WEEKBLAD
m
van
1862.
Vrijdag, 9 Mei.
A AN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BE LANGEN GEWIJD.
Jferde Jdargang.
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
GESCHIEDENIS
HAARWGRMEER,
Abonnementen
worden aangenomen bij dc Boekbandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam,
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem,
bij den Heer BRIEVENGAARDER te Haarl-emmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Prijs is 6, in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen rnoeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
DEE
INPOLDEEING en BEBOUWING
VAN
WAARD en GROET.
II.
Vervolg.)
De werken werden thans voltooid en de indijking
der Waard en Groetgronden kon als geeindigd be-
schouwd worden. Er werd thans een polderregle-
ment vastgesteld, de landen tusschen de deelhebbers
verdeeld, de Maatschappij ontbonden (17 Mei 1848)
en daarentegen een Polderbestuur benoemdterwijl
alle sehulden der Maatschappijzooals bij de ver-
schillende negotiatien was bedongen, als polderschuld
op den polder overgingenwaardoor derzelver onver-
nietigbaarheid en onderpand verzekerd werd.
Het door Z. M. den Koning benoemde Polderbe
stuur bestond uit de navolgende Heeren E. T. Schel-
tinga Winterberg, dijkgraaf, F. Sieuwerts,
K. Singer, P. Slotemaker, A. Haider Az.
heemraden; en A. It. Sloos, seeretaris-penningmees-
ter. Tot hoofd-ingelanden werden verkozen de heeren
Jhr. Mr. H. Hoeufft v. Velsen, L. B. Bischo ffs-
heim.C. E. Lang, H.Koomen, C. L. Loder Jz.,
Mr. H. A. van Bleis wijk H. Portener en Bru
no Tideman. De dijkgraaf diende weldra zijn
ontslag inom verschil van meening met het overige
bestuuren werd door den Heer F. Sieuwerts
vervangen.
De oppervlakte van den polder bedroeg circa 137S
bunders schotbaar land. De dijkenkadenboezeras
enz. beslaan 148 bunders, zoodat de geheele kadas-
trale grootte 1526 bunders is. Waard en Groet zijn
gescheiden door het Kolhorner diep, eene vroegere
kreek, welke thans een uitmuntend kanaal vormt,
loopende van de Haven van Kolhorn tot de nieuw
gebouwde schutsluis.
De eerste omslag van polderlastendie geheven
werd, bedroeg voor aflossing en rentebetaling 58.50,
voor gewoon onderhoud 10.te zamen 68.50
per bunder, llet bleek spoedig dat bij de hoogst
geringe uitkomsten door de kultuur verkregen,
waarbij in 1848 nog eene bijna algemeene achteruit-
gang in de opbrengst zigtbaar was, het blijven kef-
fen van zulke lasten onmogelijk was en tot een
algemeen abandonneren der gronden van den polder
zou leiden, gelijk reeds met een tachtig bunders
geschied was, die voor 36.50 verhuurd, alzoo
reeds een aanzienlijk jaarlijks deficit in de polderkas
veroorzaakten. In 1849 besloot men dan ook tot
een verminderden omslag van 40.De ooo-st
van dat jaar was echter nog ongunstiger dan dien
van het vorige. Eene algemeene moedeloosheid was
er het gevolg van. Verscheidene ingelanden besloten
hunne landen onbebouwd te laten liggen, anderen
verklaarden zich bereid, die aan den polder af te
staan, sommigen bleven in gebreke den omsla«- te
voldoen, bijna alien verklaarden zich ongenegeri op
deze wijze voort te gaan. Dijkgraaf en Heemraden
achttendat alleen in eene rentevermindering van
de polderschuld het redmiddel kon gevonden wor
sen. Deze bedroeg 5 pCt. en men begreep, dat
zij niet meer dan 3 pCt. moest bedragenzoo de
lasten door de ingelanden geregeld zouden kunnen
worden opgebragt. Wei was het eene oogenschijn-
lijke onregtvaardigheid tegenover de geldschieters
doch daardoor alleen kon hun het behoud hunner
kapitalen verzekerd worden, wijl anders vroeger of
later eene executie van den polder ten behoeve der
geldschieters het einde zou rnoeten zijnen daarbij
het oorspronkelijke kapitaal wel voor verre het groot-
ste deel zou verloren gaanzoodat dit plan in de
toekomst en voor den geldschieter en voor den in-
geland voorzeker het voordeeligst zou blijken te zijn,
Het collegie van Hoofd-Ingelanden was ook spoedig
voor dezen maatregel gewonnen. Thans werden
de onderhandelingen met de geldschieters of houders
der schuldbrieven van de verschillende leeningen ge-
openddie daartoe commissien uit hun midden benoem-
den. Op hun.verzoek dienden Dijkgraaf en Heemra
den eene Memorie in, welke het bewijs moest geven,
dat het aanbod door goede trouw werd gebillijkt. In
deze memorie toonden dijkgraaf en heemraden aan,
dat zelfs bij de gestelde rentevermindering de jaar-
lijksche lasten nog minstens vijftig gulden per bun
der zouden bedragen, en dit wel het meeste was
wat men van de ingelanden vergen konwijl het
landgebruik in de vruchtbaarste streken zelden hooger
betaald werden het hooger opvoeren der lasten
alzoo noodwendig tot executie zou rnoeten leiden
dc rentevermindering moest daarbij blijvend zijn, wijl
dit anders tot onzeker landbezit en eene slechte uit-
puttende kultuur zou leiden. De commissie bleef
echter er op aandringen dat de rentevermindering
slechts voor een tijdperk van vijf of tien jaren zou
worden toegestaan en verlangde een antwoord van
het gezamenlijk collegie van dijkgraaf, heemraden
en hoofd-ingelanden. In dit antwoord werd nage-
noeg hetzelfde herkaaldten bewijze dat de polder
geen zwaarder lasten kon dragenmen deed ech
ter het voorstel ombehalve de rentebetalingna
1852 eene jaarlijksche aflossing van 4000.te
doen, voor welk bedrag aandeelen der negotiatien
bij aangeboden inschrijving zouden worden ingetrok-
ken. De commissie liet thans den polder door
eenige deskundigen opnemen, om zich van de juist-
heid der verkregene opgaven te overtuigen en nadat
deze gebleken was, raadden zij hunnen lastgeversde
aandeelhouders in de leeningen, het aannemen van
het voorstel van het polderbestuur aan, ten gevolge
waarvan den 21sten Junij 1850 eene akte van schik-
king werd verleden, waarbij hiertoe besloten werd,
doch tot welke schikking niet alle aandeelhouders
terstond toetraden,
Dien ten gevolge werden voor 1850 de polder
lasten op/51 gesteld, waarvan 36.50 voor aflos
sing en rentebetaling en f 14.50 voor gewoon onder
houd. De oogst van 1850 toonde dat de polder in
vruchtbaarheid toenamook de vochtige winter van
1850/51 werkte daarop zeer gunstig, zoodat in het
voorjaar van 1851 een zigtbare vooruitgang in den
stand der gewassen kon worden opgemerkt. Het
gelukte dan ook in dit en in het volgend jaar het
ruim honderdtal bunders verlaten land, die aan den
polder vervallen waren ofschoon met eenige geldelijke
opofferingaan andere personen in eigendom af te
staan, hetwelk in het voordeel van den polder was,
wijl men van dezen grond slechts gemiddeld32 per
bunder huur trok, en daarentegen den zooveel hoo-
geren omslag miste.
Er waren echter nog twee honderd bunders laag
land in den Groetpolder, die eene onvoldoende be-
maling hadden. Het bestuur van Geestmerambacht,
dat door het ten zijnen behoeve gegraven kanaal
met suatie-sluis eene zeer verbeterde waterlozing ver
kregen had, weigerde echter de vergunning, om op
dit kanaal, waarop ruim 50 watermolens van Geestmer
ambacht uitmalen een kleine molen te laten uitslaan,
om deze twee honderd bunders voldoende droog te
houden. Ook het stellen van een derden molenom
daarmede, even als met de beide bestaande, op den
gemeenen boezem met de Schager en Niedorper Kogge
uit te malenstuitte af op de bezwarende bepalingen,
welke de besturen van deze polders aan de vergun
ning daartoe verbonden. Door deze kleingeestige
tegenwerking werd men genoodzaakt op het hoogste
en daarvoor meest ongunstige deel van den polder
in de nabijheid van de schutsluis eenen derden vijzel-
molen te bouwen, welke door een gat in deze sluis
het opgemalen water in de buitenhavcn loost.
Eene goede bemaling was hierdoor aan den polder
verzekerd; het in stand houden der dijken kostte den
ingelanden echter nog aanzienlijke opofferingen. In
1852 besteedde men reeds eene som van 2680 voor
het verzwaren van een ingekrompen gedeelte; de
dijken hielden zich in den winter van 1852/53 rede-
lijk wel, doch ieder deskundige was het denkbeeld
toegedaandat eene verzwaring zeer noodig wasde
geldelijke bezwaren maakten het echter voor het dijk-
bestuur onmogelijk om tot dezen wenschelijken en
noodzakelijken maatregel over te gaan; deze vermeer-
derden nog toen de commissie uit de schuldeischers
in 1853 op het betalen der 4000 aandrong, tot
welke jaarlijksche aflossing, met 1853 aan tevangen,
men zich bij de acte van schikking verbonden had;
men werd daardoor genoodzaakt gelden a, 5 pet. op
te nemenom de schuldvordering a 3 pet. af te
lossen. Men kon daardoor ook de verbetering der
dijken niet zoo krachtig doorzetten als men wilde,
waarvan de nadeelige gevolgen spoedig bleken. Den
10 Januarij 1854 werden door een hevigen storm de
dijken zwaar beschadigd; den 18 Februarij daaraan-
volgende was dit met een nieuwen storm in nog veel
grooter mate het gevalzoodat alleen het herstel der
schade ruim /8000 bedroeg, en in hetzelfde jaar
nog eene gelijke som voor verzwaring en verbetering
moest worden besteeden waartoe een tijdelijke op-
name van een kapitaal van /10,000 vereischt werd.
Den eersten en tweeden Januarij 1855 was het
gevaar voor den polder nog grooter, want bij hevi
gen storm en buitengewoon hooge zee, die tot 2 el
16 duim boven A. P. rees, werd slechts met de
uiterste inspanning eene doorbraak voorkomen.
Er werd thans onverwijld eene vereenigde vergade-
ring van dijkgraaf en heemraden met het kollegie
van hoofdingelanden belegd, om de noodige maat-
regelen te beramenten einde het geleden verlies te
herstellen en zoo mogelijk dergelijke rampen voor de
toekomst te voorkomenen de vergadering nam dan
ook het besluitom al de dijken des polders op eens
te brengen tot zulk eene hoogte en sterkte en in zulk
een voldoenden toestanddat zij tegen de zwaarste
stormen bestand konden worden geacht. De kosten
daarvan werden op 125,000 geschatwelke men
zou trachten te leenenof van het Bijk in voorschot
te verkrijgen tegen afstand van den vrijdom van
grondlastenof wanneer dit mogt mislukkenzou