WEEKBLAD
van
1861.
Vrijdag, 10 Mei.
Haarlemmermeer-Polder.
Haarlemmermeer.
Landbouw.
mmm
r\\\MUyy
A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BE LANGEN GEWIJD.
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
HAARLEMMERMEER,
Abonnementen
worden aangenomen bij de Boekhandelaars
C. M. VAN GOGH. Eeidschestraat, te Amsterdam
0 J. J. VAN BREDERODE,Haarlem
bij den ITeer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Prijs is f 6,in het Jaar. EIke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advebtentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
OPGAYE DF.lt BED EXE X, DIE GELEID HEBBEN
TOT HET VEKVANGEN DER CoRNWALSCHE
KETELS VAN HET STOOMTUIG DE Leegh
water door ziederketels (Bouilleurs.)
Toen in het begin van het vorig jaar het plan
gevormd werd, om de ketels van den Leeghwater
die sedert de daarstelling van dat stoomtuig gebruikt
waren en daardoor in slechten staat verkeerden, door
nieuwe te vervangenmoest men er op bedacht zijn
om de nieuwe ketels zoodanig in te rigten, dat meer
stoomruimte en verwarmings-oppervlakte verkregen
werd, dan bij de oude ketels bestond en bovendien
tie gelegenheid verkregen werdom een ketel voor
het schoonliouden afgekoeld te houdenterwijl met
de overige gewerkt werd.
Het laatste was daarbij een eerste vereischte.
Sedert de overneming des polders door de ingelanden
I had men te veel ondervonden, dat de gedwongen stil-
standen der stoomtuigen om het reinigen der ketels,
zeer nadeelig voor de ingelanden konde zijndan
I dat men bij zulk een belangrijk werkals de ver-
nieuwing van al de ketels, niet zou trachten die
soort van ketels te nemen, di6 het meest zekerheid
voor eene onafgebrokene werking gedurende het
regensaizoen aanboden.
De keuze kon zekerlijk niet gemakkclijk zijndaar
men tevens moest trachten meer stoomruimte en meer
verwarmings-oppervlakte te verkrijgen en het oordeel
over de verschillende soorten van ketels van bekwame
deskundigen gevraagdbovendien dikwijls belangrijk
verschilde.
Ware men niet beperkt geweest door de breedte
i van het bestaande ketelgebouw en door de waterloopen
ter wederzijde van dat gebouwzoo ware de keuze
gemakkelijker geweest.
Men had dan gewone Cornwalsche- of groote cilin-
dervormige ketels met twee binnenvuurhaarden kunnen
annnemendie algemeen voordeelig geacht worden.
Nu echter de nieuwe ketels moesten gelegd worden
in hetzelfde gebouw, dat voor de oude ketels juist
groot genceg was, had dit meer bezwaar.
Ter verkrijging toch van eene goede afkoeling van
een buiten werking zijnde ketelwas het noodig de
ketels zoo ver mogelijk uit elkander te leggen en
ruimte te laten tusschen de bemetselingen van twee
neven elkander liggende ketels.
Dit nu was bij de beperkte breedte van het be-
staande ketelgebouw niet te verkrijgen, dan door de
nieuwe ketels kleiner middellijn te geven dan de oude,
en door dat kleiner maken der nieuwe ketels moest
noodwendig verloren worden op de verwarmings-opper
vlakte en op de stoomruimte.
Er bloef dus niets anders over dan ketels te nemen
van kleiner middellijn en aan deze in de hoogte an-
dere ketels toe te voegen.
Er moest dus gekozen worden tusschen
1°. de zoogenaamde dubbelketelzijnde twee cilin-
dervormige ketels van nagenoeg gelijke middellijn,
i die met halzen aan elkander verbonden zijn, en
2°. de ziedcrketel, zijnde een cilindervormige ketel
aan welken van onderen een of meer kleinere cilinder-
ketels zijn verbonden.
Bij beide deze stelsels kan nog de vuurhaard onder
den bovenketel of wel onder den benedenketel of
onder de zieders zijn geplaatst.
De laatste inrigting, het plaatsen van den vuur
haard onder de bovenketelsdie door velen wordt
aangeprezen, kon echter aan den Leeghwater niet
worden toegepastomdat de bemetselingen terzijde
der ketels daarbij zwaar moeten zijnom de noodige
rookgangen te kunnen bevatten, die van het voor-
einde der bovenketels naar de benedenketels of de
zieders moeten geleiden.
De keuze was dus beperkt tusschen de hiervoor
genoemde ketels met stookplaats onder de beneden
ketels of de zieders en van deze kon bij de laatste de
grootste verwarmings-oppervlakte worden verkregen;
waarom de ziederketel werd aangenomen.
In onderstaande staat wordt, ten aanzien van het
vermogen der ketelshet een en ander opgegeven.
Omschrijving der
Ketels van den
Leeghwater.
Een oude ketel
Een nieuwe ketel
De vijf oude ketels
De vijf nieuwe ketels
Vicrkante el.
Rooster
opper-
vlakte.
I
2.69
3.30
13.45
16.50
Verwar-
mings op-
pervlakte.
68.
96.
340.
480.
Kubiek El.
Stoom
ruimte.
2.700
4.—
13.500
20.—
Aanmf.rkingen. Behalve de stoomruimte in de ketels heeft
men nog in de stoomkast, die bij de vernieuwing der ketels
geene verandering ondergaan heeft, eene ruimte van 18,800
kubiek el.
Aldus opgemaakt door den ondergeteekende,
HeemstedeDe Hoofdopzigter
16 Februarij 1861. A. van Egmond.
Den Heer Dijkgraaf van den
Haarlemmermeer-Polder
te Haarlem.
Bij de op den 3dcn Mei te Amsterdam gehouden
herstemming voor een Iloofd-Ingelandtusschen de
heeren Previnaire en Blokland, verkreeg de
eerste 150 de tweede 130 stemmen.
De heer M. P. T. Previnaire is derhalve tot Iloofd-
Ingeland verkozen.
Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegeven
van 1 Mei tot en met 7 Mei 1861.
GEBORENJohannes, zoon van A. de Rooij en J. A. Griek-
spoor.. Wilhelminadochter van C. van Tilburg en P. van
Weerthuizen. Wilhelmina, dochter van W. van Wijk en H.
Dorrepaal. Nicolaas, zoon van IJ. Boterblom en G. Smits.
Adrianus Izak, zoon van C. Hoogendam en A. Donker.
Maria, dochter van P. Hommerson en G. van Voorst. Dirk,
zoon van K. Tanis en A. Reuvers. - Huibertje, dochter van
H. van Klaveren en C. Cornelisse. Pieterzoon van H. Leijs
en S. Meerten.
OVERLEDENAafje Dros, ond 37 jaren, gehuwd met P.
Kikkert. Maria Gondriaan oud 24 jaren, gehuwd met W.
van Mol. Jan, oud 12 jaren, zoon van J. J. P. Lahs en
M. Vreeken. Grietje, oud 21 jaren, dochter van W. v. d. Wal
en J. van Weelde. Dirkzoon van A. Soet en N. Hart-
man. Gerrit, 5 maanden oud, zoon van C. de Gooijer en
J. Aaltveer. Trijnlje Stam, oud 38 jaren, gehuwd met N.
Veerman.
ONDERTROUWD: A. Bloos met E. Verheul.
GEHUWD M. van Leeuwen met M. T. Jansens, J. Bruijn
met M. v. d. Kloot,
OVER EENIGE OORZAKEN
die in het begin dezes jaars ziekten deden ontstaan
met aanwijzing van hetgeen de leefregelkunde daar-
tegen aan de hand geeft, benevens opgave van eenige
huismiddelen.
A. Bij het paard.
Gevallen van hoest, droes en koliek bleven bij het
paard voorkomende voornaamste oorzaak van laatst-
genoemde ongesteldheid was, gelijk veelal, in het
voederen van boonenstroo te zoeken. Ik herhaal dit
hier, om gevoegelijk op het navolgende feit te komen.
De paarden van eenen landbouwerdie in het afge-
loopene jaar veel boonen geteeld hadleden al den
tijd dat ze boonenstroo trokkenniet aan koliek
doch zoodra dit op was en ze wit stroo kregen,
wel. Oppervlakkig bescbouwd, zou dit als een be-
wijs kunnen gelden, dat het boonenstroo onscliuldig is,
doch inderdaad zou men zich vergisscn, vergetende
dat het spreekwoordde gewoonte is eene tweede
natuur", bier van toepassing issommige paarden
zijn zoo gevoelig van ingewandendat ze bij iedere
verwisselingzelfs van wit stroo aan buikpijn lijden
reden waarom men wijs doet zulke paarden te verkoopen.
Als bij- of toevoeder wordt de haver al meer en
meer door de spelt vervangengezegd moet het worden,
dat de laatste een krachtig voedsel ismaar juist
daarom dan ook alleen passend voor paarden die
veel en zwaar moeten werken; naar mijn inzien ver-
dient echter de haver de voorkeur, daar deze niet
alleen voedend maar ook opwekkend is en ze bij
zwaren arbeid evenzeer vruckt doetals bij volslagen
rust onschadelijk is; ik spreek hier van goede dikke
voerhaver, niet van ligte. Nog verdient opgemerkt,
dat alle korenvoedereens gebrokenvoedzamer is
dan de geheele korrel; terwijl eene tamelijke hoeveel-
heidin geregelde tussclienpozen gegevenveel meer
nut doet dan veel in eens of ongeregeld.
Sommige landbouwers vocren hunne paarden den
gelieelen winter door anderen doen het eenige weken
voor dat het werk aanvangt, terwijl enkelen daarmede
eerst beginnen, tijdens ze reeds werken; de eerste
gewoonte is aan-, de laatste af te radenwijl er
altijd korter of langer tijd noodig is voor dat het
voedsel krachten scbenkt.
Onlangs hoorde ik beweren dat men zijn paarden
ongestraft zoo veel voer kan geven als ze maar lusten,
mits ze er aan gewend zijn zeker is het dat paarden
die gewoon zijn veel voer te krijgenhiervan minder
hinder zullen hebben dan zijdie er niet aan gewoon
zijn en het dan in eens volop krijgende eersten
reeds doorvoedzullen zich niet ligt overetende
laatsten uitgehongerd als 't ware, zullen hunne maat
niet lcennen; doch dit is nog zekerder, dat van de
beidc uiterstenn. 1. te veel en te weinig voeren
het laatste verreweg het verkieslijkste is; schraal
voeder toch moge ook al slappe en magere paarden
gevenmaar het kan strikt genomen geen oorzaak
van ziekte worden, zoo als met te veel voeren wel
degelijk het geval is, kunnende daaruit vol- en dik-
bloedigheidhersen-oog-long- en voetontstekingen
bevangenheidenz.ontstaan. Hierbij komt nog dat
paarden, die veel, of liever te veel voeder erlangen,
die, zooals men in de wandeling zegt, van binnen
verbrand zijn, als ze ziek worden veel moeijelijker
te genezen zijn dan andere, wijl de maagenz. pn-