m
WEEKBLAD
van
1862.
Vrijdag, 11 April.
Jferde Jfaargang.
Verschillende Polders.
A\iVRtf
A A N LANDDOUW, GEMEENTE- EN PO L D E U-D E L A N G E N GEWIJD.
Abonnementen
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
IIVUiUMME'iMIIEIl,
worden aangenomen bij dc Boekhandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidsehestraat, te Amsterdam
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem,
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Ilaarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Prijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
Bij (lit IVominer belioort een Bijvoegsel.
VERBETERING DER WATERLOZING
VAN
JDelflanil's Boexetn.
De toestand van Delfland's boezem heeft reeds sinds
geruiraen tijd aanleiding tot klagten gegevenen de
wensch tot verbetering neerat toe, naarraate de lan-
derijen in vvaarde stijgen, de bebouwing del* grouden
meer voordeelen afwerpt, in naburige waterschappen
een beter loestand bestaat, en alzoo de nadeelen in
steeds toenemende mate gevoeld en ondervonden
worden. Er is tlians daaromtrent ook weder een
nieuw plan in behandeling; bet is belangrijk daarvan
de oorsprong en de strekking eens na te gaan.
Ook in vroeger tijd waren er verschillende ontwer-
pen tot verbetering gemaakt; doch die tot geen uit-
voering leidder.. Reeds in 1834 weudden onderscheiden
ingelanden zich tot Z. M. den Koning, met het voorstel
tot het maken van een hoogen boezem met 12 molens
aan het einde der Boonervliet, waarvan de kosten
op 452,300, en het jaarlijks onderhoud, zonder
aflossing, op40,415 werdgeraamd. In Eebruarij 1842
leverde de tegenwoordige seeretaris-rentmeester, de heer
G. 11. L a n d m e t e r eene memorie inwaarin hij de
mindere doelmatigheid van dit ontwerp aantoonde en
daarentegen voorstelde het oprigten van eenen dubbelen
stoom-vijzelmolendie het water uit het verlengd
gedeelte van de poldervaart zou uitmalen over den
Maasdijk. Deze memorie werd in handen gesteld van
den heer van den Berg, fabriek-landmeter van
Delfland, en deze diende dd. 19 Eebruarij 1846 een
uitgewerkt plan inwaarbij hij de voorkeur gaf aan het
maken van eenen hoogen boezem met negen wind-
molens, ieder met twee schepraderen, bij de Vijf-Sluizen;
de kosten daarvan werden geraamd op f 410,000.
Het verschil van meening, omtrent hetgeen in het
belang van Delfland's boezem te verrigten was, gaf
aanleiding dat nog in 1846 door het hoogheemraad-
schap werd uitgeschreven de volgende prijsvraag:
Welke kunnen de oorzaken zijn van de belemme-
ringen in de uitlozing van Delflands boezemwater?
Welke middelen kunnen worden in het werk gesteld
om daartegen op de minst kostbare wijze te voorzien
en hoofdzakelijk te bezorgendat de boezem van
Delfland, voornamelijk bij westen en noordwesten
winden, tot zoodanigen stand zal kunnen worden ge-
bragt, dat de watermolens der polders derzelver over-
tollig water daarop zonder verhindering zullen kunnen
uitmalen met opgave tevens van de plaatswaar
de daartoe noodige werken zouden moeten worden aan-
gelegd, en eene specifieke begrooting van kosten,
zoo tot daarstelling van dezelve, als tot jaarlijksch
onderhoud.
Op deze prijsvraag kwamen zes antwoorden in;
vijf daarvan stelden voor, het stichten van een boven-
gemaal, hetzij met stoom, hetzij met wind; terwijl
een in overweging gaf het maken van eene verbeterde
uitwatering bij de Oranjesluis.
Deze antwoorden werden gesteld in handen eener
commissie, bestaande uit de heeren D. J. Storm
Buijsing, L. J. van der Kun en J. A. Scholten,
welke dd. 1 September 1848 eene memorie indiende,
waarvan de slotsom was, dat geen der gedane voor-
stellen ter uitvoering kon worden aanbevolendezelfde
commissie werd daarop door de gecombineerde ver-
gadering der beide collegien van Delfland uitgenoo-
digd, om in algemeene trekken aan te geven hetgeen
naar haar oordeel di?nstig kon zijn tot verbetering
van den boezemtoestandwaaraan zij bij eene memorie
dd. Augustus 1850 voldeed.
De ongunstige toestand van Delflands waterstaat
werd daarbij toegesehreven aan onderscheidene oor
zaken als
1°. Te geringe uitgebreidheid van den boezem,
daar Delfland met het gedeelte van Schielandhet-
welk op Delflands boezem loost, sleehts 386 bunders
boezem bezit, of een bunder boezem voor 77 bunders
land; weshalve Delfland in verhouding tot andere
waterschappenals Rijnlandde Vijfheerenlanden
Amstelland en Kennemerland, verre ten achteren staat;
2°. Slechte afvoer van het boezemwater door veel-
vuldige belemmeringen, als: naauwe bruggen enz.
in de toeleidingskanalen naar de sluizen
3°. Te geringe diepte dier kanalen en gebrekkige
gemeenschap tusschen de Oost- en Westambachten.
4°. De waterkoornmolen te Schiedam en te groote
toevoer van water uit de duinenen
5°. De ongunstige toestand van de polders zelven,
zoowel door ongeschiktheid hunner slooten en water-
leidingen, als van hunne waterwerktuigen.
Zij stelde dien ten gevolge voorde waterberging
op den boezem te vergrootendoor het verlagen der
verhoogde vlietlanden en door het inrigten der Sluis-
en Eoppenpolders tot reserve-boezems den toevoer op
den boezem te beperken door de tijdelijke afsluiting
van het water uit de duinvalleijen en door het maken
van bepalingen aangaande den Schiedamschen water-
molen; de gemeenschap tusschen de Oost- en West
ambachten te verbeteren, door het graven van een
kanaal door den Zoutenveenschen poldertot ver-
eeniging van de Schie met de Vlaardinger vaart. Zij
voegde er echter bijdat geen der door haar voor-
gestelde verbeteringenhet nemen van nog krachtiger
maatregelen, zoo als het stichten van een boven-
gemaal, in den weg stond, of nutteloos zou maken,
maar dat het beste en krachtigste bovengemaal niet
dan gebrekkig zou werken, wanneer niet tevens de
opgegeven verbeteringen werden uitgevoerd.
Deze memorie werd door de gecombineerde verga-
dering in handen gesteld van eene commissie, be
staande uit de heeren van der Goes van Naters,
W. Quarles van Ufford, van Berkel en
Viruly van Keenenburg, die daarover dd. 27
December 1851 haar verslag uitbragt, daartoe strek-
kende: dat, hoewel zij door een naauwlettend en
langdurig onderzoek de bevestiging had verkregen van
het doelmatige der voorgestelde middelenzij even-
wel, bij den onzekeren toestand der magt van het
bestuur van dit hoogheemraadschaphet ongeraden
oordeelde, vooralsnog eenig besluit tot uitvoering der
voorgestelde werken te nemen, of eenigen maatregel
te bepalenen zich verpligt vond voor te stellen
ieder besluit deswegens uit te stellentot dat de
attributen van het bestuur van het hoogheemraadschap
zouden geregeld en vastgesteld zijn.
De gecombineerde vergadering vereenigde zich met
de algemeene strekking van dat rapportdoch besloot
tevens den 22 Januarij 1852jaarlijks op de begroo
ting te brengen eene som van/ 6000, tot het ver-
wijden van bruggen enz.in het belang der water-
uitlozing van Delflands boezem. Van dit besluit werd
do dijkgraaf en hoogheemraden op doelmatige wijze
gcuruik gemaakt en werden achtervolgens vele bruggen
verwijdhoofdeneinden weggenomen en eenige waterin-
gen verbreed en verruimdhet doeltreffende der uit-
gevoerde werken werd vooral in den winter van
1859/60 ruimschoots ondervonden.
De overige plannen tot verbetering bleven echter
rusten, ook nadat het hoofdbezwaar der laatstgenoemde
commissie, het gebrek eener behoorlijke regeling van
de attributen van het bestuur van Delfland en zijne
verhouding tot de daarin liggende waterschappen
was weggenomen. Eerst de zeer ongunstige toestand
van Delflands boezem in den winter van 1859/60
vestigde daarop weder op nieuw de aandacht, en in
de vereenigde vergadering 1/31 Maart 1860 werd
het besluit genomen om de vroegere plannen aan een
nieuw onderzoek te onderwerpen, waartoe eene com
missie werd benoemd, bestaande uit de heeren D. R.
Gevers Deynoot, J. E. van Vredenburcli en
G. B. Emants, met magtiging, om door onder
zoek, zoowel van het vroeger verhandeldeals van
hetgeen in naburige waterschappen was of werd ver-
rigt, zich in staat te stellen tot het uitbrengen van
haar rapport, zich daartoe te doen bijstaan door den
fabriek-landmeter van Delfland en zich te doen ver-
strekken de gevorderde meerdere bescheidenmet
aanwending van adsistentie of eigen onderzoekwaar
zij dit noodig oordeelde.
In de vereenigde vergadering van 2S Julij 1860
bragt deze commissie haar rapport uit.
Na kortelijk de geschiedenis der plannen tot ver
betering te hebben medegedeeldgelijk die hier is ver-
meld, vestigde zij in de eerste plaats de aandacht
op de ongunstige gesteldheid van den boezemdie
zich alleen ontlast aan de zuidwestzijde van Delfland
door de sluizen op de rivier de Maaswaar de sluis-
gang, juist in den tijd wanneer de polders de meeste
behoefte hebbenom het water op den boezem uit
te malenveelal door hooge ebstanden bij westelij-
ken en vooral noord-westen wind wordt belet. Delf
land heeft daarbij op eene oppervlakte van 35,675
bunders 77 roeden 34 ellen binnen den Maasdijk,
waarbij nog moeten gevoegd worden 2000 bunders
onder Schieland, sleehts eene oppervlakte van onge-
veer 386 bunders boezem, waarvan 31% bunders
onder Schieland, en verkeert, bij zoodanige omstan-
heden, in eene ongunstige verhouding tegenover an
dere waterschappen, die meer waterberging bezitten.
De boezemstand is daarbij tusschen enge grenzen
beperkt; in het belang der scheepvaart mag het wa
ter niet lager afloopen dan 1 palm onder peil
de toestand der kaden verbiedt het hooger opvoeren
dan 1 tot 2 palm boven dat peil. Het verschil kan
dus hoogstens 3% palm bedragen, terwijl dit in
Rijnland zelfs een halve el kan zijn. Het verhoogen
van het peil, waartoe meermalen in de vereenigde
vergadering het voorstel werd gedaan, acht de com
missie niet raadzaamwijl dit voor vele polders het
gevaar van doorbraak zou vermeerderenen het sleehts
een tijdelijk hulpmiddel voor de poldersmaar geens-
zins eene verbetering van den boezem zou daarstellen.
Ook het voorstel tot het vergrooten van de water
berging op den boezem, door de heeren Storm
Buy sing c. s. in hun rapport van 1850 gedaan,
kwam hun niet doelmatig voor, maar gaven zij de