.BVMTiram
- 55
MjWLW Willige Verkooping
ivmm
KORT VERSLAG
^ttgestmbctu
(JTurviispmtbcntije.
I
lande op den landbouw drukken. Tervvijl tegenwoor-
dig de landbouw deelt in de algemeene concurrentie
en de prijzen van zijne voortbrengselen zich regelen
naar de buitenlandsche markten, kan het onderzoek
naar hetgeen de kosten van voortbrenging verhoogt
niet te zeer worden aanbevolen. Met name verlangde
hij het bedrag der waterschaps- en polderlasten in
de onderscheidene streken bekend te hebben. De heer
Sloet verklaarde zich bereid, in eene volgende bij-
eenkomst meer in bijzonderheden op te geven, welke
vragen hij zou wenschen beantwoord te zien, om tot de
kennis der door hem aangewezen toestanden te geraken.
Burgemeester en Wethouders van Leiden hebben
den 28 Januarij 1861 afgekondigdde wet van 26
Ventose IV Jaar, betrekkelijk de zuivering der boo-
men enz. van rupsennesten.
De vertaling dezer wet luidt als volgt:
Art. 1. Binnen de tien dagen na de afkondiging
dezer wet zullen alle eigenaars, pachters, gebruikers
of anderen, hunne eigene gronden of die van anderen
bebouwendeelk voor zoo veel hem aangaatverpligt
zijnom de boomenop die gronden staande, van
rupsennesten te zuiveren of te doen zuiveren, op
verbeurte van eene boete van ten minsten drie en
ten hoogsten tien dagen dagloon
Art. 2. Zij zullen, op dezelfde straffen, gehouden
zijn de rupsennesten en ringen van de boomenhagen
of struiken afgenomenaanstonds te verbrandenen
zulks op zoodanige plaats, waar dit zonder gevaar
van brand aan bosschen, boomen of struiken of aan
huizen en gebouwen kan geschieden.
Art. 3. De bestuurders der departementen (thans
Gedeputeerde Staten) zullen binnen hetzelfde tijdstip,
de boomenwelke zich op de onverpachte nationale
domeinen bevinden, van rupsen doen zuiveren.
Art. 4. De agenten der gemeenten en hunne ad-
juncten (thans Burgemeester en Wethouders) zullen,
ieder in den zijnen, verpligt zijn, op de uitvoering
dezer wet toe te zien; zij zijn verantwoordelijk voor
het verzuimhetwelk ten dezen mogt worden ontdekt.
Art. 5. De commissarissen van het uitvoereud
bewind bij de plaatselijke regeringen (thans de Bur-
gemeesters) zijn verpligt, om, binnen het tweede
tiental dagen na de afkondiging dezer wet, eene
schouwiug te doen over alle met boomenhoutge-
wassenhagen of struiken beplante grondenten
einde zich te overtuigen, dat de wering der rupsen
nesten naar behooren is volbragt, en om daarvan aan
den minister, wien het aangaat, rapport te doen.
Art. 6. De wering der rupsennesten zal in de
volgende jaren voor den I Ventose (20 February) moe-
ten geschiedenop straffe als hiervoren is bepaald.
Art. 7. Ingeval eenige eigenaars of pachters tegen
het gezegde tijdstip hebben nagelaten zulks te doen,
zullen de agenten en hunne adjuncten (Burgemeesters
en Wethouders)het door arbeiders ter hunner keuze
ten kosten der nalatigenlaten verrigten. De op die
eigenaars en pachters invorderbaar verklaarde staat
van kosten wordt aan hen, op vertoon der quitan-
tien van de arbeidersdoor den vrederegter (kanton-
regter) afgegevenzonder dat de betaling daarvan
van de boete ontheft.
Art. 8. De tegenwoordige wet zal op den lsten
Pluviose (22 Januarij) van elk jaar, op uitnoodiging
van den commissaris van het uitvoerend bewind (thans
Burgemeester)door de zorg van de agenten der
gemeenten (thans Burgemeesters en Wethouders) wor
den afgekondigd.
Burgemeester en Wethouders voorn.,
Leiden, D. Tieboel Siegenbeek, Burgem,
28 Jan. 1861. van Puttkammer Secretaris.
VAN HET ONDERZOEK IN BETREKKING TOT
BJE tSCHADEEUfKE INSECTEN,
AAN
Z. Exc. den Minister van Binnenl. Zaken
DOOR
Dr. J. WTTEW A ALL.
Bij het besluit van Zijne Majesteit den Koning,
waarbij aan mij werd opgedragen het zamenstellen
van een boekwerk, waarin behandeld worden de hier
te lande voorkomende insectenwelke den landbouw
benadeelen, met aanwijzing der middelen daartegen
te gebruiken, ontving ik tevens van Uwe Excellence
den lastom bij den aanvang van ieder jaar een be-
knopt verslag te geven van hetgeen in het afgeloopen
jaar is verrigt en waaruit den stand van zaken zou
kunnen blijken. Naar aanleiding van dit verlangen heb
De in art. 1 en 2 bedreigde straffen zijn door het later
ingevoerde art. 471, n°. 8, van het strafwetboek, gewijzigd.
ik de eer Uwer Excell. het volgende mede te deelen.
Nadat ik tegen het einde van de maand Eebruarij
1860 van 's Konings besluit kennis droeg, heb ik in
het begin van de maand Maart eene circulaire aan
de Nederlandsche landbouwershouttelerswarmoe-
ziers, boomkweekers en tuinlieden verzondenwaarbij
ik hunne hulp en medewerking inriepen waarin on-
geveer de omvang geschetst werd van een werk over
de schadelijke insecten in betrekking tot den landbouw.
Deze circulaire werd door onderscheidene dagbladen
en maandwerken geheel of gedeeltelijk overgenomen,
hetgeen meestal vergezeld ging van een woord tot aan-
moediging en aanbeveling. Dit, gepaard met de aan-
schrijving van Uwe Exc.dd. 6 April 1860, n°. 190,
5de afd.waarbij de Commissarissen des Konings in
de onderscheidene provincien verzocht werdenden
gemeentebesturen van Zijner Majesteits besluit kennis
te gevenheeft een gunstigen invloed uitgeoefend
zoodat mijschier uit alle oorden van ons land
opmerkingen en bevindingenmeestal vergezeld van de
insecten zelve, werden toegezondenwaarvan verreweg
de meeste goede bouwstofFen voormijnen arbeidleverden.
In de Staats-Courantuit welke dit verslag is over
genomen, volgen hier de namen van de heeren van
wie de heer W. de gewenschte medewerking ondervond.
De vele mededeelingendie ik ontvingheb ik
vergezeld van mijne nasporingen en aanmerkingen
onder bijzondere hoofden gebragten ieder op een
afzonderlijk blad papier geschreven.
A1 die aanteekeningen werden genommerden ook
in een afzonderlijk boek, bij wijze van dagboek, op-
genomen; terwijl de insecten, in de verschillende
toestanden, op liquor zijn geplaatstgedeeltelijk met
voorwerpen op welke zij de schade uitoefenen. Die
aanteekeningen en verzameling bestaan thans uit 260
nommers.
Ook de brievenwaarvan eene bewaring mij noo-
dig voorkomt, zijn van hetzelfde nommer als de be-
schreven schade en de bewaarde insecten voorzien.
Alles is derhalve zoo ingerigt, dat, bij mijn over-
lijden voor dat het vijfjarig tijdvak verstreken isde
arbeid of voortgezet kan worden of dat van de voor-
handen bouwstoffen een geheel te maken zal zijn
dat met weinig moeite kan worden uitgegeven.
Van die insectenwaarvan tot heden geene of
slechts onvolkomene afbeeldingen bestonden, werden
door den heer Mr. S. C. Snellen van Vollen-
h o v e n teekeningen gemaaktdiemet eenige schet-
sen van beschadigde voorwerpen door mij vermeer-
derd veel kunnen bijdragen om menige zaak duide-
lijker voor te stellen.
Ofschoon ik bij mijne opsporingen slechts over de
helft van de som kon beschikken welke mij toege-
zegd werdzoo kan ik toeh de verzekering geven
dat door mij veleen daaronder voor mijn doel zeer
gewigtige waarnemingen opgeteekend werden.
Een gedeelte daarvan betreft de schade van insec
ten, welke tot heden in ons land niet werd waarge-
nomenterwijl een ander gedeelte op eene schade
betrekking heeftwelke elders in Europa nog niet
was opgemerkt of althans niet werd bekend gemaakt.
Uit die aanteekeningen meen ik de volgende pun-
ten ter kennis van Uwe Excell. te moeten brengen.
Eene vrij aanzienlijke schade wordt in een groot
gedeelte van Europa jaarlijks te weeg gebragt aan
de nog jeugdige plantjes van de rogge en de tarwe,
door de uiterst kleine made van een groenoogig vliegje
chloropsOfschoon het bestaan dezer schade tot
heden in ons land onopgemerkt bleef, heb ik de ze-
kerheiddat zij ook bij ons menigvuldig voorkomt
en dat daardoor groote oppervlakten met rogge of
tarwe bezetzoodanig worden aangetastdat deze
gewassen of moeten omgebouwd worden of dat het
koren later veel te dun op het veld staat. Ongeveer
drie soorten van maden tot het geslacht chlorops
behoorendewerden door mij gevondendoch tot
heden is het mij niet gelukt, de made op te kwee-
ken en dus de juiste soort van insect te bepalen.
Een herhaald onderzoek blijft hier wenschelijk.
Eene andere soort van vliegen-madedie vrij me
nigvuldig bij de tarwe voorkomten meermalen door
onderscheidene landbouwers in ons land werd opge
merkt, bleef echter tot heden zonder naam. Zij tast
niet het jeugdig plantje aan, maar de bijna volwas
sene aar, van waar zij zich naar den steel begeeft
dezen voor een gedeelte uitvreet, en daardoor den
groei belemmert. Uit deze made werd door mij de
chlorops taeniopus verkregen. Wordt vervolgd.)
LOSPLAATS te SLOTEIT.
Met genoegen zag ik in N°, 11 van dit Weekblad,
dat de verbeteriug der dijksgronden door mij daarge-
steldde goedkeuring mogt wegdragen van de Bedactie.
In dat artikel is echter eene misstelling geslopen,
die ik niet mag laten voorbijgaanzonder daarop op-
lettend te makenter voorkoming van latere dwalingen.
Immers er wordt gezegd dat in het vorige jaar
door het polderbestuur eene losplaats aan de brug bij
Sloten is gemaakt.
Deze losplaats bestaat niet. De dijkgraaf had ge-
wenscht haar te doen daarstellen in 1861; en dan
niet aan de brug te Sloten, maar aan het in 1860
verlengde gedeelte van den Sloterwegeven als zulks
gedaan is aan de meeste lengte en dwarswegen. Dit
is evenwel in 1861 nagelaten als middel van bezui-
niging, en uitgesteld tot later.
Hieruit volgt dus:
1°. Dat de losplaats, vermeld als reeds bestaande,
nog moet worden daargesteld, en zal voorkomen op
eene latere begrooting van den polder.
2°. Dat de afgravingen, of liever vergravingen van
den dijk, gedaan zijn in 1860 door het polderbestuur,
niet voor eene losplaats, maar eenvoudig tot verbete-
ring van den dijk. De hoogte van den dijk is dan
ook dezelfde gebleven, maar de specie is veranderd.
Wie van den Lijnden komt en de dijkshoogte voor
het rietland vergelijkt met de dijkshoogte voor mijne
woning zal dan ook zien dat er geene verlaging be
staat, voor zoo ver de dijk is afgewerkt, en weder
begroeid.
Ter plaatse waar nog gewerkt wordt, behoort men
zijn oordeel op te schorten tot het werk gereed zal
zijn.
In de vergadering van 27 Eebruarij j. 1. tijdens er
sprake was van verhuring van dijksgrond aan den
heer Po 1 en den heer Ackermann, op de voorwaar-
den aan mij toegestaanheb ik dijkgraaf en heemra-
den speciaal verzocht het werk te willen nazienwan-
neer het of zal zijn, mij bereid verklarende indien er
dan nog gegronde aanmerkingen op zijn, daaraan te
voldoen.
Ik hoop dus daarmede aan alle belanghebbenden
genoegen te hebben gegeven.
Mr. J. P. Amersfoordt.
Een Trotestantsch Inwonerdie de edele gevers van
giften ten behoeve van den opbouw eener tweede pro-
testanlsche kerk in Haarlemmermeer zeer erkente-
lijk is, vraagt de plaatsing van een stuk, waarin hij
betreurt, dat het werk niet aan een der drie laagste
inschrijvers gegund is, die alle inwoners waren van
Haarlemmermeer. Naar hij meent zijn door de bouw-
commissie, uit het 4tal aannemers, waarmede, nadat
het werk niet gegund was, over den opbouw zou
worden onderhandeld, de drie laagste inschrijvers slechts
uitgenoodigd hunne rekening na te zien en te over-
wegenof zij daarin nog eenige vermindering konden
brengen en daama op nieuw hunne billetten in te
zenden, terwijl de heer J. Rutgers van Aarlander-
veen, aan wien het werk gegund is, werd uitgenoo
digd kennis te komen nemen van eenige wijzigingen
van het bestek, die niet aan de overige 3 aannemers
zouden zijn medegedeeld, zoodat de mededinging niet
gelijk stond. De Inwoner meent zich om die redeu
te mogen beklagen over achterstelling zijner mede-
ingezetenen in den polder.
Be Bedactie meent door deze mededeeling van den
hoofd-inhoud van het ingezonden stuk voldoende aan het
verzoek van den Inzender te hebben voldaan.
op Woensdag, 27 Maart 1861, des mid-
dags ten 12 ure, in de Herberg DE RIJGER aan
de Diemerbrugten overstaan van den Notaris
Mr. J. P. VAN MEDENBACH WAKKER, van eene
Partij WEI- en HOOILANDzijnde beste Kleigrond
met eenig BOUWLAEDRIETLAND en EISCII-
WATER, met BOERENWONING en STALLING
voor 24 stuks Hoornvee en 3 Paarden, en HOOI-
BERG, genaamd Bellevue, van ouds bekend als
de Sniep of het Varkens-Eilandtusschen de Muider-
en Weesper-Vaartenonder de Gemeente Diemen, te
zamen groot 17 Bunders, 23 Roeden, 66 Ellen.
Zullende de Bewijzen van Eigendom en Veilconditien
vijf dagen voor den Verkoopdag ter lezing liggen bij
voornoemden Notaris, in de Watergraafi- of Diemermeer.