80 Jugesoubctu gevoelig geworden is voor de werking en den prikkel der medicijnenmenigmaal heb ik dit waargenomen bij voermanspaardendie, zooals men datnoemt,op het voer moeten loopenterwijl men onder meer er ook dit nog aan te danken heeft, dat zoo menige merrie te vergeefs gedekt wordt. De ware maatstaf voor het voeren is deze Het voeder moet, zoowel in kwaliteit als kwanti- teit geevenredigd zijn aan de beweging en het werk dat de paarden doen moeten; ook de leeftijd dient liierbij in aanmerking genomen, want onder overigens gelijke omstandigbedenbehoeven jonge en oude paar den het meeste voedsel; de eersten, omdat zij nog in hun ontwikkelingstijdperk verkeeren en in hunnen groei zijn, de laatsten, omdat hun ligcliaam langza- merhand gesloopt wordtterwijl die op middelbaren leeftijd sleehts in stand hebben te houden wat ze reeds bezitten; daarom is het eene verkeerde gewoonte om de jonge paarden weinig of niet te voeren, is het een ondankbaar werk om er oude paarden op na te houden, doch levert het daarentegen voordeel op paarden te bezitten die in de kracht buns levens zijn. Ecn enkel voorbeeld ten bewijze. Een paard dat tamelijk druk loopenschoon niet -zwaar trekken inoest, kreeg ruimschoots spelt en boorienalsof een dier beide krachtige voeders nog niet genoeg ware! Niet long duurde het of het werd zoo branderig (om dien geeikten term ook eens te bezigen) dat het dag noch nacht stil kon staan van de jeukteinwendige middelen daartegen bleken niet afdoende te zijn en eerst eene mime aderlaling ver- sehafte aan het dier rust. Als men nu eens wist hoeveel ponden spelt of boonen er noodig zijn, om sleehts een enkel pond bloed uit te bereideu.waar- lijkmen zou wel wijzer wezen. Ook de afgeloopen, aan sneeuw zoo rijke en strenge winterzou onder de ziektewekkende oorzaken ge- rangschikt kunnen worden want ofschoon de sierlijke slede een ligt voertuig mag genoemd worden, zoo is het toch een vermoeijend werk voor het paard getuige het zweeten dat ze, niettegenstaande de koude, er veelal van doen; vermoeijend is het vooreerst, omdat het nit den aard der zaak zoo snel moet <raan en ten amleren, omdat er nog al krachtsinspanning toe vereischt wordt, de scherpe kalkoenen zoo telkens in het ijs of de bevrozen sneeuwlaag te slaan en daar weder uit te trekken. Geen wonder dan ook dat bevangenheid uit gevatte koude en stramheid gallen en spattenwel eens de gevolgen dier lief- hebberij zijn. Is een paard bevangen dan doe men eene ruime aderlatingneme alle vier de ijzers af en late het in koemest trappen of pappe de voeten met een mengsel van elzenbagger, azijn en zoutvoorts wrijve men het ligchaam en vooral de beenen, sterk met stroowisschen legge het een paar icollen dekken op, in een woord, houde het warm en geve het een flesoh goede roode wijn laauw warm gemaakt in, wnarin eene muscaatnoot geraspt is. liierbij zal men zicli veel beter bevinden dan bij zoo raenig, vaak even ongerijmd als walgelijk middel, dat tegen deze ziekte wordt aanbevolen. Gevaarlijk en onvoorzigtig is het om een scherp beslagen paard los tnsschen anderen in te zetten zoo al niet door een schot, behoorden ze ten minste door een boom van de anderen afgescheiden te staan ook dezen winter kreeg ik weder bij herhaling paarden onder behandelingdie tengevolge van gezegde onbe- dachtzaamheidbelangrijk beleedigd werden. Voor dat ik van het paard afstap wil ik nog een hoogst opmerkelijk geval mededeelen. Een paard dat des morgens nog goed medegegeten hadviel des namiddags onverwacht dood neder de lijkopening leverde oppervlakkig niets op waaraan men dien plotselingen dood met grond kon toeschrij- venalleen werd in de maag geen voedsel maar eene vrij groote hoeveelheid zand gevonden dat zand was afkomstig uit het gevoederde stroo; en dus, zal men misschien zeggen, is de gewoonte van zand in de bergen te strooijen om de muizen af te weren af te keuren wijl de paardenzoo als we hier zien er van sterven kunnen; maar ik zeg dat niet, inte- gendeel, ik zie er zoo veel kwaad niet in en houd me nan het spreekwoord zand schuurt de maag." Maar wat was nu het geval De overledene was een kribbebijter. Waar of dit nu bij te pas komt, vraagt ge welligt Nergensals men meent dat het kribbe- bijten louter eene slechte gewoonte ismaar wel en hierals men weet dat het een gevolg is van eene slechte spijsvertering. Iramersals het niets anders dan eene slechte ge woonte was, waarom zouden dan de kribbebijters in den regel zoo mager zijn? Wat zou het dan baten ze een riem stijf om den hals te gespen? En zoo dit het kribbebijten beletwaarom blijven ze dan toch mager? Neen de zaak is deze: de kribbebijters heb ben eene zwakke maag, tengevolge waarvan gedurende de spijsvertering zich daarin veel lucht ontwikkelt, waardoor ze zich benaauwd gevoelen en uit instinkt trachtendie lucht langs den korsten weg te verwij- derenmaar nu is de maag eens paards zoo ingerigt, dat niet, dan uiterst moeijelijk, langs den slokdarm iets weder terug kan keerenvan daar ook dat het paard onmogelijk braken kande invoer is dus vrij de uitvoer streng verboden. Daarom als het die lucht uit wil stootensteunt het met de tanden op de krib of op iets anders, bijt er uit benaauwdheid in en met hoorbaar geluid ontlast zich de lucht. Nog eens: was het sleehts eene kwade gewoonte, dan zou het besmeren der krib met bittere en onaan- gename middelen, hen daarvan wel terughouden, en toch is dit, hoe vies ze ook mogeu zijn, niet voldoende, terwijl het stijf binden van een riem om den hals, wel belet dat de winden opstijgenhet kribbebijten dus onnoodig maakt, maar de spijsvertering niet ver- betert en van daar dan ook dat het paard mager is en blijftzoo als meer gebeurt heeft men ook hier weder het gevolg voor de oorzaak gehouden. Geen wonder dan ook dat zulk een kapitaal en onzigtbaar gebrek, den koop regtens verbreekbaar maaktterwijl het raadzaam is zulk een paard van de hand te zetten, of door doelmatig voedsel en gepaste medicijnen de genezing te beproeven. En (ora nog eens tot onzen waardigen overledene terug te keeren) is het nu niet duidelijk, dat het weinige zand, waarvan de overige paarden met sterke ingewanden geen letsel hadden zich in die slappe maag ophoopte en het arme dier, dat door zijne kwaal toch al zwak en mager en bo- dien nog oud daarbij was, te zwaar lag en het deed sterven? Wordt vervolgd.) Uit de onderstaande circulaire, welke wjj dezer .dagen ontvingenzal men voorzeker met genoegen zien, dat de heer Wttewaall, niettegenstaande de ondersteuning van Eijkswege voor zijnen arbeid dit jnar niet werd verleendtoch met de aangevangen onderneming wenscht voort te gaan. Mogt de opdragt van dezen arbeid aan den heer Wttewaall blijvend worden ingetrokkenzoo ho- pen wij dat wel op andere wijze hierin voorzien zal kunnen worden. De Koninklijke Landbouw-Vereeniging heeft althans reeds onder de vraagpunten voor de eerstvolgende vergadering opgenomenom middelen te beraraen ten einde in dit geval het voortzetteu van dezen ar beid mogelijk te maken. Utrecht, April 1861. In de maand Maart van het voorgaand jaar werd door mij eene circulaire aan de landbouwers, houtte- lerswarmoeziers tuinlieden enz. gezondenwaarbij ik bekend inaakte dat, bij Koninklijk besluit, aan mij was opgedragen het vervaardigen van een werk over de insekten, die den Nederlandsche landbouw benadeelenmet de middelen daartegen te gebruiken. Ik riep toen eene algemeene ondersteuning in omdat daardoor alleen een werk kan verkregen worden, waarbij niet de schade in den vreemdemaar de Nederlandsche behandeld wordt. Die poging bleef niet vruchteloos. Ik heb eene menigte van inlichtingen gekregen en werd tevens met verschillende nadeelen be kend van insekten die tot heden in ons land weinig of niet waren opgemerkt en die toch dikwerf bij ons in meerdere of mindere mate voorkomen, terwijl van onderscheidene soorten van insekten eene nadeelige strekking werd waargenomendie buiten ons Eijk niet als schadelijk bekend staan of waarvan de le- venswijze nog niet voldoende was opgehelderd. Een kort Verslag van dit onderzoek is door mij aan Z. E. den Minister van Einnenlandsche Zaken gezonden en werd in de Staats-courant van 25 Ja nuary 1.1. opgenomen. De ondersteuning nogtans aan dezen arbeid over 1861 van Eijkswege toegedacht, zal niet kunnen plaats hebben, vermits de daarvoor op de begrooting van dit jaar aangevraagde geklen niet zijn toegestaan. Niettemin is het mijn wensch om, in afwachting van hetgeen ten deze van Eegeringswege zal geschie- denvoorloopig mijn onderzoek op dezelfde schaal voort te zetten en zal het mij alzoo aangenaam zijn weder even als in het voorgaande jaarbekend te worden met de insekten, die aan een of ander bij ons in kultuur zijnd gewaseenige schade berokke- nen. Tevens neem ik de vrijheid te verzoeken om de insekten in een doosje te doendie stevig in een papier te wikkelenaan den brief te hangen en dezen ongefrankeerd woorden nu naar Utrecht te adresseren met stolen zander waarde. J. Wttewaall. Mynheer de Redacteur Hebben wij ons voor 14 dagen geroepen geacht ter beantwoording eener lange reeks verwijten en mis verstanden, die een klein deel uitmaakten der onjuisl hedenvervat in het ingezonden stuk in het Weekblij N°. 16wij deden dat in den meest welwillendi vorm ten einde onze teregtwijzing bij den schrijvi te beteren ingang te doen vindenen hem de erkei ning van zijn ongelijk gemakkelijk te maken. \Y| verwachtten dat hijna dit ongelijk, uit zijne eigcii woorden toegelicht en bewezeningezien te hebben of amende honorable, of althans het stilzwijgen er to doen zou, waarvan het eerste 't allerverkieslijkst e het tweede althans verstandig geweest ware. Dan bij de verschijning van uw jongste nommei en van zooveel nieuwe proeven van negative logica, zagen wij ons bedrogenen den inzeuder op niem tegen het oude spook zijne nachtmerrie of het gi heim genootschap te velde getrokken in een' toon v: spijt, welke den lezer leeren kan, dat de kracht di waarheid zelfs op de toegevendste wijze voorgedn gen, groot, en ons vorig schrijven niet geheel zoii der uitwerking gebleven is. Jammer dat die schrj verongezeggelijk en niet weinig verstoktuitroept ik wil niet geraden wezen en ik doe geenam. honorable alsof het schandelijk ware sotns van teget standers iets te leeren alsof zelfs de grootste mat nen niet feilbaar waren en alsof er glorie rustte ii het volhouden en uitwerken van eenmaal opgevatli dwalingen. De heer A. maakt thans zijne zaak nog erger, in plaats van gebruik te maken van de achterdeur, dij wijverschoonendgezindom hem den terugtogt nil af te snijden, operilieten door aan te netnen dat ij de dupe van anderenvan een' onhandigen vriend grappenmaker geworden was komt thans Z. E. zelf verklnppen, dat hij dupe werd van eigene onbi dachtzaamheid en een ontioerp van bepalingen nil door den heer Meijer maar door eenige pel sonen die het eerste deukbeeld tot stichting der v eeniging geopperd hadden toegezonden aan een groi aantal ingelandenmet uitnoodiging om dienaangaam in eene vergadering hun gevoelen te komen medi deelen en als het denkbeeld ingang vond ti de oprigting mede te werkenheeft aangezien voij het sedert na rijp overleg vastgesteld Eeglement, ei zonder omzien of onderzoek op dat ontwerp dooij slaandetot zooveel ijdele verwijten tegen de veret niging zich verleiden liet. Wij danken den heer A. voor de herinnering a»i de rondzending dier ontwerp-bepalingen bij eene me nigte ingelanden zonder aanzien des persoons ei zelfs aan de bevriende handdie er geen zee loijaal gebruik van maakteen door den schrijvi wijsselijk niet genoemd wordt. Trouwens hieruit blijl hoe bijzonder openlijk men zelfs bij de oprigting di Vereeniging reeds te werk ging en hoe Mr. A. w zelf zijne lievelingsdwalitig van geheim genootschap btj strijdt en zijne geheele beschouwing omver wcrpl Wij zullen dan ook niet pogen dien heer te overtu; gen, maar consfateren sleehts, dat al wat wij vrot ger zeiden omtrent zoo vele onlogische en met wet onrijmbare tiraden over vermaagschapping va candidaten het beroep van sominige ingelanden over Nieuwedieper of Eotterdamsche kiesvereenigii genniet door hem betwist wordten liefst latei wij aan het publiek over een' naam te zoeken voo het geschrijf van hemdie onderteekende aanbevelii gen bij brieven en advertentien in de dagbladen1 heet „heimelijk invloed uitoefenen op de verkiezingen die elke Societeitwier vergaderingen niet voor lie publiek toegankelijk zijn onder geheime coterien ran; schikten de ballotage van candidaten bij al of niet doorhaling op het stembriefjeals oneerlijk" wraakt Yoor ons bewijzen dergelijke zinsneden eensdeels da de steller geheel oorspronkelijke en eigenaardige deni beelden omtrent openbaarheid en eerlijkheid heeft anderdeels dat hij gelijk de Eranschman zegt - est aux abois en au bout de son latin. Het verwondert ons niet, dat er lieden gevondei wordendie met leede oogen den onmiskenbaren in Wij noodigen den heer A. uit, om, door overleggiDgan de redactie van brieven of langs eenen anderen weg zijne waai heidlievendheid boven alle verdenking te stellenen aan ti toonen, met welk regt hij den heer Meijer noemt als det man, die het bedoelde ontwerp, door hem voor het reglemeii aangezien, aan die geheime bevriende hand heeft toegezondw

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1861 | | pagina 2