEMMERMEER,
Abonnementen
worden aangenomen bij de Boekhandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidachestraat, te Amsterdam
J. J. VAN BREDERODE,.Haarlem,
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in bet Rijk.
De Prijs is 6,— in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over 1,50 bescliikt, Advebtentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen mocten franco geschieden aan den Iloofdredacteurte Amsterdam.
Er is misschien nietsdat den polder meer nadeel
heeft toegebragt, dan het geloof aan het bestaan eener
buitensporig aanzienlijke kwel. Immers dit geloof heeft
de oogen doen sluiten voor de gebreken der pompen
bij hendie geroepen waren of werden die te onder-
zoeken. Van daar de weinig bevredigende uitkomsten
welke het rapport Storm Buy sing c. s. in dit
opzigt heeft opgeleverd. In het geheele rapport is
van den toestand der pompen geene sprake; de ge
breken, die daarin bestaan of bestonden, scliijnen niet
eens onderzocht. De meer berekende uitslag van water
door de werktuigenwerd hoofdzakelijk aan de kwel
toegeschreven.
Wij hebben gezien, wat er van die Jewel was en
uit de berekeningen van den hoofd-opzigter over de
maanden January, February, Maart en April 1857
bleek, dat die meer berelcende uitslag van water na-
genoeg geheel afhankelijk was van het aantal uren
werkens der stoomtuigen WeeJeblad N°. 36).
Mogen wij echter wel vertrouwen stellen in die
berekeningen van den hoofd-opzigter, nu wij uit de
waarnemingen omtrent de verdamping van eene gras-
oppervlaktein den laatsten tijd te Utrecht en door
Schulze te Rostock genomen, zien, welke belang-
rijke afwijkingen er in die van eene gras- en eene
wafer-oppervlakte op dezelfde plaats en onder gelijke
omstandigheden worden opgemerkt? Immers indien
de verdamping van den grond in die maandenwaai-
over de berekeningen van den hoofd-opzigter loopen
belangrijk verschilde van die der W/flAr-oppervlakte
dan zou de betrelckelijke verliouding der door hem
berekende millioenen geheel anders kunnen worden en
dientengevolge het deel daarvandat op rekening van
de Jewel moet worden gesteld, grooter kunnen zijn.
Wie zich de moeite wil geven, om den gevallen
regen en de verdamping voor de vier eerste maanden
van 1857 WeeJeblad N°. 38) te vergelijken, zal met
ons erkennendat er in die maanden geene belangrijke
afwijkingen kunnen hebben plaats gehad. In maanden,
waarin de plantengroei niet beteekenend iskan er van
grond niet meer verdampendan de hoeveelheid regen
bedraagt, die op dien grond valt. Op den dag ver-
dampt er wel meer, maar dit meerdere is het vocht,
dat gedurende den voorafgaanden nacht uit de lucht
op den grond of op het gras is afgezet. Die hoeveel
heid kan dikwerf zeer aanzienlijk zijn; onze lezers
kennen alien den dauwen hoe aanzienlijk die meer-
malen zijn kan. Alle landbouwers weten echter ook
hoe spoedig de zon die daarna in den regel weder
tot zich trekt, voor zooveel de wortels der planten
daarmede niet worden gedrenkt. De cijfers der ver
damping te Utrecht en te Bostockvan eene ^msvlakte
gemetenbevatten echter alleen de hoeveelheid vocht
die meer verdampt isdan er gedurende den nacht
op de grasvlakte werd afgezet.
Dat die hoeveelheid van de grondoppervlakte ver
dampt vocht in het najaar en in den winter niet
grooter kan zijn dan de hoeveelheid gevallen regen
dat die zelfs zoo groot niet kan zijn, spreekt van
zelf. Wat van die hoeveelheid regen in den grond
zakt, niet op de oppervlakte blijft, kan van die
oppervlakte niet verdampen. Dit kan wel geschieden
in maanden, waarin de plantengroei levendig is, door
tusschenkomst van de planten, wier wortels het vocht
dieper uit den grond halen en aan de oppervlakte
brengen, maar de zon haalt geene belangrijke hoe
veelheid water diep uit den grond, vooral niet van
September tot April. Daartoe heeft hij alleen Jcracht en
legenheid in zomermaanden van langdurige droogte.
Wanneer wij dit nu bedenken en eenvoudig inzage
nemen van de hoeveelheid gevallen regen en de ver
damping van het watersXaJa in de 4 eerste maanden van
1857 dan zien wij dat beide nagenoeg gelijk stonden,
en dientengevolge kan er van den grond niet meer
dan van het water\Xa)t in die maanden verdampt zijn.
Wij geven deze beschouwing slechts om onze lezers
te overtuigendat wij niet ligtvaardig oordeelen
maar bij ons onderzoek zoo veelzijdig mogelijk te
werk gaan; niet om hunne aandacht te vermoeijen,
maar om hen en ons zelf de overtuiging te schenken
dat ons onderzoek onbevangen, onpartijdig is en dat
het zeker van groote belangstellingom de waarheid
te kennengetuigtindien men zich zooveel moeite
geeft, om haar op te sporen.
Hoewel wij niet vreezen in dit laatste opzigt tegen-
spraak te ontmoeten,is daarmede echter nog geenzins
uitgemaakt, dat wij reeds in het bezit der waarheid
gekomen zijndie wij zochten. De erkenning van het
i sluit niet die van het andere in.
Wij zeggen met den schrijver der Bedenkingen (bij
Noordendorp): onze meening willen wij daarom
nog niet dadelijk voor de ware doen doorgaan
(t. a. p. biz. 13) indien men kans ziet om onze
bedenkingen en opmerkingen te ontzenuwen en de
onjuistheid der door onze berekeningen verkregene
uitkomsten in het licht te stellenhet zal ons
welkom zijn in het belang der zaak en van onze
eigene overtuiging. De waarheid te kennenverkiezen
wij verre boven het voorregt van gelijk te hebben."
(biz. 98 t. a. p.)
Wij stellen ons dus bij het gemis van bestrijders
onzer meening er eenen voor, die de juislheid onzer
berekening omtrent de hoeveelheid lnoelwater betwist
en dan erkennen wijdat diedoor ons naar aan-
leiding van de door den hoofdopzigter verkregene
cijfers (in N°. 36 van het JVeeJMad) gemaakt, betwist-
baar is, op grond van het iets meer of iets minder
der verdamping van '%0 grond en /20 water in
den polder. Hoe gering het versehil voor die maanden
dan ook moge zijnde betrekkelijke verhouding der
cijfers tot het aantal uren werkens der stoomtuigen zou
er eenigermate door kunnen worden gewijzigd en het
/toeZwater om die reden ids meer kunnen bedragen
dan fz of den millioen kub. ellen per maand.
Inderdaad zouden wij dit moeten toestemmen
indien onze uitspraak omtrent de hoeveelheid kwel
water op niets andersdan op die berekening steunde.
Wij hebben die echter slechts gegeven om duidelijk
in het licht te stellen tot welke onjuiste gevolgtrek-
kingen cijfers aanleiding kunnen geven, indien men
de eerste les voor alle onderzoek uit het oog verliest
namelijk deze: dat men onderzoekeop regte wijze en
genoegzaam onderzoeke, voor dat men meene gevonden
te hebben.
Onze uitspraak berustte echter in de eerste plaats
op ons onderzoek naar den invloed, dien een zekere
hoeveelheid gevallen regen op den waterstand en op
den te verrigten arbeid der stoomtuigen uitoefent.
Indien er in een der wintermaanden na aftrek der
verdamping 30 streepen regen valt, dat is 5 millioen
kubieke ellen waterdan blijven de werktuigen in
den bestaanden toestand het water niet meester. In
September 1859 viel er na aftrek der verdamping
30 streep regen, de stoomtuigen werkten bijna 1000
uren en des ondanks was de waterstand aan het
einde der maand 12 duim hooger; in October 1859
viel er na aftrek der verdamping 40 streepen regen;
de stoomtuigen werkten wederom bijna 1000 uren
en desniettemin rees het water in den polder 2 palraen.
In November 1359 was er wederom 40 streep regen
te venvijderen, de stoomtuigen werkten bijna 1400
uren en het water rees desniettemin 1 duimhoewel
de verdamping van grond, die van het waterslak te Utrecht
met bijna 10 streepen overtrof. In December 1859 viel
er na aftrek der waterwerdamping bijna 50 streep
regen; van den grond verdampte noodwendig aanzienlijk
veel meerte Utrecht zelfs al den gevallen regen
de stoomtuigen werkten wederom bijna 1000 uren
en toch rees het water op nieuw 3 duim.
Vergelijken wij hiermede nu dezelfde maanden van
een vorig jaar, waarin minder of in het geheel geen
regen vielna aftrek der waterverdampingdan
zien wij dat in September 1858 de stoomtuigen 325 uren,
werkten en dat de waterstand bijna 1 palm verbeterde
dat in October de Lijnden let wel de Lijnden!) 362
uren werkteterwijl de andere werktuigen stilstonden
en dat de waterstand 1 palm verbeterde, terwijl er
desniettemin een 20tal streepen regen na aftrek der
verdamping viel; dat in November de stoomtuigen
300 uren werkten; waarin de Lijnden (in 188 uren)
in de eerste helft dier maand den gevallen regen en
het kwelwater verwijderde, maar de Leeghicater dit in
het laatst der maand niet vermogt; dat in December
een 40tal streepen regen viel, dat de werktuigen ruim
1000 uren werkten en de waterstand des ondanks 2
palm ongunstiger werd, maar de Lijnden stond die
maand bijna geheel stil.
Inderdaad een betrekkelijk klein aantal streepen regen,
die er in het eene jaar of in de dene maand meer valt
dan in eene andere, onder overigens gelijke omstan
digheden, vordert, vooral indien de Tdjnden stil staat,
zoo buitensporig aanzienlijken arbeid der stoomtuigen
dat de kwel onmogelijk eenige millioenen kub. ellen
per maand kan bedragen.
Als het land van water verzadigd is en derhalve
geen regen meer kan opnemendan verhoogt een
klein aantal streepen regen den waterstand zelfs onder
de werking der stoomtuigen aanzienlijkmoet eene
gelijke hoeveelheid Jcwelwater niet hetzelfde doen, en
dat nog wel als de stoomtuigen stilstaan?
Wanneer de gevallen regen den polderwaterstand
met 2 palm heeft verhoogddan kost het verbazende
inspanning die 2 palm weder uit den polder te ver-
wijderen; twee palm water op bijna 800 bunders
waterberging vormt nog slechts 1 /2 millioen kub.
ellen water; en eene gelijke hoeveelheid kwelwater,
die onmiddelijk in de waterberging vloeit, zou veel
geringeren arbeid vorderen Neende voorstanders van
eene aanzienlijke kwel, willen zelfs 7 maal zoo veel
kwelwater in den polder doen stroomen.
Heeft men zich wel eens afgevraagdhoe groot een
bak moet zijn die 1 millioen kub. ellen water kan
bevatten? Zij moet de grootte immers hebben van 100
bunders land en dan 1 el hoog gevuld zijn.
Hoe groot de waterberging thans is weten wij
niet, maar velen met ons herinneren zich de ja-
ren 1856 en 1857 toen zij nog geene 400 bun-