113 -
Weekblad van Haaiieminermeer
BIJVOEGSEL
ONTWERP
TOT KET
van Vrijdag 20 Junij 1862.
Het groote belong en de hooge noodzakelijkheid
van het hard maken der lengtewegen zullen nog
nader blijken wanneer men in aanmerking neemt
de moeijelijkheidja onmogelijkheid van het drij-
ven van schouw in het voor- en najaar bij de on-
bruikbaarheid der wegenhetgeen onlangs zoo zeer
is gebleken bij de schouw over de waterberging
de onmogelijkheid voor de ingelanden om hunne
producten, granen, vee als anderzins ter markt te
brengen op geschikte tijden;
de grove onbillijkheid, dat thans sommige eigena-
ren wegen hebben ontvangen met subsidie van het
rijk en provincie, terwijl andere eigenaren van dat
voorregt zijn verstoken gebleven en zich door onbe-
gaan- en onberijdbare klei- en veenwegen een doortogt
moeten trachten te banen, schoon zij steeds even-
redig gelijke polderlasten hebben betaald; de meer-
dere noodzakelijkheid om in Haarlemmermeer te voor-
zien in harde wegen, dan elders, alwaar vaarten
langs de wegen liggenen men dus varen kanhet
geen alhier onmogelijk iszoodat alles per as van de
ivoniugen moet worden vervoerd;
de zich steeds uitbreidende bevolking, welke aan
de lengtewegen woonten die thans bestaat uit
ongeveer 679 huisgezinnen met 3474 zielendie
meerendeels hun bestaan vinden in het landbouw-
bedrijf;
de nadeelige gevolgenwelke het brievenvervoer en
het belasting- en justitiewezen van den tegenwoordi-
gen toestand der lengtewegen ondervinden;
de onmogelijkheid om bij brand de woningen te
bereiken, welker bewoners toch medq aan de blusch-
middelen hebben betaald; de belemmering, waaraan
de aan de lengtewegen wonende ingezetenen van onzen
polder zijn blootgesteld in de uitoefening van hunne
burgerpligtendaar de toestand dier wegen hen vaak
belet om aan de verkiezingen van leden voor de
Staten-Generaal, de Provinciale Staten en den Ge-
meenteraad deel te nemen.
Er is nog een puntwaarop wij met nadruk mogen
wijzennamelijk op het naauwe verband dat er be
staat tusschen den voortgang en bloei van het school
en godsdienstig onderwijs en de verbetering der lengte
wegen/
In den zomer van 1861 hebben gemiddeld 450
kinderen in de vijf scholen van het openbaar onder
wijs gebruik gemaakt, tegen slechts 200 in den winter
van 1860 op 1861, hetgeen alleen aan den slechten
toestand der lengtewegen moet worden toegeschreven
daar in den regel in landbouwende gemeenten het
getal schoolgaanden in den winter grooter is dan in
den zomer.
En wijze men al op zoo vele gemeenten, waar
geen harde wegen bestaan, dan verlieze men niet uit
het oog, dat de gemeente Haarlemmermeer in een
exceptionelen toestand verkeert, daar er geene ge
meente is aan te wijzen, alwaar de bevolking zoo is
verspreid als in Haarlemmermeer, en dat in andere
gemeenten de wegen, al mogen zij niet begrind of
hard gemaakt zijntoch begaanbaar zijn.
Het begrinden der lengtewegen zal de welvaart en
van den polder en van de gemeente ontwikkelen.
De ingelanden en ingezetenen zullen hunne lasten
beter kunnen opbrengenwaardoor de subsidien
welke thans aan polder en gemeente nog worden
verstrekt, zullen verminderenzoo niet geheel kun
nen ophouden.
Het begrinden der lengtewegen is eene zaak van
algemeen belang. en wanneer het rijk en de provin
cie zich daarvoor eenige geldelijke offers mogten ge-
troosten, die offers zullen later ruimschoots worden
opgewogen door de meerdere opbrengstenwelke
beide uit den verbeterden toestand des polders op
verschillende wijzen zullen genieten.
Er is meer.
Ee minister van binnenlandsche zaken zegt in een
schrijven aan uw collegie dd. 8 October 1857
N°. 103, 3e afdeeling, Waterstaat, naar aanleiding
van het voorstel van den hoofd-ingenieur in Noord-
Holland, om bij het primitieve plan, om alleen de
zes dwarswegen te begrinden, ook te begrijpen de
begrinding van een hoofd- of lengteweg:
De verbetering van de gemeenschap van den
polder met de omliggende landstreek, moet zoo
volledig mogelijk zijn."
Ook door U werd ip uwe missive van den 30sten
Julij 1857 N°. 13, waarbij ons werd toegezonden
een afschrift van het door den hoofd-ingenieur inge-
diend rapport van den ingenieur van Diesen, ge-
sehrevendat dit rapport eenige opmerkingen bevatte,
waarmede dat collegie zich aanvankelijk wel kon
vereenigen.
En welke waren die opmerkingen?
De ingenieur van Diesen zegt omtrent het toen
ingediende plan
Ik moet mij echter veroorloven eene aanmerking
„op de gedane keus te maken, namelijk deze, dat
tot verbinding van al de verbeterde dwarswegen
,,het te gelijk in orde maken van ten minsle een
lengteweg zeer wenschelijk is, welke wensckelijk-
heid bij de tot standkoming van het voorgestelde
plan zeker dadelijk zou gevoeld worden."
Genoemde ingenieur voorzag dan ook maar al te
goed, dat de behoefte aan meerdere harde lengte
wegen zich spoedig zou doen gevoelenzooals de
ondervinding thans leert.
Mogen er nog zijn, die bewerendat hij die in
het midden tusschen twee begrinde dwarswegen
woont, slechts 1500 ellen slechten weg behoeft af
te leggen en die daarom het nut der begrinding niet
dadelijk inzienvan de onhoudbaarheid dier bewering
wordt echter een ieder overtuigd, die den polder in
het voor- en najaar bezoekt en dan telkens in die
1500 ellen slechten weg, hetzij te paard of te voet
blijft stekenwant aan het gebruik van wagens valt
in het geheel niet te denkeu.
Nog onlangs trachtte men langs den Yweg met
vier paarden een wagen met graan te vervoeren
doch vruchteloos. Men was genoodzaakt de paarden
af te spannen en den wagen te ontladen.
Het vette vee, het melkvee, schapen, lammeren
en varkens moeten de besle markttijden laten verlo-
ren gaanomdat vervoer onmogelijk isen geen
verkooper den polder bereikteen veearts komt in
het geheel niet door den slechten weg.
Indien de begrinding der lengtewegen alleen moest
geschieden in het belang der daaraan gelegen bewo
ners dan zouden wij reeds vrijheid hebben geyonden
aan hoofd-ingelanden voor te stellen eene aanvrage
te doen om Eijks en Provinciale subsidie.
Door de begrinding der lengtewegen zullen echter
ook nieuwe communication worden daargesteld welke
van algemeen belang zijnalsvan Amsterdam op
Leymuiden met de welvarende Bijnstreek, eene ge
meenschap, welke voor zoo verre zij in den polder
plaats heeft, met geene tollen bezwaard is; op Aals-
meer en Oude Wetering; van Amsterdam over Ilalf-
weg op Iieemstede, Bennebroek, Hillegom, Lisse,
Sassenheim en Leydenwaardoor de afstand tusschen
beide genoemde steden en tusschenliggende dorpen
zeer wordt verkort en men slechts een in plaats van
vier tollen zal te betalen hebben.
Al het vorenstaande bewijst naar onze bescheidene
meening, dat de begrinding der lengtewegen in onzen
polder eene zaak is niet van plaatselijk, maar van
algemeen belang.
Het is dan ook daarom, det wij met vrijmoedig-
heid, maar met aandrang, ons tot uw collegie wen-
den, met verzoek, dat het U moge behagcn, aan
de staten dezer provincie in de eerstvolgende verga-
dering voor te stellen;
1°. Om voor de begrinding der lengtewegen van
den Haarlemmermeerpolder bij te dragen in de
kosten, welke, gelijk reeds hiervoren is aangehaald,
op ongeveer 125000.zijn begroot;
2°. Om de subsidie over 4 of 5 jaren te verdee-
len, waardoor aan onzen polder jaarlijks f 7800.
of 6250.van wege de provincie zou worden
uitgekeerd.
Dijkgraaf en Heemraden van den
Haarlemmermeerpolder
(get.) J. W. M. van de Poll, Voorzitter.
E. W. van Brederode. Secretaris.
VAN
EEN NIEUW EEGLEMENT VAN BESTUUE
VOOR DEN
Haarlemmermeer-Polder.
Mijne Heeren
In uwe Vergadering van den 2den December 1860
werd, ingevolge een voorstel van de heeren: J. J. van
Voorst, J. A.Pol en M. P. T. P r e v i n a i r ein
beginsel besloten tot de herziening van het bijzonder
Eeglement van Bestuur van den Haarlemmermeer-Polder
en bij besluit van 7 Maart 1861 werd die zaak tot
onderzoek en praeadvies gesteld in handen eener Com-
missie, bestaande uit de heeren J. A. Pol, A. van
S t ra 1 en Mr. M. S. F. d e Moraaz Ima ns
J. W. M. van de Poll en A. H. van Tienho-
ven. Het overlijden van een dier Commissarissen
den heer de Moraaz Imans, in wiens plaats Jhr.
Mr. J. W. H. Eutgers van Bo z en burg bij be
sluit van 27 December 1861 1.1. verkozen werd, en
de afwezigheid tot herstel van gezondheid van een
auder lid der Commissie, waren oorzaak, dat zij niet
vroeger haar rapport indiende.
Thans van die taak ons kwijtendestellen wij in
het algemeen voorop, dat het oude reglement, ofschoon
zijn aard van voorloopig reglement en zijne vatbaar-
heid voor verbetering niet te betwisten zijn, geenszins
slecht gewerkt heeft of als uitermate gebrekkig te
beschouwen iszoodat vele zijner bepalingen naar
ons oordeel kunnen behouden blijven.
De indeeling van het oude reglement of de volg-
orde der artikelen kwam ons mede geschikt voor
zoodat wij die wenschen te behouden en ook in ons
rapport meenden te mogen in acht nemen bij de voor-
dragt en toelichting der volgende wijzigingen
Oud Reglement. Nieuw Voorgedragen.
Art. 1. Art. 1.
De Haarlemmermeer-Polder De Haarlemmermeer-Polder
behoort tot het Hoogheem-
raadschap van Rijnland.
Art. 2.
Blijft.
Art. 3.
(Blijftmet vermeerdering
van het aantal Hoofd-ingelan-
den tot 15).
wordt erkend als een Water-
sehap behoorende tot het
Hoogheemraadschap van Rijn-
land.
Art. 2.
De grens van dit waterschap
is de buitenkanl van de Ring-
vaart, welke bij de forten
van Schiphol en bij de Liede
wordt geacht te loopen buiten
om die forten en waar de
Ringvaart zich met andere wa-
teren vereenigt, de lijn even-
wijdig aan den binnenkant dier
vaart, getrokken op den af
stand van hare gewone breedie.
Art. 3.
Ilet Bestuur wordt uitge-
oefend door een Dijkgraaf en
zes Heemraden te zamen uit-
makende het Collegie van Da-
gelijksch Eestuur, en twaalf
Hoofd-ingelanden.
Het heeft in den boezem der Commissie een punt van naauw-
gezet overleg uitgemaaktof het tegenwoordig getalzoo van
Heemraden als van Hoofd-ingelanden moest worden behouden.
Van onderscheidene zijden heeft men in den laatsten tijd
hooren aanvooren dat geene goede verbouding bestond tus
schen het getal der leden van bet Dagelijkscb Bestuur en dat
van Hoofd-ingelanden, zoodat bij eenstemmigheid van het eer-
ste, de laatste meestal moeslen overstemd en de vertegenwoor-
diging der Ingelanden eigenlijk denkbeeldig zou worden. Uit
dien hoofde werden dan meestal uitbreiding van het represen-
tatief Collegie, of vermindering van het getal der Leden van
het Dagelijksch Bestuur, of wel beide aanbevolen.
Met die beschouwingen zijn wij het in beginsel eens. Het
ware geenszins onmogelijk dat bij het Dagelijksch Bestuur te
eeniger tijd het onjuiste denkbeeld wortel schootdat homoge-
niteit een vereischte en ondersteuning in de Vergadering van
Hoofd-ingelanden van iedere voordragtvan het Dagelijksch
Bestuur uitgegaan voor de Heemraden pligtmatig ware
trouwens in een overigens belangrijk gedrukt betoog over do
herziening van het bijzonder Reglementmeenden wij dat denk
beeld reeds te herkennen in de redeneringdat men de ver-
werping van zeker voorstelaan hetwelk een geldelijk bezwaar
van een millioen veibonden was, te danken had aan de ver-
deeldheid van meening in den boezem van het Dagelijksch
Bestuur, en dat die toestand onlioudbaar en onvereenigbaar
was met een krachtigjiestaur.
Moge nu al voor het oogenblik niet te duchten zijn, dat dit
beginsel toepassing crlange noch dat Dijkgraaf en Heemraden
ter Vergadering van Hoofd-ingelandenin stede van als indivi-
duele leden verschijnen als eene eorporatie in wier boezem
bij verschil van meening tusschen hare leden gezegd moest
worden verdeeldheid te bestaan wij achten het niet ondoel-
malig tegen de nadeelige gevolgen van zoodanigen toestand en
leer, welke ligt veld winnen konden, in tijds voorzieningen te
treffenen mitsdien het getal Hoofd-ingelanden tot dat der
leden van het Dagelijksch Bestuur in evenredigheid te brengen
van minstens twee tot een.
Of die evenredigheid door vermeerdering van het getal der
eerst- of vermindering van dat der laatstgenoemden moest ver-
kregen wordenhield vcrvolgens nwe Commissie bezigde
meening intusschendat een Collegie van zes Heemraden voor
den Haarlemmermeer-Polder, minder uit aanmerking van het
uitgestrekt gebiedover hetwelk toezigt te liouden valtdan
wel van de veelzijdige werkzaamheden en questien welke dit
eigenaardig waterschap oplevert, niet overtollig of te groot is,
hield de bovenhand en leidde natuurlijk tot de voordragt eener
vermeerdering van sterkte der Hoofd-ingelanden.
Alleen bleef toen nog de vraag over, tot welke hoogte die
vermeerdering wenschelijk was en ook dienaangaande kwamen
wij spoedig tot eenheid van gevoelen. Dat in een groot niet
zoo gereedelijk als in een klein Collegie alle plaatsen goed te
vervullen zijn, en het eerste dus tot zekere hoogte slechts
meer waarborgen oplevert van bekwaamheid en onafhankelijk-
heid der leden bij de behandeling van en stemming over zaken
achten wij onbetwistbaar, bovendien brengt iedere vermeerde
ring van hoofdingelandenmede vermeerdering van presentie-
gelden en zeker bezwaar voor de polderkas, zoodat wij uit
overweging van een en ander tot de ovcrtuiging kwamen, dat
de boven gemotiveerde maatstaf van 2 tot 1 niet overschreden
moest worden, en mitsdien tot de voordragt om bet getal
hoofdingelanden van 12 op 15 te brengen.