WEEKBLAD
van
1861.
Vrijdag, 27 December.
N°. 5&t
S
De Begrooting des Polders
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
voor 1862.
HAARLEMMERMEER,
NV>
Abonnementen
worden aangcnomen bij de Boekhandelaars
C. M. VAN GOGII. Leidschestraat, te Amsterd
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
pS ('v i1" Jaan K!1ke 3 Maanden wordt over E50 beschikt. Advertentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
35 Cents Zegelregt bxj elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
II.
Wij betuigen gaarne onze ingenomenlieid met het
voorstel, om deu hoofdopzigter uitsluitend aan de
dienst des polders te verbinden en hem in den polder
te doen wonen. Wie de stoomwerktuigen en de zor-
gendie zij vereischen, kent, wie sleehts eenen opper-
vlakkigen blik slaat op de aanzienlijke somraenvoor
het onderhoud en de verbetering der poldereigen-
dommen verstrekt, wie daarbij niet uit het oog ver-
liest, dat de uitvoering dier werken over eenen om-
trek van 12 uren gaans plaats heeft, zal met ons
instemmendat de voorgestelde uitgaaf tot aanzienlijke
bezuiniging kan leidenbezuinigingendie alligt
10 maal grooter kunnen zijn dan de voorgestelde trac-
tements-verhooging.
Inderdaad is de taak, den hoofdopzigter toever-
frouwd, gewigtig genoeg, om daaraan onverdeeld zijne
krachten te doen wijdenzijne aandacht behoeft daarvan
zeker niet door anderen arbeid te worden afgetrokken
die wel eene percentsgewijze belooning voor hem
oplevert, maar die de ingelanden duur kunnen betalen.
Wanneer er echter in den polder eene woning voor
hem zal worden gebouwd, dan zou het zeker wen-
schelijk zijn, daaraan tevens zoodanige uitbreiding te
gevendat ook de zetel des bestuurs aldaar kon worden
overgebragt. Wij bedoelen, dat er een polderhuis worde
gebouwdwaar de hoofdopzigter en de secretaris
kunnen wonen, waar de vergaderingen Jcunnen. worden
gehoudende dijkgraaf op zijne togten door den
polder des noods kan overnachten enz.
Zulke aanbouw moge eenig kapitaal vorderen, b. v.
20,000, maar renteverlies is van die uitgaaf niet
te venvachten. Immers de hoofdopzigter alleen geniet
thans voor vrije woning/250 en voor reiskosten/800
de eerste som vervalt geheelde tweede zeker voor
het grootste gedeelte, als hij in den polder woont,
en hiermede zou derhalve de rente van het kapitaal
reeds geheel gedekt zijn.
Maar voor den polder en de gemeente is de zaak
ook te wenschelijk, dan dat zij niet spoedig tot uit
voering zou komen. Het is niet goeddat vele boeren
zich steeds naar Haarlem moeten begevenom op de
marktdagen, als zij er niets te doen hebbeu, den
dijkgraaf of andere leden des bestuurs te gaan spreken.
Dat het voor den morelen invloed des bestuurs op het
talrijk dienstpersoneel des polders van hoog gewigt
is, dat dijkgraaf en heemraden zich menigvuldig in
den polder vertoonenzal niemand ontkennendat
de hoofdingelanden eenige malen 'sjaars de uitge-
voerde werken in den polder in oogensehouw nemen
en met kennis van zaken kunnen beoordeelenzal
door zeer vele ingelanden op hoogen prijs worden
gesteld.
Maar voor het bouwen van een polderhuis be
hoeft bovendien geen geld te worden geleend tegen
pCt. 'sjaars. Immers de polder bezit een niet
onaanzienlijk bundertal dijksgronden, die vopr de dienst
des polders niet worden vereischt, en die, zoo lang
uj poldereigendom blijvenmisschien naauwelijks
pCt. rente en geene polderlasten afwerpen.
Yoor zooveel die gronden veen bevatten, moet dit
:r eerst afzonderlijk worden verkocht; die zaak
voor de koopers gemakkelijk worden gemaakt
door voor de verveening 10 jaren tijds toe te staan
en de betaling in 10 jaarlijksche termijnen, met
bijbetaling des noods van 4J pCt. rente 'sjaars, te
doen plaats hebben, Maar bovendien zou zeker een
deel der gronden, die geen veen bevattenveldwegen
polderkaden enz., kunnen worden verkocht; itidien
hierbij het voorbeeld van het Uijk werd gevolgd, om
niet de betaling in eens te eischenmaar de gelegen-
heid werd geopend, om dit in drie jaarlijksche ter
mijnen, ook met bijbetaling van rente, te doen, het
bouwen van een polderhuis zou zeker aan de inge
landen geen geld kosten en een groot deel der renten
voor thans reeds opgenomen gelden, niet meer uit
de beurs der ingelanden behoeven te worden voldaan.
Terwijl wij van den verkoop der »ee«gronden ge-
wagen, herinneren wij ons de voorwaarden, waarop
in het begin dezes jaars enkele perceelen zijn verkocht.
In art. 21 der bijzondere voorwaarden komt voor,
dat de koopers/100 per bunder moeten betalen voor
de kosten van aanvraag, om concessie bij het Kijk
voor het regt van afveening.
Dat geld is immers eene bate voor den polder?
Art. 7 der overeenkomst van 9 Junij 1856 houdt
sleehts eene bepaling in voor de toenvolgens Bij-
lage 15, bestaande acten van concessie tot verveening,
niet voor die van laieren tijd; die kan het polder-
bestuur, dunkt onszelf verleenen op zulke voor
waarden als bet goedviudtmits aan den dijk als
waterkeering geen nadeel worde toegebragt.
Wij hebben te vergeefs tot nog toe uitgezien naar
de herziening van het bijzonder reglement. Onder
de voorstellen hiertoe gedaan (en het verzoek is door
een aanzienlijk aantal ingelanden aan de vergadering
van hoofdingelanden gerigt) behoort ook de verhoo-
ging van het traktement des dijkgraafs. De uitge-
strektheid des polders eischt, dat hij rijtuig houde,
en het tractement is zeker niet met het oog hierop
vastgesteld. \elen zullen het zeker met ons wen
schelijk achtendat, in afwachting van nieuwe bepa-
lingen, eene som van/ 1000 of/ 1500 op de be-
grooting van 1862 worde gebragt, waaruit het rijtuig
van den dijkgraaf, in dienst des polders, en waarvan
de heemraden en opzigters tevens genot hebben
worde gekweten.
Dergelijke uitgaaf is voor den polder niet als zoo-
danig aan te merkenwant het kapitaal keert zeker
met hooge rente niet alleen in de polderkasmaar
ook in de beurs der ingelanden terug.
Wat het voorstel omtrent de verbetering van den
Lijnden betreftherinneren wij aan het besluit door de
vergadering van hoofdingelanden, 28 Maart 1860,
met algemeene stemmen, op eene na, genomen. Wij
hebben dit besluit toegejuieht en het was ook geheel
in overeenstemming met hetgeen (in N°. 12 van het
Weekblad 1860) door ons werd gewenscht. Wij
schreven
p Na al het aangevoerde omtrent de verbetering der stoom-
ttuigen, zoo als dit door de deskundigen is aangeprezen, zal
dit deel van het voorstel wel geene gegronde tegenspraak
kunnen ontmoeten.
Zij toch, die met den Hoofd-Ingenieur J. A. Bcyerinck
p nog van meening mogtenzijn, dat althans een deel dier ver-
p beteringen niet noodzakelijk is of niet aan de verwachting zal
pbeantwoordendie met hem instemmen, dat eene vergrooting
p van het ketelvermogen met twee kelels aan elk der werk-
ptuigen voldoende mag worden geacht, moeten wel ovenvegen
p dat er ook morele gronden zijn aan te voeren, om het meer
p gevraagde toe te staan.
pZelfs X., de eenige, die in Januarij 1859 (teHaarlemhij
'A. C. K ruse man) die verbeteringen naar aanleiding van het
pRapport S-torm Buysing c. s. bestreden heeft, zal ons dit,
p naar wij vertrouwen, toestemmen.
p Immers het is volkomen duidelijk aangetoond, dat de Cru-
p quius en de Lijnden met het meeste voordeel werken, indien
pzij dit doen met 6 ketels. Bezitten zij er niet meer dan 6,
pzij moeten hij het minste gebrek aan een der ketels, 6f stil-
staan om het gebrek te verhelpen, of met een kleiner aantal
p ketels, dan vereischt wordt, voortwerken. Wat daarvan de
p gevolgen zijn, heeft de ondervinding onder anderen met den
p Cruquius, in de 4 laalste maanden van 1859 verkregen, zeker
p meer dan voldoende geleerd. Dat het wenschelijker is een
p grooter aantal ketels te bezitten, is vroeger door alle des-
pkundigen, maar thans zeker ook voor alle onkundigen uitge-
p maakthoewei wij erkennen dat die vermeerdering toch niet
p veel zal batenindien voor het onderhoud en tijdig herstel
pin het drooge jaargetijde niet beter zorg wordt gedragon,
p indien de voorraad steenkolen in het nalte jaargetijde zoo
p gering isdat zij met aanzienlijke kosten en opofferingen
p moeten worden aangevoerd.
p Of, eene vermeerdering met 2 ketels nu voldoende mag
p worden geacht, dan wel of er 4 bij elk werktuig moeten
pworden aangebragt, is, uit een fmanlieel oogpunt, eene an-
p verschillige zaak. Naar ons oordeel heeft de Hcernraad J. W. M.
pvan de Poll het wenschelijke van de vermeerdering met
p4 ketels voldoende aangetoond. Maar al ware dit niet het
pgeval, wij zouden toch meenen, dat de aangevraagde vermeer-
p dering moest worden toegestaan. Het renfeverlies van eene
p halve tonne gouds, daardoor te weeg gebragt, weegt niet op
p tegen het morele voordeel, dat zij, die over de werking der
p stoomtuigen te beslissen hebben, zich nimmer op gedwongen
p stilstand der wcrktuigen kunnen beroepen wegens den toestand
p der ketels. Bovendien zullen de 10 ketels aan den Lijnden
p en den Cruquius niet te gelijk in gebruik zijn en de kosten
p van onderhoud zullen misschien spoedig met eene gelijke
psom vertninderen, als de rente van het kapitaal, voor 4
p ketels gevorderd, bedraagt."
Onze overtuigingtoen uitgesprokenis door d e
verkregene ondervinding sleehts versterkten velen
die toen nog niet van de noodzakelijkheid der ketel-
vermeerdering overtuigd waren, zullen thans wel tot
andere gedachten gekomen zijn.
Wij zouden de zaak dan ook, als reeds voor twee
jaren beslist aanmerkenindien de commissie tot onder-
zoek der begrooting den hoofdingenieur Beijerinck
niet in haar midden telde.
Wij verkeeren om die reden in onzekerheid of de
noodzakelijkheid der ketelvermeerdering aan den Lijnden
in de vergadering van hoofdingelanden niet op nieuw
zal worden bestredenof wij in de uitvoering van
het besluit van 28 Maart 18 60 niet ter halverwege
zullen blijven staan.
Is onze vrees ongegrond? Zal de heer Beijerinck,
die dan toch eene vermeerdering van het aantal ketels
met twee wel wenschelijk acht (bladz. 4, rapport 28
Mei 1859), thans inderdaad meenen, dat aan den
polder eene weldaad zal zijn bewezen, wanneer er
ook aan den Lijnden twee ketels meer zullen zijn
dan door hem noodig worden geacht?
Wij zouden ons gelukkig achten, indien wij hier-
van de zekerheid verkregen, en met een kort woord
onze erkentelijkheid betuigendat wij eindelijk van
dat gemaal over de stoomgemalen verlost waren.
Immers de ingelanden weten aliendat de verkoop-
waarde hunner eigendommen voor een groot deel
afhankelijk is van de zekerheid der bemaling. Zij
weten dat, indien alle strijd hierover zal zijn opge-
hevende verkoop-waarde hnnner eigendommen zeker
met 50 per bunder zal rijzen; en is het dan in
hun belangom die twee ketelsdie de heer B e ij e-
rinck onnoodig acht, en die per bunder nog geen
2 kostenniet toe te staan. Kent men eene betere
geldbelegging