Haarlemmermeer Rijnland. Lanclbouw. 180 KORT OVERZIGT aan het herstellen van pompharten en zuigers, zoodat op den 28sten zeven harten en zuigers geheel her- steld en weder in de pompen gebragt waren. Voor de achtste pomp is een nieuw hart en eene nieuwe zuiger-arm bij de heeren D. A. Schretlen C°. besteld en op 1 September van de fabriek verzonden. Overigens is men voortgegaan met het maken van het boortoestelzijn de ketels en de rookkanalen schoongemaakt en is door de fabriek de Atlas een nieuw dwarshoofd voor het donkey en een ratelboor geleverd. De levering van steenkolen en smeermiddelen aan de drie werktuigen bestond, voor de maand Mei uitBelgische steenkolen 3249 mud aan den Cruquius 3472J mud aan den Lijnden. In de maand Junij is niets geleverd; in de maand Julij 242J pond talk aan den Leeghwater; in de maand Augustus 3258 mud Engelsche kolen aan den Leeghwater1354 mud co kes, 200 pond talk en 100 kan patent-olie aan den Cruquius. Op 31 Augustus bestond de voorraad uit Leeghwater. Cruquius. Lijnden. Totaal. Mud. Engelsche kolen 8848 4472 6551 19871 Belgische 1240 7771 8159 17170 Cokes1354 1354 Pond, talk307J 209 536 1052J Kan. gallipoli-olie. 161 95 115 371 patent 358 162 93 613 Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegeven: van 15 tot en met 22 October 1861. GEBOREN: Adrianus, zoon van L. Melissen en M. van Brugge. Cornelia, zoon van A. de Groot en H. van Wijk. Dirk Adrian us, zoon van W. van Bavel en E. Molegraaf. Gerarda Petronella, dochter van J. Hanou en M. E. Crom- bach. Catharina, dochter van N. Weber en A. B. Plijnes. Dirkje, dochter van A. v. d. Wal en W. de Jong. Alber- dina, dochter van J. Hogenbirk en A. Vos. Johanna, doch ter van P. de Jong en M. Krijgsman. OVERLEDEN: Hendrika, oud 8 maanden, dochter van A. de Kreij en R. de Jong. Johanna, oud 1 jaar, dochter van S. Berkhout en S. van Yelzen. Antonius, oud 1 maand, zoon van A. Zuthof en C. Straathof. Christina Johanna, oud 3 maanden, dochter van J. VerkuijI en L. v. d. Heuvel. LEVENLOOS AANGEGEVENeen kind van H. Huisman en A. Mulder. ONDERTROUWDGeene. GEHUWDH. P. Bakker en C. den Haan. M. A. Ro- mers en C. Brienen. Op Dingsdag 29 October 1861, des voormiddags ten ll'/a ure, zal eene Yereenigdc Vergadering van Itijnland worden gehoudenter behandeling van 1°. Voorstel omlrent de premien vvegens bekeu- ringen. 2°. Voorstel tot het doen van af- en overschrijving. 8°. Voorstel tot kwijtschelding van schuld aan den vroegeren pachter van de Zwammerd. brug. 4°. Voorstel tot het toekennen van schadevergoe- ding aan eenige pachters van Bijnlands gron- den aan den Spaarndijk. 5°. Voorstel tot belegging van ontvangen gelden. 6°. Voordragt van een gaarder voor Stompwijk. 7°. Staat van nalatigen in het betalen van het bundergeld. 8°. Bapport op het adres van ingelanden van het Droone. 9°. Benoeming van leden voor de financiele com- missie. VAN DEN GEZONDHEIDSTOESTAND VAN HET VEE ALHIEE EN IN DEN OMTKEK GEDDEENDE HET DEEDE KWAETAAL DEZES JAARS. Het jaargetijde in aanmerking genomen, waren er gedurende gezegd tijdsverloop nog al vele zieken en kwamen er ongesteldheden voor, anders aan het zomer- saizoen niet eigen; terwijl omgekeerd andere uitbleven die men juist om dezelfde reden zou verwacht hebben ziedaar een dubbel bewijs voor de stelling, dat eene ziekte niet uit eene eenige oorzaak kan ontstaan en dat b. v. de invloed van het weder, van het voedsel of de levenswijze, daartoe alleen niet in staat zijn, maar dat nog anderenog meerdere oorzakenvooral de vatbaarheid of voorbeschiktheid van het dier daartoe mede moeten werken. Zoo leden ongewoon vele paarden aan hoest, die anders meer in den winter heerscht, hetzij dat hij dan ontstaat uit gevatte koude, tengevolge van aan- houdende en scherpe oost- en noord-oosten winden of wel door het eten van stoffig en beschimmeld voedsel en dan veelal verdwijnt, als de paarden des voorjaars in het land komen. De galziekten integendeel zijn meer aan den nazomer en den herfst eigen, en juist dit jaar zou men regt gehad hebben ze te verwachtenwijl het weder zoo afwisselend geweest isen toch kwarnen er slechts enkele gevallen van bij het rund voor. De Augustusmaand handhaafde ook nu weder haren treurigen bijnaam van: de lcreupele", een bijnaam, haar door vee-artsen en smeden met het volste regt gegeven; geene maand toch gedurende het geheele jaar is erwaarin men zoovele kreupele paarden ziet als in deze, en wel meest tengevolge van brokkelige hoeveneen gebrekwaarvan voor een groot gedeelte de schuld ligt bij den smid, maar voor verre het grootste gedeelte bij de eigenaars zelf. Bij den smid, omdat hij de hoeven te veel afraspt en bij het oppassen der ijzers den draagrand en de zoolvlakte te sterk brandt; door het eerste verdunt en verzwakt hij onnoodig den hoornwanddoor het laatste droogt hij de voeten te veel uit en maakt ze brokkelig. Bij de eigenaars, omdat ze de ijzers te lang onder laten liggenze niet spoedig genoeg laten vernieuwen of althans verleggen, maar bovenal, omdat ze de hoeven in het algemeen en de brokke lige in het bijzonder, niet geregeld met de eene of andere hoefzalf smerenom daardoor den hoorngroei te bevorderen, iets waartoe in den winter, als de paarden op stal staan, de gelegenheid zoo gunstig, de tijd zoo te over is. Men heeft de oorzaak van het zoo bij uitstek brokkelig zijn der hoeven in de maand Augustus in den honigdauw gezochthet is hier de plaats niet om te onderzoeken of die dauw dat scha- delijk vermogen in het bijzonder bezit; maar zooveel is zekerdat aanhoudende vochtigheid de voeten broos en brokkelig maakt, terwijl alle vocht er gemakkelijk van geweerd kon wordendoor ze eenvoudig nu en dan eens te teeren. Van zessen klaar, zegt men van een flink paard, en bedoelt daar dan mede twee goede oogen en vier goede beenenmaar zullen die beenen goed te noemen zijndan is het niet voldoende dat ze rein zijn van spattengallen en overhoevenmaar dan behooren er ook vier gave, naar evenredigheid van het ligchaam groote en holle hoeven aan te zitten. Verwonderlijk is het dat hierop in den handel zoo weinig gelet dat zulk een voornaam punt zoo zeer over het hoofd gezien wordt. Het is nog zoo heel lang niet geleden dat ik een paard zag, hetgeen in alle opzigten een schoon dier kon genoemd worden; het was bovendien nog bij den tijdhennemak en liep harder lag dan ook een lioog nommer op; en toch, ook hier werd weder het spreekwoord bevestigdgeen loom zonder kwast geen paard zonder gebrek," want de hoeven, vooral de voorstewaren zoo klein en brokkeligdat het beslaan en onderhouden der ijzerswaarlijk een kunst- stuk mogt genoemd worden. Daar is nog een ander hoefgebrekwaarvan wij ook geheel de schuld drageneen gebrekdat meer voor- komt dan men wel denkt, en van daar dat zoo menig paard week in week uit te vergeefs in de borst ge- smeerd wordtterwijl het gebrek in den voet zit ik bedoel hier de steengallendie niets anders zijn dan eene drukking of kneuzing der vleeschzool, ge- volgd door uitstorting van bloed; slechts zelden ont staat een steengalals een steentje toevallig tusschen het ijzer en de hoornzool beklemd raakt en drukking veroorzaakt; in de meeste gevallen zijn ze een gevolg van de drukking der ijzers, als deze te lang onder gelegen hebben en aan den toon afgesleten zijnde, bij de kalkoenen doorbuigen, of ook door te naauwe ijzers; en alweder zijn het de drooge, de brooze en zaamgetrokken hoevendie aan dit ongemak het meest blootstaan. Een kreupel paard te genezen is niets, zegt het spreekwoord; maar te vinden waar het zit, dat is de kunst! Daarom moest men bij het onderzoek naar iedere kreupelheidwaarvan de zitplaats niet duidelijk in het oog valt, als regel aannemen om met den voet te beginnente meeromdat al schuilt het gebrek ook ergens anders, het toch zelden kwaad kan het ijzer af te nemen en den voet lucht te geven. Blijkt een paard steengallen te hebbendan moet men het uitgestorte bloed zoo spoedig mogelijk ontlastendoor de hoornzool op die plaats uit te hollen; verzuimt men dit, dan wordt er etter geborendie later toch ook op dezelfde wijze moet verwijderd worden, wijl zij zich anderseven als bij eene veronachtzaamde vernageling, eene uitweg naar boven baant. Het hoefbeslag is en blijft altijd een noodrakelijk kwaad, en het ware te wenschen dat er iets uitgedacht kon worden, om het geheel onnoodig te maken; maar zoolang dit het geval niet iszijn we in ons eigen belang en tegenover een dier, dat ons zoo vele en zoo groote diensten bewijst, verpligt, om zooveel mogelijk zorg te dragen dat de ijzers het gemak ver- schaffengeen last en smart veroorzaken Waren de kippen-eijeren dezen zomer schaars en duur, een ander soort van eijeren washelaas! weder overvloedig voorhanden, n. 1. die van de paarden- horzel. Ge hebt zeker des zomers die menigte van kleine gele stippen aan de voorbeenenden hals en de borst der paarden wel eens opgemerkt, niet waar? Welnu! dit zijn de eijeren die door het wijfje dier vlieg op de haren gelegd worden en daaraan vast- kleven. Na verloop van eenigen tijd bersten die eijertjes open en er komt een masker uit, zoo klein dat het met het bloote oog naauwelijks zigtbaar is en dat door zijn gekriebel het paard noopt zich te likken en zoo doende komen ze dan in de maag, aan wier wanden zij zich stevig vasthechten; daar vertoeven ze nu eenigen tijd en groeijen sterk, om in het voorjaar, als zoogenaamde tcatjesmet de mest- stoffen outlast te wordenlater veranderen ze op de mestvaalt tot poppen of tonnetjes, waaruit binnen zes weken de vliegen of paardenhorzels te voorschijn komen, die paren en weder hare eijeren op de haren der paarden leggen. Was dit nu alles wat van dit insekt te zeggen viel, het ware onnoodig geweest er hier ter plaatse van te gewagendoch er is meer, want, tijdens die maskers zich in de maag bevinden hechten zij zich niet alleen aan hare vliezen vast, maar borcn er somwijlen doorheenwaarvan hevige kramppijnen, ontsteking koud vuur en de dood het gevolg zijn. Daarom is het zoo hoogst raadzaam, die eijeren bij tijds weg te nemendoor de haren waar ze aan vastgekleefd zijn, af te knippen of weg te scheren. Ik weet welmen zal om dien raadhoe welge- meend en gegrond ooklagchen en zeggendat dit misschien bij een paard te doen zou zijnmaar niet bij een koppel, dat zou te veel tijd rooven, te moeijelijk zijn! Doch ik vraag het U, wat heeft men zonder moeite? En die ooit een paard op die wijze verloren, die ooit dat lijden gezien heeft, als het met doodelijk zweet bedekt daar nederligt, woedend van pijn de steenen uit den grond slaande, met de tanden zijne ijden openrijtende en met zijnen kop den bodem beukende, of die ooit eene maag, op die wijze als eene zeef doorboord, gezien heeft, waarlijk! als hij nog eenig menschelijk gevoel bezit, hij zal geen lust tot lagchen hebben. Het rund werd nog al geplaagd met zeere spenen, een ongemakeven pijnlijk voor het dier als lastig voor den melker en daarbij moeijelijk te genezen. Sommigen raden aanstroop en spekvet door elkander te smelten en de spenen daarmede te smeren hetgeen een goed middel zou zijnhet kan zijnmaar als men weet dat het ongemak dikwerf van eenen roos- achtigen aard is, laat het zich moeijelijk verklaren en schijnt het zelfs tegenstrijdig te zijn. Dezen zomer vertelde mij een ervaren koeboer, dat hij er zelden of nooit hinder van hadhetgeen hij toesclireef aan zijne vaste gewoonte, om iedere keer als hij molk de spenen in te wrijven met het allerlaatste gedeelte melk dat uit het uijer komt; dit laat zich wel hooren en is ligt te beproevenen baat het ook al niethet schaadt zeker evenmin. De longziekte vertoonde zich op enkele punten, met meer of mindere hevigheidals een krachtig bewijs voor het behoedend vermogen der inenting tegen deze ziekte, diene het navolgende Verleden voorjaar entte ik op eenen gezonden stal, twaalf jonge beesten in. Dezen zomer kreeg die vee- houder de ziekte onder zijn vee en verloor er meer dan twintig aaner zoo veel te gelijk ziek hebbende viel natuurlijkook met den besten wil, aan geen afzonderen te denkende ingeenten bleven dus weken en maanden lang bij de zieken loopen en toch werd slechts een er van, in een ligten graad ziek en her- stelde spoedig weder, en dit was juist een dergenen, waarbij de inenting weinig of niet gewerkt had. Drie gevolgtrekkingen zijn uit dit geval op te maken, n. 1. dat de inenting in het algemeen voorbehoedt, dat hare voorbehoedende kracht langer duurt dan een jaar en eindelijk, dat, al is hare werking ook niet zigtbaar, zij toch gelukt kan zijn. Waar zulke feiten spreken, moet alle twijfel verstommen. Voortdurend lieersehte het klaauwzeer onder de schapen. Een veehouder, die heel wat schapen houdt,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1861 | | pagina 2