Weekblad van Haarlemmermeer, Landbouw. BIJVOEGSEL ENGELSCH EN HOLLANDSCH VEE 11 Ey TOT IIET van Vrijdag 11 April 1862. VERGADERING van HOOFD-INGELANDEN, gehouden op Woensdag 9 April. 1°. De notulen der vorige vergadering worden ge- lezen en goedgekeurd. 2°. Aan de vergadering worden de navolgende mededeelingen verstrekt a. De staat der gelden in kas geeft een cijfer aan van ruim 68,000. b. De ontvangst der subsidie van de provincie voor de begrinding der dwarswegen ad/14,000. c. Dat de sehipper Drijver de hem opgelegde schade- vergoeding, voor bet aanvaren tegen de Kolbrug te Leimuiden, heeft voldaan ad/150. d. Dat de navolgende aanbestedingen liebben plaats gehad 1°. het digten van de sloot aan bet Venneperdorp ad/ 250; 2°. bet ketelgebouw van den Lynden, gegund voor 19,287, aan C. de Jongh Cz. jr., te Ameide; 3°. de aanlegplaatsengegund voor/2689, aan L. Inpijnte Haarlem4°. de stuwdammen gegund voor 8720, aan J. Blankenvoort, te Am sterdam; 5°. de begrinding van een gedeelte Yweg, gegund voor/3899, aan G. lloogendoorn Az.; - 6°. eenige verdiepingengegund voor/ 21,480, aan W. de Baat, te Sliedrecbt. Ten opzigte van het nieuwe ketelgebouw aan den Lynden isbij uit zon- dering, niet de laagste inscbrijving aangenomen. e. Dat, ten gevolge van de plaats gehad hebbende verkiezing van boofdingelandenals zoodanig zijn her- kozende heeren G. A. van Ilouweninge Gz. en J. C. van d e B1 o c q u e r ijen voor de opengeval- len plaats is verkozen de heer P. W. Oewel. Missive van Gedeputeerde Staten ter zake de overdragt van het areliief van de commissie van droogmaking, ten einde dit op te nemen bij het pro- vinciaal archief van Noord-Ilolland. g, Missive van Gedeputeerde Staten, begeleidende een Koninklijk besluit, inhoudende de concessie voor het afgraven van veenslik aan den ringdijk, en zulks zonder daarvoor de vroeger betaalde honderd gulden per bunder versehuldigd te zijn. !i. Dat de heer Vorstman als opzigter aan den Lijnden is aangesteld. i. Eene missive van den heer Mr. F. J, K. van Hoogstraten, zich aanbevelende voor de betrek- king van Secretaris. k. Eene missive van den heer Mr. IT. N. D ij kbe- dankende, om redenen van gezondheid voor de hem opgedragen candidatuur voor secretaris. 3°. Benoeming van een dijkgraaf, in de plaats van den heer J. W. M. van d e P o 11die moet aftreden. Omtrent de vraag of de benoeming van den dijk graaf thans moet plaats hebben voor den tijd van vijf of zes jaren, hebben breedvoerige discussien plaatsten slotte wordt uitgemaakt dat de benoeming thans geschiedt voor zes jaren, Met algemeene stemmen wordt daartoe gekozen de heer J. W. M. van d e Poll. 4°. De vergadering gaat thans over tot het benoemen van een heemraadin de plaats van den heer A. van Stralen, die volgens den rooster van aftrediug moet aftreden. Met 9 van de 10 stemmen wordt daartoe benoemd de heer A. van Stralen. Benoeming van een secretaris, in de plaats van den heer E. W. van Brederode, wiens dienstja- ren verstreken zijn. Op de voordragt door dijkgraaf en heemraden op- gemaakt, zijn geplaatst de drie navolgende kandidaten a. E. W. van Brederode, b. Mr. H. N. D ij k c. Mr. F. J. K. van Hoogstraten. Met algemeene stemmen wordt daartoe benoemd de heer E. W. van Brederode. 5°. Verzoek van koopers van veengrond om uitstel van betaling voor de verschuldigde honderd gulden, ter zake de verleende concessie van verveening in 1861. Dit verzoek betreft het verlangen, om de betaling in twee termijnen, en wel in 1862 en 1863, te doen plaats hebben. Een der koopers van veenspecie, de heer Berken- kamp, maakt bij een door hem ingediend adres bezwaar tegen de geheele betaling. De vergadering besluit aan de eerste adressanten hun verzoek van betaling in termijnen toe te staan en aan den heer Berkenkamp te kennen te geven dat dijkgraaf en heemraden gemagtigd zijn zoodanige maatregelen te nemen als hun noodig en nuttig zal voorkomen om in het bezit der door hem verschul digde gelden te geraken. 6°. Contract met Hoogendoorn, ten opzigte van het onderhoud van eenige wegenwelke nog in eigen beheer waren; de voorzitter zegt, dat de goede regeling der algemeene dienst van onderhoud der be- grinde wegen, het aangaan van deze onderhandsche aanbesteding tot een bedrag van 500 wenschelijk maakt. De vergadering vereenigt zich met dit voorstel. 7°. Nog wordt ter tafel gebragt een staat van uit- gaven boven de honderd gulden, buiten aanbesteding, waartoe de goedkeuring van hoofd-ingelanden vereischt wordt. Hiertoe wordt besloten. 8°. De voorzitter deelt mede, dat er een adres is opgezonden aan de Provinciale Staten van Noord- Holland, om eene subsidie te vragen van een vierde der kosten welke noodig zullen zijn voor het hard- maken van al de overige lengtewegenter breedte van 2 ellen, waarvan de kosten begroot zijn op pi. min. 125,000. 9°. De geloofsbrieven der nieuw benoemde heeren als hoofd-ingelanden, jrorden in handen gesteld van de heeren Beijerinck, de Clercq en Rutgers van Rozenburg. Deze heeren adviseren, na het vereischt ingesteld onderzoek, tot toelating van genoemde heeren. Conform dit voorstel wordt besloten. 10°. De voorzitter zegt nog verzuimd te hebben de uitslag der aanbesteding mede te deelen van de stoomketels aan den Lijnden, en de gegoten ijzeren leggers voor die ketels. Een en ander is gegund geworden aan de firma van Galen Roest, te Kampenwelke tegen den minsten prijs hebben ingeschrevenalsde ketels voor 18950.en de leggers voor 6790. De voorzitter zegtdat door hem en een der leden van het dagelijksch bestuur een plaatselijk onderzoek in de fabriek van gemelde heeren heeft plaats gehad en de uitkomst allezins voldoende geweest is. 11°. De vergadering wordt daarop door den voor zitter gesloten. Woensdag 16 April zal eene vergadering van hoofd- ingelanden gehouden worden, om te beraadslagen over het gunnen van het te veilen veenslik en omtrent andere onderwerpen, die ter tafel zullen worden gebragt. OP DE Badlioeve in Haarlemmermeer. Toen ik in 1854 mijn land in Haarlemmermeer begon te bebouwen, moest ik eene keuze doen tus- schen de verschillende veerassen. Daar ik mijne landhuishoudkundige opvoedingal- thans gedeeltelijk^ te ITohenheim had genotenwaar mijn groote meester von Weckherlin wel voor het werk Simmenthaler vee had ingevoerd, maar voor het melkgevende uit alle rassen aan het Friesoke de voor- keur had gegeven, en dit op den stal te Weil met een prachtig voorbeeld van 48 schoone melkkoeijen had gestaafd, zoo meende ik 's mans voorbeeld te moeten volgen en liefst met Friesch vee te beginnen te meer daar toen nog de stad Amsterdam melk kocht, welken handel zij echter sedert door hare wetenschappelijke keuring zoodanig heeft belem- merd, dat die handel moeijelijk meer door groote landbouwers kan gedreven worden, zonder zich aan allerlei onaangenaamheden bloot te stellen. De stad begint trouwens sedert eenigen tijd, even als Enk- huizenboerderijen op te rigten binnen hare eigene wallen, hetgeen met te meer voordeel geschiedtdaar aldus de binnenboeren op elk Ned. pond boter van de 10 cents belasting vrij zijn, die te Amsterdam op de boter drukt, terwijl melk zonder belasting wordt gewonnen en ingevoerd. Ik kocht 24 kuispinken met een stier, uit Fries- land aangevoerddeze werden later tweemaal met hetzelfde getal vermeerderd. Ik kocht nog in mijne buurt, waar veel goed melkvee gehouden wordt, eenige uitmuntende pinken. Mijn plan was toen een veertigtal melkkoeijen te houden, en uit de zestig pinken werden daartoe de besten uitgezocht. Van de overigen gingen er twintig verloren door longziekte, welke tweemalen uitbrak in het aange- kochte vee, dat nog niet had kunnen worden inge- ent; van behoorlijk ingeente koeijen heb voorbeeld, dat zij ziek zijn geworden. Sedert fokte ik uit eigen ras en kocht zelcfeaam bijvooral uit vrees voor longziekte. De foutdie Weckherlin steeds aan het Frie- sche vee verweet, weinig aanleg tot vetaanlegging zag ik spoedig in mijnen stam zich openbaren. De maat mijner koeijen was groot, de melk overvloedig, maar ook bij het beste voeder bleven de meeste mager, of althans niet vet. Wel verkocht ik alle jaren jnist die koeijen, welke het minste vleesch aanlegden en hield alleen de kal- veren aan der bestendoch ik zag het welde fout bleef bestaan. Ik had melkgeefsters tot van 40 kan daags toemaar voor vetweiden waren zij niet regt geschikt. Een herhaald bezoek van Engeland en zijne vee- tentoonstellingen overtuigde mij meer en meer van deze waarheid. Zoolang mijn land nu meest bouwland wasliet ik de zaak rusten, maar nu ik in 1861, door den loop der vruchtwisseling en den aankoop van eenig nieuw land, eenen grooten oogst van hooi had verkregen, besloot ik dit eens te vervoederen aan Engelsch vee, om te zien of mij dit beter zoude bevallen. Immers de proeven in mijne buurt, door den heer M e ij e r genomen met Engelsche stierenbevielen goed, en daar Nederland meer en meer voor de En gelsche markt gaat werkenen de belasting op het slagtvleesch het rundvee in Nederland onverkoopbaar maakt, zoo wordt het noodig dat soort van vee te maken, wat in Engeland geliefd is. De markt van Amsterdam, met al hare keuringen, is te lastig en te beperkt; Rotterdam en Londen zijn de groote verbruikers en stellen dus de wet. Ik kocht dan tijdeus de tentoonstelling te Leeds in 1861 van Richard Taylor, te Sigglesthorne niet ver van Hull, een pinkstier Ferriby, in onder- staande lijst gemerkt 9. Zijne moeder was Royal, dochter van Royal blood. 1 grootmoeder Red molly slier Boccacio. 2 overgrootvaderDuke Rothsay. 3 over-overgrootvader Belshazzar. Camden. Abraham. Mustachios. Simon. Young George. George. De drie pinken, gemerkt 10, 11, 12, kocht ik van denzelfden eigenaar. Zij zijn uit eigenlijken kort- hoorn stam, en wel uit het land van Holderness of Teeswater, door Weckherlin beschreven in zijn groote werk: Abbildmgen der RindviehstdmmeStuttgard 1827, pag. 3; zij zijn van even goed bloed als de Stier; doch zonder bekende afkomst. Later weder naar Engeland gereisd, kocht ik aclit vaarzengemerkt 18, te Windsor op de Skaw/arm, kroondomeingepacht door wijlen prins Albert, opzigter Henry Tait. Op deze hoeve is de onlangs gebouwde melkerij afgebeeld in de Illustrated London News, met de schoonste melkkamer die ik immer heb gezien. De korthoorn koeijen aldaar gehouden zijn zeer melk- gevenden leveren de melk voor de hofhouding. Sedert twintig jaren dat ik Engeland bezocht, was ik driemaal te Windsor geweest, en steeds had dit ras mijne aandacht getrokkenals uitmuntende in melkrijkheid en vetwording, zelfs boven vele Engel sche rassen. Het werd onlangs nog als zoodanig geprezen in dr. Wilhelm Hamm's Agronomische Zeitung12 Maart 1861, n°. 11. Van deze vaarzen is mij de volgende afkomst op- gegeven (zie lijst A). Ik heb die vaarzen gemeten tegen andere vaarzen van denzelfden ouderdom, op de Badlioeve gefokt. De uitkomst blijkt uit de volgende lijst zie lijst B). De Engelsche vaarzen en stier zijn gemerkt 112, de Hollandsche IXII. Ik heb daarbij gevoegd de maat van 8 oude koeijen om te dienen tot punt van vergelijking, wanneer ik over eenige jaren de Engelsche koeijen zal willen ver- gelijken met mijne vroegere Hollandsche. Voor het tegenwoordige is de gezamelijke maat aldus Engelsche 18 Lengte Schoftlengte Dikte Hoogte 16.79. 11.85. 15.34. 11.20. Hollandsche I—VIII: 16.09. 11.77. 15.48. 11.47. Lengte en schoftlengte zijn dus in het voordeel der Engelsche, dikte en hoogte in het voordeel der Hol landsche.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1862 | | pagina 5