- 14 Landbouw. PRIJSVRAAG OYER DE WISSELBOUWERIJ J- - - - 2°. dadelijke overbrenging der schouwen over de wateren tot Rijnlands boezem behoorende bij Rijn- land, en overlating van die over de wegen aan de gemeentebesturen 3°. overbrenging ten bekwamen tijde van bet be- heer der werken bij hentot wier beheer zij uit hunnen aard behooren 4°. matige tegemoetkoming alsdan van hen bij wie ten gevolge der overbrenging de kosten van on- derhoud komendoor degenen, die daarmede sints onheugelijke tijden zijn belasten 5°. als overgang, tijdelijk voortbestaan der am- bachten totdat het noodige kapitaal voor die tegemoet koming en kwijting der schulden zal zijn bijeenge- bragt, en hunne zaken volledig zullen zijn vereffend. „Dat tijdelijk voortbestaan wordt boven dadelijke opheffing gekozenuithoofde zonder dat de Provinciale wetgever onbevoegd schijnt aan de ingelanden de verpligting tot het bijeenbrengen van gezegd kapitaal op te leggen en het tevens tot de meest geschikte verevening leidt." vertegenwoordigt, of ontheven te zijn van den onder houdspligt, ten aanzien van het werkwaaraan de bedoelde voordeelen zijn verbonden. Wordt het laatste gekozen, dan poogt het ambachtsbestuur het regt op de bedoelde voordeelen onder behoorlijk ge- waarborgde verpligting tot onderhoud van het be doelde werk in het openbaar te verkoopen. Indien die poging niet tot verkoop leidt, herleeft de gezegde onderhoudspligt, doch is de nieuwe onderhoudsplig- tige ontheven van eenige uitbetaling aan het ambacht. Vervolg en slot in het volgend nommer.) De verdere inhoud der missive is gewijd aan de toelichting der Concept-verordeningen. De eerste dezer bevat 25 artikelen en eenen daarbij behoorenden uitvoerigen staat van de werken wier onderhoud thans op de ambachten rust en die bij hunne opheffing volgens art. 3 in onderhoud komen a. bij Rijnland, b. bij de op dien staat aangewezen polders, c. bij de daarbij genoemde gemeentenonder toekenning van een kapitaalhetwelk tegen den pen ning 10 het jaarlijksch onderhoud van de bedoelde werken vertegenwoordigt. Het voorstel houdt de dadelijke opheffing in van alle ambachten in Rijnland, behalve die van Aals- meerTer Aar AarlanderveenAlkemadeAlphen BenthuizenLaag-Boskoop HazerswoudeHillegom Katicijk, KoudekerkLeyderdoipLisse Middelburg Noordmjk en NoordwijkerhoutOegstgeestOudshoor'n en Gnephoek, RandenburgReijerskoop en de Bieze RijnsaterswoudeRijnsburgSassenheim, Soetermeer SoetericoudeStompicijkFalkenburgde VennepVeur VoorhoutVoorschoten Vriesekoop Waddingsveen Wassenaar en ZuidwijkWoubruggeZegwaarten de Zilk. Deze worden opgeheven op het tijdstip door Ge deputeerde Staten te bepalen, afhankelijk van het aantal jarendat vereischt wordt om zonder den jaar- lijkschen omslag te hoog op te voeren, de schulden van het ambacht af te doen en het kapitaal bijeen te brengen te voldoen aan de instellingendie het onderhoud der werken overnemen. Die tegemoetkoming wordt voor de opheffing van het betrokken ambachthetzij in termijnen hetzij in eens uitgekeerd. Gelijktijdig met de uitkeering van het geheel of den laatsten termijn dier tegemoetko ming worden 1°. de kapitalendie tot onderhoud van een of meerderen dier werken mogten zijn aangewezen ten koste des nieuwen onderhoudspligtige op diens naam overgeschreven en 2°. door het ambacht aan den nieuwen onder houdspligtige afgestaan a. alle inkomsten aan een of meerdere dier werken verbonden b. elk regt op bijdrage in het onderhoud van een of meerdere dier werken, waartoe anderen dan eenig ambacht mogten zijn verpligtof op zoodanig aan- deel in zulke bijdrage tot de gezamenlijke kosten van het ambacht als deskundigen bij hunne begrooting aan de over te nemen werken toekennenen c. alle bescheiden betreffende het sub b genoemde regt. Het jaarlijksch onderhoud der werken wordt be- groot door drie beeedigde deskundigen den te be- noemen door het ambachtsbestuur, de tweede door hem aan wien de onderhoudspligt overgaat, en de derde door de beide reeds benoemdenvolgens de regels bij art. 12 der concept-verordening gesteld. Zoo deze deskundigen bevindendat de vermoe- delijke jaarlijksche kosten van onderhoud der geza menlijke werken die aan denzelfden nieuwen onder houdspligtige overgaan, juist worden gedekt door de inkomsten aan die werken verbonden de renten van kapitalen welke tot het onderhoud zijn aangewezen en de vaste bijdragen van anderen dan eenig ambacht j blijft de overschrijving en afstanddoch heeft geene andere tegemoetkoming plaats. Zoo genoemde deskundigen bevindendat de ge zegde voordeelen die kosten overtreffen, heeft de nieuwe onderhoudspligtige de keuze om of aan het ambacht een kapitaal uit te betalen dat tegen den penning 20 het door deskundigen begroote verschil DER IloninJiliJTie JLandbouw-Vereeniging. Vervolg en Slot.) Dat men door het deelnemen aan een dergelijken wedstrijd nut sticht zal zeker wel door niemand wor den ontkenddie de daarvan gegeven verslagen heeft gelezen. Op het eerste verslag hebben wij reeds voor twee jaar (zie Weekblad 1860, pag. 83) de aan- dacht gevestigd; het tweede, waarin alleen de be- schrijving der bouwhoeve van den heer van der Breggen voorkomt, is onlnngs aan de leden der Koninklijke Landbouw-Yereeniging toegezonden. Daar het aantal dier leden onder onze lezers ge- ring is, willen wij daaruit het een en ander mede- deelenhoewel wij het koopen en het lezen van het verslag, even als vroeger voor het eerste, zeer aan- raden, daar wij niet twijfelen of men zal dan onze overtuiging deelendat er niets leerrijker is dan zulk eene naauwkeurige besehrijving eener boerderij. De hofstede van den heer J. van derBreggenAz. is gelegen te Noord-Waddingsveen in den Achterofsche polder; zij heeft 51 bunders bouwland en 29 bun ders weiland, de grond is min of meer zware klei, gedeeltelijk met zwarte veenachtige bovengrond. Het weiland ligt laag en staat 'swinters gelijk met of ten deele onder water, zoodat het niet tot bouwland zou kunnen gemaakt wordenen de wisselbouwerij alzoo tot de 51 hooger liggende bunders is beperkt. De gewone vruchtomloop in den polder is negen- jarig, als 1 gemeste braak, 2 koolzaad, 3 tarwe, 4 garst, 5 boonen, 6 garst of haver, 7 haver of aardappelen8 garst met klaver, 9 weide, waarbij gewoonlijk slechts denmaal voor al dien tijd op het braakland gemest wordt; de veestapel eener hoeve van 80 bunders bedraagt ongeveer 20 melkkoeijen en 20 stuks jongvee. De gemiddelde opbrengst wordt geschat op: koolzaad 20, tarwe 22, rogge 24, garst 30, haver 36, boonen 25, aardappelen 175 mud per bunder en de hooi-opbrengst op 4000 Ned. ponden. Voor zes jaren werd door den heer van der Breggen, die tot dien tijd ook gemelde negenjarige omloop volgde, de volgende twaalfjarige vruchtwis- seling ingevoerd: 1 weide, 2 weide 1 snede, daarna halve braak, 3 koolzaad, 4 tarwe, 5 boonen, 6 tarwe of wintergarst met klaver en graszaden ingezaaid 7 weide, gemest, 8 tarwe, 9 mangelwortelengemest, 10 garst of haver, 11 boonen en aardappelen, 12 tarwe of garst met klaver en graszaden ingezaaid. Hierdoor is verkregen dat de braak werd afge- schaft en geen tweemaal wit stroo op elkander volgde, dat veel meer veevoeder verbouwd werd, de veestapel alzoo aanzienlijk uitgebreid en het land in plaats van eens in de negen, thans driemaal in de twaalf jaren kan worden bemest. Om het verschil te doen ziendiene de volgende vergelijking over eene oppervlakte van 36 bunders. Daarvan zouden beteeld zijn met OliDE WIJZE, Graangewassen20 Boonen en Aardappelen 4 Koolzaad4 Klaver en Weiland 4 Wortelgewassen Braak4 Nieuwe wijze. 15 6 3 1/z 3 l/z 36 36 Bij de nieuwe wijze heeft men dus op deze boer derij van 51 bunders bouwland ongeveer 5% bunders minder met verkoopbare gewassen, waaronder bijna 1 /2 bunder koolzaaddaarentegen meer 5 bunders klaver en weiland en ruim 4 bunders wortelgewassen. Men kan daardoor thans in plaats van 20 stuks groot en 20 stuks jong vee, des zomers 50 stuks vee en des winters 5 9 stuks groot vee en 16 stuks jong vee houdenwaarmede jaarlijks p. m. 950 voer mest gemaakt wordt. Men kan alzoo elk bunder in de twaalf jaren driemaal eene bemesting geven van telkens ruim 70 voer. Daar nu voorts de graangewassen op eene uitzondering na steeds als tweede gewas op de bemesting volgen en men ze nimmer tweemaal na elkander op hetzelfde land verbouwt, terwijl bij de oude wijze slechts eenmaal tarwe als tweede gewas na de bemesting voorkomt en nog een gedeelte graan ge- teeld wordt op land dat in zeven jaren niet is gemest, en er bovendien eens twee- en eens driemaal graange wassen op elkander volgenzoo zal het wel niet a°an twijfel zijn onderworpen, dat de 52/3 bunders met ver koopbare gewassen, die men in het eerste geval minder heeft, ruimschoots zullen worden opgewogen door de hoogere opbrengst der overigen. Men kan dus niet alleen ruim de helft meer vee houdenmaar men zal daarenboven ook nog meer graan kunnen verkoopen. Dit wordt ook bevestigd door de opgaaf der opbrengst van het jaar 1858, welke bedroeg voor tarwe 24/t wintergarst 43'/^, haver 57 J/2 chevalier-garst 31 y2 mud per bunderzijnde alleen het marktbare graan ge- rekend, terwijl vermeld wordt dat de tarwe en winter garst in den winter veel van de muizen en later van de ritnaald te lijden hadden en de chevalier-garst bij het rijp worden sterk was toegeslagen. Koolzaad en boonen waren dat jaar echter geheel mislukt; het kool zaad door rups en luis in den bloeitijd, zoodat het slechts 7 mud per bunder gaf; de boonen eveneens door luis en boonenkever, zoodat de opbrengst slechts 2 mud bedroeg. - Maar dit is wel niet aan de verbe- terde wijze van kultuur te wijten. De uitkomsten van de invoering van deze twaalf jarige vruchtwisseling zijn dus zeer bevredigend; men meene echter nietdat dit gunstig gevolg kan verkregen worden alleen door verandering van den vruchtomloop, en dat dan de meerdere opbrengst wel van zelf komt. Neenwij leeren uit het verslag, dat wie het doel wil bereiken ook de middelen daartoe moet aanwenden en dat hijdie eene verbeterde wijze van landbouwen wil invoeren niet halverwege moet blijven stilstaanwant dan kon de uitkomst wel eens achteruitgang in plaats van meerdere winst zijn. Zoo zal het noodig zijn om bij den overgang tot den nieuwen vruchtomloop mest aan te koopen, en wij ver- nemen ookdat dit door den heer van der Breg gen is geschied, hoewel hij zulks nu niet meer noodig aoht om zijn land in goeden staat te houden. Bij de nieuwe wijze wordt meer mest gemaakt, maar voor- namelijk orndat men ook zwaarder mesten kanhet is dus natuurlijk dat, om de zaak eerst aan den gang te krijgenmen mest van elders behoort aan te voeren. De braak kan men missen, maar mits men ook zooveel te krachtiger het onkruid bestrijdedoor wieden en sohrepelenen uit het verslag bemerken wij, dat dit ook bij geen een gewas wordt nagelaten, en vooral boouen en mangelwortelenop rijen verbouwd gelegenheid geven om gedurende den geheelen zomer het land zorgvuldig schoon te houden. De commissie van beoordeeling deelt ons echter mede, dat de heer van der Breggen hierin nog verder is gegaan en het volmaaktste wapen tegen de onkruidvernieling heeft aangegrepen de rijenbouw van het wiutergraanbij hun bezoek op 19 October 1859 was al het winter- graan reeds gezaaid met een tienrijig zaaiwerktuig van Hornsby&Sons, dat voor gemeenschappelijke rekening (een goed voorbeeld was aangekocht. Het verbouwen van wortelgewassen is een der voor- name steunpunten van het nieuwe stelseldoch daartoe moet ook meer gedaan wordendan het teelen van eenige akkers met mangelwortelen of knollen die men met de hand in stukken snijdt en als een klein toe- voertje aan het vee geeft. Het teelen van wortelge wassen op groote sehaal eischt veel zorgen en arbeid en geeft vooral druk najaarswerk; daartegen moet men dus niet opzien. Yoorts heeft men een wortelsnijder en stroosnijder noodig, met rosmolen om die te drijven; voedert men volop stroo en mangehvortelsdan moet men, om de voordeeligste uitkomst te hebben, wat krachtvoeder niet vergeten en dus ook koeken voeren waarbij ook een koekenbreker weldra een vereischte wordt. Heeft men veel en goed voer dan zal het weldra blij- ken, dat aanfokken de beste rekening niet geeft en vetmesten op stal wel zoo goede uitkomsten belooft; uit n°. 1 van dezen jaargang heeft men vernomen, dat de heer van der Breggen daartoe ook is over- gegaanen men zal weten dat vetmesten van rundvee heel wat meer kennis, zorg en overleg eischt dan het aankoopen van wat kalveren en vaarzen in het najaar om die 's winters het stroo tot mest te laten maken en 's voorjaars als het lukt met overhouden van een klein voergeldje weer van de hand te zetten; maar als men daartegen nu ook, zooals de heer van der Breggen, tegen de kosten van het stroo uitmun-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1862 | | pagina 2