WEGKBLAR van 1862. Vrijdag, 20 Junij. Derde Jaargang. Haarlemmermeer. Verschillende Polders. A AN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BE I, ANGEN GEWIJD. Abonnementen HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ. GESCHIEDENIS HAARLEMMtiRMEER, worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam, J. J. VAN BREDERODE,Haarlem., bij den Ilecr BRIEVENGAARDER te llaarlemmermeer en verder bij alle soliede BOEK HANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. De Prijs is 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over 1,50 beschikt. Advertentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts., bebalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteurte Amsterdam. Bij dit Aomin or belioort ecu Bijvocgscl. Op de alhier eergisteren gehouden paardenmarkt waren 115 paarden aan de lijn; de handel was zeer willig; voor de beste paarden werd 300 a f 400 besteed. De markt werd door vele vreemde koop- lieden bezocht. Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegeven: van 3 tot 16 Junij 1802. GEBORENMaria Christina, dochter van H. K. van den Enden en J. Boos. Johanna, dochter van C. van Oorschot en J. Kraats. Frenszoon van D. J. Buisman en J. L. van Dijk. Adriana, dochter van J. de Jong en E. Broera. Klaasje dochter van G. Snel en M. van der Horst. Jan Galijo Nicolaas, zoon van G. J. J. Geertsema en C. A. Mel- chior. Petronelladochter van P. Goossen en A. van Kuik, OVERLEDENK. Molenaar, oud 25 jaren, gehnwd met A. Mosselman. Theodoras, oud circa 8 jaren, zoon van C. Per- daan en C. Zwanenburg. Johanna Krop, oud 61 jaren, ge hnwd geweest met J. Verquerne. Joh. Gerardus Boerlage oud 30 jaren, gehuwd met M. Stokman. Willem vanNiel, oud 40 jarengehuwd met M. van Vlief. Quirinusoud »3 maandenzoon van C. Huijser en A. W. Dobbe. Adria- nus ond 4 maanden zoon van L. Visser en J. v. Gielst. Anna Christina, oud 16 maandendochter van C. Eietveld en P. Keijzer. Alida oud 16 maanden dochter van J. Nieu- wenhuizen en H. de Graaf. ONDERTROUWD-. A. Kaptein met T. Visch. H. Blanks- ma met W. Baartman. P. Saiier met J. de Groot. GEHUWDJ. Weede met C. Kieviet. G. van Lint met G. van der Ham. W. Berkhout met C. Meulekes. DER INPOLDERING en BEBOUWING VAN WAARD en GROET. III. In n°. 13, 18 en 19 van het WeeTcblad deelden wij het een en ander mede omtrent de indijking en de eerste jaren der bebouwing van den Waard en Groetpolder, waarbij wij de talrijke moeijelijkheden vermelddendie er aan verbonden waren om veertien honderd bunders aan de zee te ontwoekeren en daartoe vijftien tonnen gouds bijeen te krijgen. Nu moeten wij nog vermelden wat er na die vele teleurstellingen vooral ook betrekkelijk de opbrengst van den grond, thans van dien polder geworden is. Was vroeger de overmaat van zouten waarschijnlijk de voorname oorzaak van misgewaslater toen de hoeveelheid daarvan door de uitwassching van den regen verminderd was, bleek de geaardheid van den grond geheel geschikt tot het voortbrengen van zeer goede gewassen. De polder werd verdeeld in 67 kavels van 20 bun ders, afgescheiden door slooten van 3.50 el, uitwa- terende op molentogten, waaruit het water geloosd werd door twee groole en eene kleine vijzelmolen Eene ontleding van den grond, v66r men nog met de bebou wing aanving, werd op verzoek door den hoogleeraar G. J, Mulder te Utrecht verrigt; de uitkomst is vermeld in bet Tijdschrift voor Scheikunde. terwijl het water van eenige lager gelegen kavels door een klein vijzelmolentje werd opgemalen tot op de hoogte van het overige polderwater. Deze molens waarvan eene beschrijving en teekening te vinden is in de bijdragenuitgegeven door de Maatschappij ter bevordering der boutokunde5de jaar 2de stuk malen het water uit op het Colhornerdiephetwelk door eene schutsluis gemeenschap heeftmet de Zuiderzee. In den Waard loopen twee wegen langs den molen- togt, in den Groet een weg van het noorden naar het zuiden, terwijl er een chvarsweg is hard gemaakt. De huizen liggen gedeeltelijk aan die wegenen in den Groet ook aan den West-Vrieschen zeedijk. De gronden liggen op ongeveer zes palmen onder volzee, terwijl de ebben gewoonlijk tot bijna een el A.P. afloopen. De Groet is groot 761 bun ders, de Waard 614 bunders. De molens hebben genoegzaam vermogen om het land steeds voldoende boven water te houden; ';e waterberging bedraagt '/2l. In het jaar 1845 werd de eerste schuur nog door de Maatschappij tot indijking en bebouwing der Waard en Groetgronden gebouwd op kavel 11; terwijl in het- zelfde jaar de eerste boerenwoning gesticht werd door den heerE. T. Scheltinga Winter berg, destijds president der voornoemde maatschappij, op kavel 31 in den Groet. Thans vindt men in den polder 26 boerenwonin- gen44 arbeiderswoningen5 droogtorens voor mee- krapeene smederij en eene wagenmakerij. De meeste gebouwen zijn Noord-Hollandsche stul- penvoorts groote sckuren naar Noord-Brabandsch en Groningsch modelwaarin de dorschvloeren even als de koestallen met ondiepe groepen overlangs ge- vonden worden. De groote moeijelijkheden, reeds terstond bij de bebouwing door het bestuur ondervondenbespoedigde de toewijzing der kavels aan de geldschietersin ver- houding tot hun geldelijk aandeel in de onderneming. Die toewijzing had in 1845 plaats; van dien tijd af aan en een jaar later werden de verschillende land- bouwstelsels in werking gebragt. Het Noord-Hollandsche door H. Waiboer en K. Kaan, uit den Wieringerwaarddoor H. Ko omen P. Slotemaker en Rezelman, uit Winkel; door K. Breebaart en R. Bloemendaal, uit Andijk. Het Groningsche door N. Geertsema en door Ku ip e r voor den heer E. Sieuwerts. Het Zeeuwsche of Zuid-Hollandsche door A. Schaap en Jb. Verrij, beiden onder het toezigt van Jhr. Mr. II. H o e u f f t van Velsen te Amsterdam, gedeeltelijk voor reke- ning der firma L. R. Bischoffsheim en anderen; terwijl H. Berkenbosck, kweekeling der landhuis- houdkundige school te Groningen, de 40 bunders van zijnen vader bestuurde en de heer Loder, ook ge- wezen kweekeling van die school, thans de eigendom- men van zijnen vaderden heer C. L. Loder Imz. president-hoofd-ingeland van den polder, bebouvvt. Op verschillende wijzen werden de kavels begreppeld en de akkers aangelegd. N. Geertsema gaf de voorkeur aan zeer diepe breede greppels of kleine slooten, waarvan de ondergrond over de akkers ver- spreid werd. Bij A. Schaap en Jb. V e r r ij werden de akkers, meestal 12 a 14 ellen breed, afgedeeld door greppels van 1 el breed bij 80 duim diep en onder de wendakkers steenen potten gelegen aan het uiteinde der greppels. Reeds in 1850 werd er eene proeve genomen met het leggen van draineerbuizen in de verwachtingom daardoor ook uit den ondei grond spoedig de overmaat van zouten te verwijderen men zag er echter geene uitwerking vanwaarschijn lijk door dat de grond reeds zoozeer van diepe scheu- ren voorzien wasdat kunstmatige afleiding overbodig werd. Sedert een janr is men nil echter, met zeer goed gevolg, bezig de bestaande greppels van drai neerbuizen te voorzien en ze daarna te digten. Het brakke water uit de slooten en de daardoor ontstane loslijvigheid bij het vee deed reeds spoedig uitzien naar putten. Gewoonlijk boort men die in Noord-Holland zonder kokers, docli de kleigrond van den polder verdrong telkens het zoetewater, hetwelk men zelfs tot op eene diepte van meer dan 100 voeten verkreeg. In 1848 deed men den bekenden putboorder Pries, uit Zeist komen, die ook al in den Anna- Paulownapolder werkzaam was. Deze verkreeg op kavel 24 in den Waard, toebehoorende aan den heer Hoeufft van Velsen, zeer goed zoet water door het graven van een put uit boven elkander ge- plaatste ijzeren buizen gevormd, ter diepte van 54 voet, waarbij het water tot op 60 dtlim boven het maaiveld opspoot; de rand van den put werd wat hooger opgemetselddoch ook thans behoeft men nog nimmer te pompen om het vee te drenken. Later werden er nog vele putten in den polder met uitste- kend goed gevolg voor zeer matigen prijs geboord en van houten kokers voorzien door Jb. Verrij, hetwelk op de gezondheid van menschen en vee, van zeer gunstigen invloed is geweest. Reeds van den aanvang af bleek de polder zeer gezond te zijn voor schapenzoodat het Texelsche ras aldaar spoedig gezien werd. In 1849 werd de eerste Engelsche ram, aangekocht van den heer van den Bosch, uit den Wilhelminapolder, door den heer Hoeufft van Velsen ingevoerdwelk voor- beeld later door velen gevolgd werddaar men zich het best bevindt bij het kruissen van Texelsch met Engelsch ras. In 1852 en 1853 werden er ook ooijen van het Nieuw-Leicester ras van een beroemden veefokker uit Engeland bij A. Schaap ingevoerd. Meestal wordt er des winters meer rundvee gehou den dan des zomers, omdat de vaste weiden minder voldoen dan de klaver bij wisselbouw. In 1851 wer den er door den heer Hoeufft Javaansche varkens aangebragt en later Engelsche door den heer E. Sieu werts, welke heer ook zeer schoone hengsten hield. Behalve de mest die er van het eigen vee gemaakt werd, heeft men ook dikwijls koemest van buiten den polder aangekocht en zich ook zeer goed bevonden bij eene bemesting met wollen lompen. Al spoedig werd de gebrekkige Noord-Hollandsche ploeg en egge door de Zeeuwsche vervangen en deze laatsten werden door gewijzigde Amerikaansche arend- ploegenvervaardigd door A. de Gruijter uit Ro- kanje in Brielsland, verdrongen. De Zeeuwsche boerenwagens worden ook steeds doelmatig geackt en voor de paarden gebruikt men veelal Zuid-Hollandsche hamen. De volgende tabel zal doen zien welke werktuigen bij velen in den pol der gebezigd wordenen tevens wanneer en bij wien ze het eerst zijn gebruikt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1862 | | pagina 1