219 - Rijnland. Jugcsanbcw. DE RIJKS-VEEARTS. Geeft eerbiediglijk te kennen hetgeen volgt: Ik ondergeteekende heb ontvangen op zeventien November 1861 zekere omschrijving der plaats gebad hebbende opneming van mijne perceelengelegen in deze gemeente als volgt schatting H, 473 buis21. dito 474 dito,21.— stichting 475 706 schuur, 8 jaren vrijdom 1861/68. schatting 476 smederijf 21. dito 477 huis15.— dito 478 dito15. dito 479 dito15. dito 480 dito15. dito 481 dito. 15. dito 482 dito15. dito 483 diton 15. dito 484 dito15. dito 485 dito15. met uitnoodiging om, iDdien ik mogt vermeenen daarbij bezwaard te zijn, binnen eene maand na den ontvangst dier kennisgeving mijne reclamatie bij het plaatselijk bestuur mijner gemeente in te dienen. Die bezwaren zijn, sedert langaan de Admini- stratie bekend, onder anderen blijkens aan mij gerigt schrijven van den Burgemeester van Slotenvan 10 Julij IS54, en van den Controleur van het ka- daster, van 11 Junij 1858. len overvloede wil ik echter thans nog wel eens de woorden herhalendoor mij gebezigd in mijn be- zwaarschrift aan den Controleur der Directe belas- tingen en van het kadaster in Noord-Holland28 Augustus 1857 zoo voor mij zelvenals in mijne toenmalige hoedanigheid van Curator over vrouwe Leonora Schuijl Amersfoordt, weduwe F r e- drik van Doom. Die woorden luidden aldus: A. In het Algemeen." Art. 19 der voorwaarden van verkoop heeft mij gegeven(in prive en qualitate qua) vrijdom van grondbelasting gedurende vijf-en-twintig jaren, in- Segaan 19 Mei 1854, den dag van verkoop." Het is mij niet onbekend, dat er zekere beslis- sing bestaat van den Minister van Financienbe- palende dat die vrijdom niet toepasselijk is op gebouwendoch ik ondergeteekende ken evenzeer art. 146 der Grondwet van 1848 hetwelk de regt- spraak over geschillen van belastingen aan de Eeg- ierlijke magt heeft opgedragen (en niet aan den Minister van Financien)." „Ik neem dus aan den vrijdom van belasting, mij thans (Augustus 1857) toegestaan voor acht jaren, ingevolge de wet van 28 Maart 1828 (n°. 8) maar alleen als voorloopigen ik behoud mij uitdruk- kelijk voorommogt de regering mij (na het ver- „strijken van dien termijn) lastig vallen om grond- belastingdaartegen op te komen bij de bevoegde regterlijke magt." Dit geval schijnt thans te bestaanen de Regering blijkt te volharden bij haren onregtmatigen eisch tot betaling van Grondbelastingwaarmede zij reeds voor acht jaren mij heeft bedreigd. Ik veronderstel wel dat deze eisch berust op zeker Arrest van den Hoogen Raadgewezen tusschen den Heer van Voorst en het Domeinbestuur van den Staat der Nederlandendoch daaromtrent valt aan te merken -. 1°. Dat dit arrest gewezen tusschen derden, (den Staat als verkooper en Ds. J. J. van Voorst, als kooper) in een geheel ander geval met eene geheel andere regtsvordering (de actio emti) voor mij niet bindende kan zijn, waar ik in verzet wil komen tegen vorderingen of dwangbevelen van den Minister van Financien, waaromtrent zelfs eene geheel andere procesorde is voorgeschreven. 2°. Dat dit arrest geen definitief arrest is, als zijnde niet onderworpen geweest aan het Regtsmiddel van Revisie. 3°. Dat zelfs volgens den Considerans van dit Arrest de belasting op de Gebouwde Eigendommen is Orowibelastingterwijl het dictum erkent dat de landen van Grondbelasting zijn vrijgesteldWaar nu het principale, de grond, vrij is, zoude het acces- sorium, de gebouwen althans vrij moeten zijn; daar °°k een gebouwdat niet op den grond staaton- denkbaar isen hier moet worden toegepast de Regts- regelAccessorium sequitur suum principale". Wel neemt de Ilooge Raad, om desniettegenstaande tot veroordeeling te komen, later zijne toevlugt tot eene woordspeling, door het woord landen te verkla- ren synoniem met landerijen, doch deze aardigheid, overgenomen uit de pleidooijen van den Lands-Advo- caat zoude zeker in revisiebij behoorlijke wederleg- ging, niet zijn opgegaan. Integendeel uit deze opvatting van het woord landen volgt klaarblijkelijkdat, als de wet van 22 Maart 1839 Staatsblad n°. 7) had gegeven vrijdom van grondbelasting voor landerijendaarin alleen zouden begrepen zijn ongebomcde eigendommen als daar zijn, bouwlandengraslandenhooilanden, bosch- landenrietlandenenz.maar nu gebruikt is het woord landen (zonder uitgang in yen) zoo is in dien term begrepen de geheele Grond waarvan de belasting wordt geheven, het vaste gedeelte der aarde, met alles wat daarop staat, in tegenstelling van de zee. Deze uitlegging van het woord land is dan ook niet door mij uit de lucht gegrepenmaar komt reeds voor bij W e i 1 a n dNederduitsch Taalkundig Woor- denboek, (uitgegeven in 1804) op de woorden land en landerij. Hij zegt: „Land, het vaste deel van den aardbol, in tegen- stelling van het watervoornamelijk van de zee." Landerijweiland (weideland) akkers." Trouwens wanneer men den oorsprong der geheele Grondbelasting nagaat in de Wet van 3 Brumaire, An VII, ziet men dat deze wet, schoon afkomstig van fransch revolutionnair bewindde belasting steeds noemt Contribution foncierezoodat er moet zijn pro- priete fonciere om belasting te kunnen heffen, inte- genstelling van propriete mobiliereen uit die woorden blijkt reeds duidelijb, dat de belasting wordt geheven sur le bien fonds, op den grondeigendom, vanwaar dan ook de Hollandsche naam Grondbelasting zijnen oorsprong heeft, terwijl die vroeger Verpondinq ge- naamd werd. Hierbij valt nog op te merken dat Le conseil des anciens" en le conseil des cinq cent", hoe Re- publikeinsch ook gezindtoch nogreeds in den aanvang der wet erkennen les exceptions determi- nees pour l'encouragement de l'agricultureou pour ,,1'interet general de la Societe." Dat, in casu, stellig sprake is van l'encouragement de l'agricultureblijkt reeds daaruit, dat de grond belasting hier geheven wordt van arbeiderswoningen alien daglooners, die geheel alleen bun bestaan vinden in den landbouw. Het schijnt thans voor Hollandsche ambtenaren bewaard gebleven om die uitzonderingen in het belang van den landbouw geheel illusoir te maken. Deze ambtenaren-redeneringwaarschijnlijk voort- spruitende uit zucht om de belasting meer productief te maken, is dan ook op geen enkele wet gegrond. De eigenlijke organieke Wet der Grondbelasting van 3 Brumaire, An VII, zegt zelfs in Art. Ill: La cotisation des maraisqui sont desseches ne pourra etre augmentee pendant les vingt cinq premieres annees du dessechement." Al ware dus de wet van 19 Mei 1854 niet geschre- ven en Art. 19 der ko op voorwaarden niet gedrukt, ook dan nog zoude ik vrijdom hebben volgens de wet van Brumaire, want niemand zal wel ontkennen dat het Haarlemmermeer is Un marais desseche, dont la cotisation ne peut etre augmente pendant les 2 5 premieres annees." Bij onverhoopte ontken- ning bied ik aan zulks door getuigen en andere middelen regtens te bewijzen. Ook de invoering dezer wet van 3 Brumaire An VII, in Nederland, bij Keizerlijk Decreet van 21 October 1811 Bulletin n°. 397) stelt de Contri bution fonciereGrondbelastingover tegen la Con tribution personelle et mobiliere. Ook zij belast den Grond, destijds nog naar de Verponding les matrices Cadastrales(later naar het werkelijk gemaakte Ka daster) maar niemand heeft er aan gedacht, zelfs niet onder den Franschen Keizer, om te spreken van huizeri zonder het land of den grondwaar de grond of de landen vrij zijn, zijn a fortiori de huizen vrij die er op gebouwd zijn. Er is nog eene bijzonderheid door het Arrest van den Hoogen Raad over het hoofd gezien, namelijk het meervoud van het woord Grondlasten. De landen namelijk zijn niet vrijgesteld van grond belasting (in singulari), noch van grondbelasting op ongebouwde Eigendommenzooals bij den verkoop door den Staat van perceelen in de dorpen van Haarlem mermeer, maar van Grondlasten (in plurali). Daar er nu in Nederland geene andere grondlasten dan op gebouwde en ongebouwde eigendommen be staan zoo blijkt het dat de perceelen ipso jure vrij zijn van beide. Trouwens dat de Staat als verkooper de landen heeft willen vrijmaken van alle lasten, hoe ook ge- naamd, blijkt reeds duidelijk uit zijne vrijwaring tegen alle heffing van Tienden, en in het bedingen van de halve vermindering van Rijnlands bundergeld. De Staat wilde den landbouw aanmoedigen, koo- pers lokken en zijne waar zoo duur mogelijk verkoopen hij wist dat de waterwerken en wegen des polders in ellendigen toestand waren, wier verbetering ten kosten der koopers zoude moeten geschieden; de Staat mag thans op den gegeven vrijdom niet terug- komen, en zoo hij tegenwoordig in de behoeften van het bestuur van Haarlemmermeer ten zijnen koste uit andere middelen moet voorzien, habet quod sibi imputat, hij heeft daarvoor de waarde in de hooge verkoopgelden genotende Staat mag niet door woord- spelingen het afgestaan terrein zoeken te herwinnen. B. In het Bijzonder. Deze opmerkingen gelden voor alle perceelen in het algemeen; wat echter nu nog betreft het perceel 476 de smederijdeze is gebouwd in 1856 (niet in 1854) en heeft dus in alien gevalle vrijdom tot 1863 zoodat het niet kan te pas komen, daarvan reeds nu grondbelasting te heflen. Ook deze aanmerking is, tempore utili, door mij ingeleverd in mijn bezwaarschrift van 28 Aug. 1857 waarvan de ontvangst door den Controleur is erkend. Om alle deze redenenverzoek ik het Plaatselijk Bestuur, dat mijne reclamatie moet ontvangen A. In het algemeen te zorgendat van deze weder- regtelijke heffing van grondlasten door den Staat worde afgezien. B. In het bijzonder te zorgen1, dat in geen geval van perceel 476 belasting worde gevorderd voor 1863. 't Welk doende, enz. Haarlemmermeer, 13 December 1861. Mr. J. P. Amersfoordt. Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegeven: van 17 tot en met 23 December 1861. GEBORENJohannes, zoon van H. van Rijn en C. Damman. Antonius, zoon van C. Otten en J. Vrijders. Jaapje, dochter van Jaapje Muis. Aart Roelof, zoon van G. Oukenhout en A. Bouw. Johannes, zoon van R. Dndink en C. van't Hof. OVERLEDENCornelis Bos, oud 51 jaren, ongehuwd. Martinus, ond 20 dagen, zoon van G. Nieuweveen en A. Krap. Jan, oud 8 maanden, zoon van A. van Wijk en A. W. van Wageningen. Maria Adriaua, ruim 8 jaren, dochter van M. van Gils en M. T. Meijer. ONDERTROUWD: Geene. GEHtTWDGeene. In eene aan ons gerigten brief, gedagteekend Rijn- landshuis 19 December, lezen wij Het stoomgemaal van Rijnland te Gouda is gebro- ken (aan de balansen) en zal dientengevolge 2 a 3 weken buiten werking moeten blijven, schoon de herstelling slechts 300 a/400 zal bedragen. Het stoomgemaal te Halfweg heeft op dit oogen- blik (19 Dec. 1861) gedurende omstreeks duizend achtereenvolgende uren gewerkt en moeten dientenge volge daarvan de ketels worden gebikt. Ook dat te Spaarndam heeft reeds vele uren ge werkt, en zal spoedig vuile ketels kunnen hebben, en moeten stilstaan. Intusschen is het boezemwater in Rijnland thans 10 duim boven winterpeil. Reserveketels (zoo als thans aan den Lijnden worden verlangd en aan den Cruquius werden gemaakt) bestaan in Rijnland nergens. Rijnland is dus op dit oogenblik geheel zonder bemaling, of zal spoedig in dien toestand kunnen geraken. Als er regen komt, zal de boezem van Rijnland rijzenzonder dat er ontlasting mogelijk is door s oombemaling. De Haarlemmermeer-Polder behoort zich te spiege- len aan dit voorbeelden aan den Lijnden genoeg- zaam reserveketels te plaatsen om niet in de mogelijk- heid te komen, van ook telkens onder water te geraken. Ook de ketels aan den Lijnden worden in deze week gebikt en aan den Cruquius is eene luchtpomp gebrokenzoodat de Leeghcater het eenige werktuig isop dit oogenblik volkomen in orde. Het is te hopen, dat hoofd-ingelanden dus de noo- dige gelden niet zullen weigerenmaar het voorstel van dijkgraaf en heemraden goedkeurenom de voor- handen gelden te gebruiken tot het doel waartoe zij opgenomen zijnvermeerdering van het getal stoom- ketels aan den Lijnden met vieren verdere in-orde- brenging der werktuigen. In N°. 49 van het Weekblad van Haarlemmermeer komt een stuk voor van den heer Amersfoordt,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1861 | | pagina 3