I
m
Nieuw Voorgedragen.
Oud Reglement.
Art. 4.
Sinoniem.
Is
Art. 4.
Het aantal bunders overeen-
komstig Art. 6 van het alge-
nieen provinciaal reglement
voor de verkiesbaarheid tot
lid van het bestuur vereischt,
wordt bepaald op achttien.
Het behoud van dit artikel heeft tot geenerlei bedenking aan-
leiding gegeven.
Art. 5.
Dijkgraaf en heemraden
worden benoemd door hoofd-
ingelanden.
Art. 5.
Dijkgraaf en heemraden
worden benoemd door boofd-
ingelanden. De benoeming van
den hoofdopzigter geschiedt
door de vergadering van hoofd-
ingelanden op voordragt van
twee personen op te maken
door het dagelijksch bestuur.
Men achtte het bij dit artikel de geschiktste plaats tot rege-
ling van de benoeming van den hoofdopzigter. De overweging,
dat in deze benoeming van zooveel gewigt het geheele bestuur
gekend, maar aan dijkgraaf en heemraden, die steeds met dien
ambtenaar werken moeten, een hehoorlijke invloed gegund moest
worden, leidde tot het voorstel de benoeming aan de geheele
vergadering, op eene aanbeveling van het dagelijksch bestuur
op te dragen.
Art. 6.
A1 de leden des bestuurs,
de secretaris en penningmees-
ter worden benoemd voor zes
jaren.
Telken jare treden een der
heemraden en twee der hoofd-
ingelanden af.
De gevvone dag van aftre-
ding is de derde Maandag in
April.
Art. 6.
De leden des bestuurs wor
den benoemd voor den tijd
van zes jaren.
In de vijf eersle jaren treedt
van het dagelijksch bestuur
elk jaar af een lid, in het
zesde jaar treden twee leden af.
Van hoofdingelanden treden
jaarlijks in de drie eerste ja
ren twee leden en in de drie
laatste jaren drie leden af.
Na de afkondiging van dit
reglement wordt bij loting de
rooster van aftreding vastge-
steld of aangevuld, met dien
verstande, dat de termijn van
aftreding der heemraden en
12 thans bestaande hoofdin
gelanden dezelfde blijft, maar
dat in het 4e, 5e en 6e jaar
beurtelings de drie nieuw te
benoemen hoofdingelanden af-
treden en de dijkgraaf in het
6e jaar aftreedt.
Bij ontstaan en vervulling
van vacaturen tusschentijds
treedt de nieuw benoemde op
den rooster in de plaats van
dengeenter wiens vervanging
hij gekozen werd.
De gewone dag van afire
ding is de derde maandag van
April.
Wij lieten uit alinea 1 iedere bepaling omtrent periodieke
aftreding van secretaris en penningmeester achterwege, omdat
ons die overbodig of onraadzaam voorkwam. Voor de leden van
besturen toch, die hij al of niet regtstreeksche verkiezing van
de ingelanden hun mandaat eriangen, is de benoeming voor
een zeker lijdperk een vereischte, omdat men de vraag of zij
aan hunncn pligt en de verwachting hunner lastgevers voldoen
niet aan de mede bestuurderen, hunne gelijken, ter beslissing
kan opdragen, noch aan deze ter heoordeeling overlatenwan-
neer die vraag aan de kiezers zou behooren onderworpen te
wordenzoodat eene benoeming voor onbepaalden tijd in der
daad eene benoeming zou worden voor het leven; doch met
opzigt tot secretaris of penningmeester, die ambtenaren geen
leden van het Bestuur zijn, en als zoodanig ook bij het oude
Reglement niet beschouwd worden, is dit het geval niet. Het
Bestuur, dat hen aanslelt en in hunnen werkkring da°elijks
gadeslaat, moet door het Reglement niet gebonden zijnofzelfs
daarin geene aanleiding vinden, om een ongeschikte persoon
zes jaren in zijne betrekking te handhaven, en zal zeker een
secretaris of penningmeester over wien het tevreden is, niet
vervangen, omdat het Reglement daartoe de bevoegdheid geeft-
zoodat dergelijke bepaling of doclloos of schadelijk en eene
benoeming tot wederopzegging toe of voor onbepaalden tijd ver-
kieslijk is.
De voorgedragen regelen van aftreding volgens rooster der
leden van het Bestuur, staan in verband met de vermeerdering
van hun aantalen kwamen ons in afwachting van andere
voorstellen, die misschien van uwe Vergadering zullen uit-aan
de doelmatigste voor.
Art. 7.
De Dijkgraaf geniet eene
jaarlijksche bezoldiging van
2000.—
leder Heemraad geniet jaar
lijks 400.
De Secretaris 1000.de
Penningmeester 800.
leder Hoofdingeland geniet
voor presentie-geld voor iedere
Vergadering/ 10.
Het maximum der huishou-
delijke kosten, die in reke-
ning zullen worden geleden,
wordt bepaald op /1000.
het maximum der bureau en
sebrijfbehoeften wordt bepaald
voor den Secretaris op/200,
voor den Penningmeester op
200.—
Art. 7.
De Dijkgraaf geniet eene
jaarlijksche bezoldiging van
/2000, ieder tleemraad/400,
de Secretaris 1400, de Pen
ningmeester 1200.
leder Hoofdingeland geniet
als prescntie-geld voor elke
vergadering 10.
Het maximum der huishou-
delijke kosten, die in reke-
ning worden geleden, onder
welke de reiskosten van Dijk
graaf, Heemraden en Secreta
ris, wordt bepaald op/1200;
het maximum der bureau en
sebrijfbehoeften voor den Se
cretaris en Penningmeester op
Eene verhooging van het maximum der huishoudelijke kosten
met 200.—, achten wij noodzakelijk, omdat uit dien begroo-
tingspost naar onze meening in de eerste plaats de reiskosten
van Dijkgraaf en Heemraden behooren gevonden te worden, en
het bedrag van 1000.tot bestrijding ook van deze te
gering wezen zou.
Aan deze verhooging, welke anders ontoereikend zou zijn
en niet in verhouding tot de reiskosten, welke het Dagelijksch
Bestuur genoodzaakt is te maken, verbinden wij tevens het
voorstel om de kosten, vallende op de Vergaderingen van Hoofd
ingelanden en op die van Dijkgraaf en Heemradenalsmede
de uitgaven voor licht en brandstoffen, niet meer gelijk tot
nog toe uit dezen post te vinden, maar afzonderlijk op de be-
grooting en de rekening te brengen. Dat persoonlijke behan-
deling en onderzoek van zaken, door den Dijkgraaf dikwijls
noodig en meestal nuttig zijn, zal wel niet betwist worden en
doet ons vertrouwen, dat deze wijziging bij u geen bezwaar
vinden zal.
Daarentegen stellen wij voor het maximum voor bureau en
schrijfbehoeftenin stede van op 400.— op 250.— te be-
palen, daar blijkens de polderrekeningen tot nog toe uit dien
post, in strijd met zijne bestemming, ook schrijfloonen gevon
den worden, en voor deze een andere post op de begrooting
voorkomt en laatstelijk verhoogd is.
Art. 8. Art. 8.
Het aantal bunders voor de Blijft.
stemgeregtigdheid vereischt,
wordt bepaald op vijf; zullende
hij, die meer dan 25, doch
niet meer dan 50 bunders
heeft, twee stemmen hebben;
die meer dan 50 maar niet
meer dan 100 bunders heeft,
drie stemmen; die meer
dan 100 maar niet meer dan
200 bunders beeft, vier stem-
men; die meer dan 200
maar niet meer dan 400 bun
ders heeft, vijf stemmen;
en die meer dan 400 bunders
beeft, zes stemmen hebben.
Het heeft bij uwe Commissie een punt van overweging uit-
gemaakt, of niet de bepalingen van dit artikel, wegens de
waarschijnlijkheid dat bet grondbezit in onzen polder zich op
den duur meer en meer splitsen en in kleinere eigendommen
onder verdcelen zal, in dien zin zouden moeten gewijzigd wor
den, dat aan de groote landeigenaren meer stemmen toegekend
en meer invloed verzekerd werd. Hoewel wij meenendat de
wenschelijkheid en de noodzakelijkheid dier wijziging eenmaal
zullen geboren worden, houden wij ons overtuigddat met den
tegenwoordigen toestand de bepalingen van het oude Reglement
wel strookenen dat met eene uitbreiding van de stemgereg
tigdheid der groote landeigenaren nog kan gewacht worden
tot eene volgende herziening, welke wij zullen voorstellen bij
eene slotbepaling binnen zeker aantal jaren verpligtend te maken.
250
De verhooging der bezoldiging van den Secretaris en Pen
ningmeester is reeds vroeger bij besluit van 5 Januarii 1859
vastgesteld. 1
Art. 9. Art. 9.
De Dijkgraaf legt den eed, Blijft.
bij Art. 51 van het algemeen
reglement voorgeschrevenaf,
in handen van den Heemraad
benoemd om hem bij verbin-
dering of ontstentenis te ver
vangen. De Heemraden leg-
gen dien af in handen van
den Dijkgraaf.
De eeds aflegging heeft
plaats in eene vergadering van
Dijkgraaf'en Heemraden.
Art. 10. Art. 10.
Dijkgraaf en Heemraden Blijft.
hebben in de Vergadering van
Hoofdingelanden gelijke stem
als deze omtrent alle ondcr-
werpen, uilgezonderd de reke
ning en verantwoording en de
verkiezing van Dijkgraaf en
Heemraden.
Omtrent dit artikel bestond in den boezem der Commissie
verschil van meening De minderheid harer leden was van
gevoolendat gelijk meermalen betoogd is tot nog toe
ten onregte aan het Dagelijksch Bestuur, aangaande alle onder-
werpen uitgonomon de jaarlijksche rekening en de veikiezing
van Dijkgraaf en Heemraden, ter Vergadering van Hoofdinge
landen stem verleend, en alzoo hetgeen volgens het algemeen
provinciaal Reglement uitzondering behoorde te wezen, tot re-
gel verheven werd. Volgons haar beweren mogt men in hoofd-
punlen van het algemeen Reglement niet afwijken, tenzij bij-
zondere en gewigtige redenen dit vereischten, wat met opzigt tot
den Haarlemmcrmeerpolder het geval niet was; veel eer kwam
haar wenschelijk voor alle zaken, in welke het Dagelijksch
Bestuur meer of min partij te achten is, bij uitsluiting tot de
bevoegdheid van Hoofdingelanden te brengen, die na hehoor
lijke inlichting en praeadvies van Dijkgraaf en Heemraden tot
eene wel gewikte beslissing konden beschouwd worden in staat
te zijn; en mitsdien werd door haar voorgesteld art. 10, aldus
te wijzigen, dat Dijkgraaf en Heemraden beslissende stem zou
den hebben omtrent de punten in art. 57 van het algemeen
Reglement, genoemd sub. N°. 1 tot 14, 17, het lste lid van
art. 19, 21 en volgende, en slechts eene adviserende stem
omtrent de punten vervat in evengemeld artikel, sub. 15, 16,
18, 19 laatste lid, en de benoeming van leden van het Dage
lijksch Bestuur.
De meerderhcid der Commissie nogtans stemde met die be-
schouwingen niet in, en was van oordeel, dat men in de za
ken van het meeste gewigt den onmiddelijken invloed van Dijkgraaf
en Heemradendie meer van nabij met dezelve kunnen en
moeten bekend zijn, niet behoorde te weren, maar te bevor-
derendat deze voorts niet als een coilectief persoon, uitma-
kende een onderdeel der Vergadering van Hoofdingelanden te
beschouwen waren; dat zelfs eenstemmigheid van gevoelen aller
leden van het Dagelijksch Bestuur omtrent zijne voorstellen
geenszins altijd kon ondersteld worden, veel min bij ben zoo-
danige ingenomenheid met die voorstellen te duchten wasdat
zij ter Vergadering niet onafbankelijk stemmen zouden; en dat
derbalve, al ware het tegenwoordige art. 10 van het bijzonde?
Reglement niet volkomen met het provinciaal Reglement in over-
eenstemming, geene voldoende reden bestond tot het wijzigen
van den bestaanden toestand, welke niet ongunstig kon genoemd
worden.
Art. 11.
Dijkgraaf en Heemraden ver-
gaderen in den regel eens in
elke maand.
Blijft.
Art. 11.
De Commissie ziet in de
Art. 12. (nieuw.)
De Vergaderingen van Hoofd
ingelanden zijn openbaar. Zoo
dikwijls de Dijkgraaf het wen
schelijk acbt of drie leden
het verlangen, zal de Verga
dering met gesloten deuren
gehouden worden. Bij meer-
derheid van stemmen wordt
beslist, of en hoe lang de deu
ren zullen gesloten blijven.
openbaarheid der Vergaderingen
van een polderbestuureen spoorslag voor de leden om getrouw
die Vergaderingen bij te wonen, een middel tot opwekking der
belangstelling bij de Ingelanden, en een waarborg tegen valsche
oordeelvellingen. Tegen de openbaarheid hebben zich trouwens
geene redenen van eenig gewigt aan ons voorgedaan, mils men
den President de bevoegdheid late om bij de behandeiing van
sommige onderwerpen de deuren te doen sluiten, en met een-
parige stemmen besloot dan ook de Commissie in hare voordragt
dit nieuw artikel op te nemen, dat zij niet alleen overeenkom-
stig den geest der eeuw en het vrij algemeen verlangen, maar
ook zelve nuttig acht.
Art. 12.
De omslag voor de polder-
lasten geschiedt bunder bun
ders gelijk.
De oude landen betalen geen
polderlastenzoolang en voor
zoo verre zij niet zijn afgegra-
ven of afgeveend.
Al het water dat niet aan
den polder behoort wordt naar
denzelfden maatstaf als het
land aangeslagen.
Art. 13.
De omslag voor de polder
lasten geschiedt bunder bun
ders gelijk.
De oude landen, die niet
tot andere polders behoord
hebben, betalen halve polder
lasten, zoolang en voor zoo-
verre zij niet afgegraven en
afgeveend zijn.
De oude landen vroeger tot
oude polders behoord heb-
bende, betalen geene lasten
zoolang en voor zooverre zij
niet zijn afgegraven of afge
veend.
Tot de moeijelijkste questien, welke bij de Commissie ter
sprake kwamenbehoort voorzeker de inhoud van dit artikel.
De omstandigheid dat de oeverlanden, meerendeels uit veen-
specie met raolmachtige bovengrond hestaande, en hoog uit
het water gelegen, tengevolge van uitdrooging in het gebruik
weinig waarde behielden, zoolang zij niet afgeveend waren,
was oorzaak der opname in het tegenwoordig Reglement van
de bepaling, dat die oude landen geene lasten behoefden te
dragen, alvorens zij afgegraven of afgeveend waren. Deze he-
paling nogthans dreigt in eenen eeuwigdurenden vrijdom te ont-
aarden voor onderscheidene perceelen, die hetzij wegens gun-
stige plaatselijke omstandighedenhetzij omdat zij te weinig
slik bevatten of met te veel bovengrond bezet zijn'om den
arbeid der verveening goed te maken, waarschijnlijk nimmer
verveend of afgegraven zullen worden, en uit dien hoofde
meenen wij, dat voortaan de belastbaarheid niet meer zoo bij
uitsluiting van de afgraving behoort afhankelijk gesteld te blijven.
Een billijken op alle oude landen toepasselijken maatstaf ter
belasting te vinden, is geene gemakkelijke taak, omdat het
onderscheid dient to worden in het oog gehouden tusschen a)
de landen, die vroeger tot naburige polders behoord hebben;
b) de zoogenaamde buiten of oevergronden, welke bij hoogen
waterstand dikwijls onderliepen of drassig waren; c) de gron-
den bij de Vijfhuizer eendenkooi en die onder Nieuwerkerk
welke thans zoo van het buitenwater als het polderwater afge-
scheiden een duiker tot bcvochtiging hebben in den Ringdijk
en een duiker in de binnenkade tot aflapping op den polder,
en d) het gewezen eiland Abhenes, dat door zijne hooge Jig
ging geen last van het water had, maar thans zoolang het niet
afgeveend is J.e meer aan uitdrooging lijdt
Buiten aanmerking kunnen hier blijven de gronden van Huig-
sloot en van den Lisserbroek-polder, wier aandeel in den pol-
der-omslag bij contract geregeld is.
Na naauwgezet overleg kwamen wij tot ons tegenwoordig
voorstel, krachtens hetwelk aan de gronden, die van andere
polders afgesneden zijn, het voorregt zou worden verzekerd,
dat zij voor de afveening of afgraving vrij van lasten blijven,
om daarna tot het voile bedrag te worden aangeslagen, terwijl
voor de overige oude landen terstond de helft en na de afgra
ving: het vol bedrag der polderlasten moet betaald worden. De
billijkheid gebood onzes erachtens dat voorregt, eensdeels om
dat de toestand dezer voorheen reeds ingepolderde gronden
door de droogmaking van het Meer, niet, of niet in die mate
verbeterd is, als de toestand der buitenlanden, anderdeels
omdat over hen ten behoeve der polders, tot welke zij een
maal behoord hebben, nog steeds lasten geheven wordenvoor
zoo verre die onlangs niet zijn gekapitaliseerd en door de
eigenaren afgekocht.
Daar de gronden dezer cathegorie over het-algemeen of reeds
afgeveend zijn, 6f goed slik bevattende, wel spoedig verveend
zullen worden, is het nadeel, door hun vrijdom aan de polder-
kas berokkendweinig beduidend en wel opgewogen door het
uitzigt dat zij binnen kort na afgraving de voile lasten zullen
contribueeren.
Omdat dit uitzigt niet bestaat met betrekking tot de overige
oude gronden, die weinig of geen veen bevatten, of tengevolge
der bevoegdheid tot inlating en aftapping van water reeds in
zoo gunstigen staat verkeeren, dat de afgraving onnoodig of
onraadzaam is, hebben wij_gemeend dat deze wel is waar, zoo
lang zij niet zijn afgegraven, van bijdragen in de kosten tot
bemaling behoorden vrijgesteld te blijven, maar even als alle
andere landen de overige uitgaven, zooals tot het huishoudelijk
bestuur, het onderhoud van wegen, roerende en onroerende
eigendommen recognitiengrondlasten enz. moeten helpen be-
strijden en dus billijker wijze voor de helft in den aanslag
behoorden te deelen.