WEEKBLAD van 1861. Vrijdag, 19 April. Ilct gebeui'de met den Leeghwater A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. mm Hoofdredacteur: C. E. DE CLERCQ. in 1860. YERSLAG HAARLEMMERMEER, i>'s^ Abonnementen worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, to J. J. VAN BREDERODE, bij den Heer BRIEVENGAARDER te Eaarlemmermeer en verder bij alle soliede BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in bet Rijk. De Prijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts. behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. I. In de maand Julij van het vorige jaar rees er bij verschillende deskundigen-ernstige bezorgdheid omtrent den toestand der funderingen van den Leeghwater welke vrees door den hoofd-ingenieur Beijerinck ongegrond werd verklaard. Aan de meesten onzer lezers is het tot nog toe onbekend geblevenwat er van die zaak wasen welke uitkomsten het vrij koslbare onderzoek lieeft opgeleverd. Wij vinden die lhans in de notulen der vergaderingen van hoofd- ingelandcn gedeeltelijk opgehomen. In hunne vergadering van 1 Augustus 1860 werd gelczen bet volgende voorstel Haarlem, I Augustus 1860. Hoewel in uwe vergadering van den 2fisten Mei 1858 onder n°. 6, op advies van de heeren C. d e L a a t en N. E x a 11 odie den toestand van den Lcegliwater hadden onderzochtis besloten vooralsnog van het mnken van groote kosten tot afdamming euz. af te zienzoo hebben zich later aan de fun deringen van dat stoomwerktuig verschijnselen voorge- daanwelke een onderzoek naar den toestand dier funderingen raadzaain en voorzigtig maken. Zonder door bovenmatige vrees te zijn vervuld of het oor 1e leenen aan overdreven loopende geruehtenzoo heeft eene inspectie in loco ons in de overtuiging bevestigd, dat een onderzoek moet plaats hebben, hetgeen wel niet anders kan geschieden dan door het leggen van een kistdam in de Bingvaart. "Wij hebben door onzen hoofd-opzigter eene begroo- ting doen opmakenwelke hiernevens gaat en waaruit blijkt, dat de kosten, zoo voor bet leggen van eene kistdam als voor het doen van eenige ontgravingen op 6845 worden geschat. Wij hebben de eer u voor te stellen 1°. aan ons een crediet op de onvoorziene uitgaven der loopende dienst te verleenen van 5000, ten einde den bedoelden kistdam te doen leggen, welke zoodanig zal worden zamengestelddat de werking van den Leeghwater gedurende den winter niet verhinderd wordt 2°. het leggen van dien kistdam bij onderbandsche aanbesteding of in eigen beheer te doen uitvoeren 3°. met de ontgravingen der funderingen zelve te wachten tot in 1861. Ten slotte moeten wij opmerkendat wanneer die kistdam is gelegd, de polder kan gerekend worden tegen mogelijke eventualiteiten te zijn gewaarborgd. Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer-Folder getJ. L. van der Burch, Voorz. (get.) E. W. van Bredehode, Secret. Heeren Hoofd-Ingelanden van den Haarlemmermeer-Folder. Wat er van dit voorstel geworden is vermelden de notulen als volgt „De beraadslagingen over dit voorstel worden geopend. De heer Beijerinck deelt de geschiedenis mede van het leggen der funderingen van den Leeghwater flat onder zijn toezigt heeft plaats gehad, en door welke mededeeling met aanwijzing op eene schetstee- kening veel licht over de zaak wordt verspreid. Hij zegt zich op de onrustbarende berigten der dagbladen onmiddelijk naar den Leeghwater te hebben begeven en de funderingen naauwkeurig te hebben onderzocht; hij houdt het er bepaald voor, dat de doorzijpeling aan de keermuren door regenwater en niet door buitenwater wordt veroorzaakt. Hij verklaart, zeer gerust gesteld van den Leegh water huiswaarts te zijn gekeerd. Hij acht achter- loopsheid mogelijkdoch onderloopsheid onmogelijk. Hij voor zich ziet in de plaats gehad hebbende doorlating van water, welke ook reeds vroeger is waargenomen, geen bezwaar, docb acht het wenschelijk, datter geruststelling van de ingelandeneen onder zoek plaats hebbedat z. i. zou kunnen geschieden door middel van eene kleine afdammingals wanneer het bedoeld onderzoek nog dit jaar zou kunnen plaats hebben en niet tot 1861 behoeven te worden uitgesteld. Nadat de heeren L a n s er en van dePoll hadden te kennen gegevenbevreerl te blijven voor eena kleine afdamming, welke het dagelijksch bestuur, ten gevolge van vroeger opgedane ondervinding niet had durven voorstellen en verscheidene leden nog het een en ander over deze zaak hadden in het midden ge- bragtstelt de heer Beijerinck als amendement op het voorstel van dijkgraaf en heemraden voor: Om onmiddelijk onder eigen beheer te leggen twee zanddammen, met voldoende kleibekleeding voor de beide waterloopen van den Leeghwater en daarna de ontgraving te doen op de plaats waar de doorzijpeling van water zich openbaart, die ontgraving voort te zetten tot onder de koppen van de sehermplanken (dus op ongeveer 3 ellen minus A.P.) wanneer ook te gelijk droog komen de koppen van de baard van de dwarsafsluiting der waterloopende laatste afsluiting met eene baard van 4 ellen te verlengen ditzelfde te doen aan de sehermplanken van den keermuur, de laatste schermpaal door een dampaal te omvatten en daaruit ook bet scherm met 4 ellen te verlengendoch zwaaijende 1 el op die lengte uit de rigting naar de zijde van de ringvaart, de dammen voor de eerste en tweede afheijing te nemen ter lengte van 6 ellen, doch de sehermplanken ter lengte van 8 ellenvoorts de beide reijen damplanken buiten de voorkesp van de benedenste rij te verbin- den door eene dwarsrij planken van de lengte van 6 ellen en de planken dennenhout, ter dikte van 10 duimen, welke voorzorgen ook kunnen ge- nomen worden aan de oostzijde van den Leeghwater. Dit amendement wordt genoegzaam ondersteund o. a. door den heer van Tienhoven, die tot aan- prijzing daarvan zegt, dat bij aanneming het gebrek aan den Leeghwater dadelijk zal worden onderzocht, terwijl het voorstel van het dagelijksch bestuur ten doel heeft, het onderzoek der funderingen tot 1861 uit te stellen. De heer van Voorst erkent gaare met geen ken- nis van zaken een oordeel over de behandelde questie te kunnen uitspreken. Het komt hem voor, dat het dagelijksch bestuur in de oogen van den heer Beijerinck al te voor zigtig is geweest in zijne voorstellen tot afdamming van den Leeghwater. Hij vraagt of de leden van dat bestuur door de inlichtingen van den heer B e ij e r i n c k thans meer zijn gerust gesteld of zij meenen, dat diens amendement verdient te worden aangenomen, in een woord of er toenadering is tussehen de beide thans ter tafel gekomen voorstellen. De Voorzitter antwoordt hieropdat de beide bedoelde voorstellen niet zoo lijnregt tegenover elkander staan als de heer van Voorst meent dat hij thans de leden van het dagelijksch bestuur in deze vergadering niet weder bepaaldelijk over de zaak kan raadplegen dat het dagelijksch bestuur bevreesd was eene ontgraving aan den Leeghwaterzonder groote buitenafdamming, voor te stellen dat hij, na de plaats gehad hebbende ampele behandeling dezer zaak in deze vergaderingde leden van genoemd bestuur van verdere verantwoording voor de gevolgen ontheven acht, en dat, wat hem persoonlijk betreft hij de afdamming op de door den heer Beijerinck aangegeven wijze wel durft te wagen. Hierna wordt het amendement van den heer B e ij e- rinck, op het voorstel van het dagelijksch bestuur, betreffende de afdamming en het onderzoek van den Leeghwaterzoo als het hiervoor is omschreven, in rondvraag gebragt en met 13 tegen 3 stemmen aan genomen. Tegen hebben gestemd de heeren Lanser, van de Poll en Previnaire. Zonder hoofddelijke stemming wordt aan het dage lijksch bestuur een crediet op de onvoorziene uitgaven der loopende dienst verleend, tot dekking der uitga ven, welke uit de aanneming van het amendement van den heer Beijerinck voortvloeijen." In de vergadering van hoofd-ingelanden van 26 September werd daartoe een crediet aangevraagd van 6200 op de onvoorziene uitgaven. Bij die gelegenheid gaf de heer Beijerinck na- dere inlichtingen aangaande zijne onderzoekingen der funderingen van het werktuig en op nieuw geruststel- lende verzekeringen omtrent den toestandwaarmede verscheidene leden van het dagelijksch bestuur instemden. De notulen vermelden echer niet waarin die inlich tingen" en geruststellende verzekeringen" bestonden. Het crediet werd toegestaan met algemeene stemmen. In de vergadering van 7 November deelde de voor zitter mededeze vergadering voornamelijk te hebben belegd om haar te raadplegen, over eenige onder- werpen, de werken aan den Leeghwater betreffende." Hij lag daarbij over het volgende van Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer- PoldEr, der bevindingen bij het onderzoek NAAR DEN TOESTAND VAN DE FUNDERINGEN van den Leeghwater in den zomer van 1860. Ter uitvoering van het besluit door heeren Hoofd- Ingelanden van den Haarlemmermeer-Folder in hunne vergadering van den 1 Augustus 1860 genomen, om het onderzoek naar den toestand der funderingen van den Leeghwater nog dit jaar te doen plaats hebben, en daartoe in plaats van een kistdam slechts zand dammen voor de waterloopen in de Kingvaart te leg gen, is reeds op den 2 Augustus daaraanvolgende met den aannemer J. van D ij k te Haarlem eene voor- loopige overeenkomst voor de uitvoering dier werken gemaakt. Bij die overeenkomst was bepaald, dat de aannemer voor eene som van 5700 de navolgende door heeren

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1861 | | pagina 1