WEEKBLAD SKI van 1861. Vrijdag, 7 Junij. Ii Het gebeurde met den Leeghwater Haarlemmermeer. vfTlwSvi a AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDEB-BELANGEN GEWIJD. Abonnementen HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ. De 1 rijs is J 6, iu het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts. belialve -35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. II E R S T E M M IIV G. Voor de Herstemming op 11 Junij aan- staande, blijft de Heer J. Hits Nieurvenkamp aan de Kiezers aanbevolcn. in 1860. Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegeven: AT* HAARLEMiMERMEER, 350 3-pen kens i 7; U Jen- SER mud worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH, leidschestraat, te Amsterdam, J. J. VAN BREDERODE,Haarlem bij den Iiecr BRIEYENGAARDER te Haatlemmermeer en verder bij alle soliede BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in hct Rijk. 121 2,5« 28: 1,15 ,50; ntcrj 3,25 dili ligii; mul ill. Wij hebben tlians alles medegedeeld wat omtrent de loopsheid van den leeghwater in de notulen der vergaderingen van Hoofd-ingelanden is opgeteekend. Wat er later van de uitvoering van het in de ver- gadering van 7 November aangenomen voorstel om trent het leggen van eenen derden dam met of zonder damplanken geworden iswerd nog niet aan hoofd- ingelanden medegedeeld. Dat de derde dam echter gelegd isblijkt uit het rapport van den hoofd-op- zigtergeplaatst in ons N°. van 15 February. Of er damplanken noodig zijn geweestwordt daarin niet vermeld en wij weten niet of wij dit laatste moeten onderstellen naar aanleiding van het mede- gedeelde in de notulen der vergadering van 27 Fe bruary 1861 (biz. 18), waar de kosten van de voor- ziening der fundering Leeghwater worden vermeld als 8503.40, met de noot daarbijdat van dit bedrag nog een gedeelte betaald moet worden. Wie de Beschrijving van de oorzaken der onder- en aehterloopsheid van het stoom - pompgemaal de Lijnden en van de in het werk gestelde middelen tot herstelling door den ingenieur N. T. Michaelis, in de Verhandclingen van het Kon. Instituut van In- genieurs18571858 biz. 3, heeft gelezen zou niet wenschen dat eene even opene beschrijving werd geleverd van hetgeen ten slotte van de Leeghwaier- zaak is geworden en in de eerste plants zal dit wel door heeren Hoofd-ingelanden op prijs worden gesteld. Wat er nu eigenlijk is geseliiedwelke waarborgen de aangebragle voorziening voor de toekomst ople- vert,is ons nog niet geheel duidelijk geworden en zoo zal het zeker velen met ons gaan. Waren de damplanken onder den kaaimuur nog in goeden stand? Heeft de voorziening zich tot het aan- brengen eener kleikist bepaald Of was het eerste niet het geval en is er daarbij eene betonkisting aan- gebragt zijn alle nog vragendie onbeantwoord zijn gebleven. Zooveel is zeher geblekendat de meening des hee ren Beijerinck, dat de doorzijpeling aan de keermuren door regenwater, en niet door buitenwater werd veroorzaakt" onjuist is bevonden, want in het voorstel van Dijkgraaf en Heemraden van 7 Novem ber 1860 Weehblad 17 Mei 1861) wordt medege deeld dat het doorlekken hetwelk aanleiding tot het onderzoek had gegevenwezenlijk door water uit de ringvaart werd veroorzaakt." Dat er dus aehterloopsheid heeft bestaanis erkend. Bestond er ook owderloopsheid? Daaromtrent verkee- ren wij op nieuw in het onzekere. Uit het rapport van den lioofd-opzigter van 8 Fe bruary 1861 blijkt, dat de afgedamde put in 41 uren slechts 1371 kub. ellen water, door door/acelling op- ieyerde, en dat die hoeveelheid geene bekommering behoefde te verwekken." Bovendien was de hoeveel heid kwelwater bijna gelijk bij gesloten of geopenden bovemlam en wij stemmen volkomen met den Dijk graaf indat thans de vrees voor oaderloopsheid ge- weken is. Maar heeft die onderloopsheid bestaan en zoo jalevert de aangebragte voorziening voldoenden waarborg voor de toekomst op Wij hebben met belangstelling nu en dan de wer- ken ter voorziening aangebragtgezien toen de beide zanddammen voor de waterloopen lagen en de achler- loopsheid was opgeheven heeft men ten slotte moed verkregen om den put droog te maken. Het duurde lang eer men dien droog had en toen zij eenmaal droog was geworden, moesten er twee tonmolens aan den gang worden gehoudente zamen met 8 man dag en nacht door, en het volk kon geen twee uren stil zijn of er verzamelde zich eene groote hoeveelheid water in den putonze berigtgever (Jacob Klap- wijk) die wij hadden verzocht ons hiervan mededee- ling te doenbezigt daartoe den term of't zit on der water". Dit was het geval toen de derde dam voor den kaaimuur nog niet was gelegd. Ons berigt is van 15 Nov. 1860. Op den 25sten November ontvingen wij berigt, dat de derde dam gelegd was maar korten tijd daarna, in de tweede week van December, volgde daarop tot onze niet geringe bevreemding het berigt, dat de dam in de Hoofdvaart bij den Leeghwater werd opgeruimd. Om te weten of er werkelijk ondcr\oopsheid bestond, was na de genezing der aehterloopsheid natuurlijk niets anders noodig dan waarneming van de snelheid waarmede het water voor en na het leggen van den derden dam in den put rees. Of de voorziening af- doende was, kon alleen blijken door het onderzoek daarna met gesloten en geopenden bovendam. Dat het water onder den kaaimuur door uit de ringvaart onder het ketelgebouw kwam, was door het vooraf- gegane onderzoek gebleken, en door den heer Beije rinck toegestemd. Die toestand was zelfs wen- schelijk, om de fundering van het ketelgebouw voor rotting te bewaren. Onder het ketelgebouw was een kelder zonder bodem." De vraag was dus slechts of ook de keermuurwaartegen het ketelgebouw aanstaat, water doorliet. En 't middel om dit te onderkennen was eenvoudig waarneming van de snelheid waarmede het water in den put voor en nd het leggen van den derden dam rees. Toen wij onze bedenking tegen het opruimen van den dam in de hoofdvaart aan een der bestuursleden mededeeldenontvingen wij spoedig de belofte dat die arbeid zou worden gestaakt, dat het weggenomen gedeelte op nieuw zou worden gelegd en dat het on derzoek zou plaats hebben, dat in het rapport van den 8 February 1861 Weehblad N°. 7) is medegedeeld. Uit dit rapport blijkt echter niet, hoe snel het water in de put reesvoor dat de derde dam gelegd was en voor dat de widerloopsheid van den taimuur was genezen. Op ons verzoek aan den heer Dijkgraaf, om ons ook hiervan mededeeling te doenontvingen wij spoe dig antwoord, daarbij overleggende een schrijven van den opzigter, den heer A. van Biessen, luidende Leeghwater, 18 February 1861. Er zijn bij de eerste droogmaking van den put aan den Leeghwater geene waarnemingen omtrent de rijzing van het water in den put gedaan. Bij de eerste droogmaking van den put had men 14 dagen dagen noodig, doch toen was, tijdens de dam gesloten werdde waterstand in den polder 4.46 elA.P. en in de l-ingvaart 0.40 el A.P. Bij de tweede droogmaling stond het water, toen de dam in den polder gesloten werd, 4.92 el A.P. en in de ringvaart 0.57 el A.P. en is toen in 6 dagen drooggemalenterwijl het verschil van den waterstand in den put, toen men met de maling aanving, was 52 duim, hetgeen men bij de eerste droogmaling meer als bij de tweede heeft moeten opraalenzoodat het verschil van tijd grootendeels daaraan moet worden toegeschreven en niet aan het geopend of gesloten zijn der dammen, zooals ook uit de waarneming is gebleken. Wij betreuren het, dat er geene meer naauwkeu- rige waarnemingen in het jaar 1860 schijnen te zijn gedaanen vreezen niet met den heer van Biessen voorloopig in meening te verschillen omtrent de ver- klaring van het verschil van 14 en 6 dagen; de bodem van den put ligt, naar wij meenen, op 61/2 el A.P. en in het eerste geval moet er derhalve 2 el water in den put geweest zijnin het tweede ruim 1 '/2 elterwijl het verschil in drukhoogte van het buitenwater niet beteekenend was. Ons dunkt datindien 1 /2 el water in den put in 6 dagen wordt verwijderd, er over 2 el geene 14 dagen moest zijn gemalen. Maar bovendien heeft het drooghouden van den put voor en na het leggen van den derden dam gc- lijke krachtsinspanning gevorderd? De zaak der onderloopsheid blijft derhalve, wat de keermuur betreft, voor ons in het duister; en tocli waartoe behoefde die derde dam te worden gelegd indien er geene onderloopsheid bestond. Dat er water onder het ketelgebouw staat is voor de fundering immers wenschelijk? De vraag is slechts of de keer muur dat water keert. De hoofd-opzigter zegt in zijn rapport van 6 Nov. WeehbladN°. 20): dat over de geheele breedte van het kegelgebouw en de waterloopen eene holte langs den keermuur aanwezig was." Is die holte aangevuld? Hoe en waarmede? Omtrent den Lijnden vinden wij al dergelijke vragen door den heer Michaelis volledig beantwoord. Met belangstelling zien wij een dergelijk duidelijk en vol ledig rapport omtrent de Leeghwater-fundering van een ander te gemoet. Immers de zaak is te gewigtig, vooral na het rap port van den hoofd-opzigter van 19 February IFeek- blad, N°. 11), waarvan men slechts de conclusie be- hoeft te lezenom overtuigd te worden dat ook bij den Cruquius eenige ac/zferloopsheid heeft bestaan dat de bodem van den Cruquius zoo veel meer kwelwater oplevert dan de verdere omgeving van dit werktuig en de vraag is dus nog steeds welk aandeel heeft de werking der stoomtuigen aan die verschijnselen? Worden de kwelkanalen door die werking niet ver- ruimd en kan daaruit ten slotte geene onderloopsheid ontstaan van 28 Mei tot en met 4 JnDij 1861. GEBOREN: Cornells, zoon van D. van der Vlngt en C. Lam- mens. Johanneszoon van A. Wagemans en A. Speelmans,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1861 | | pagina 1