1
WEEKBLAD
J
van
1862.
Vrijdag, 4 Julij.
Derde Jaargang,
Landbouw.
A A N L A N D B 0 UW, GEMEENTE- EN POLDER-BEL A NGEN GEWIJD.
HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ.
HAARinun
Abonnementen
worden aangenomen bij de Boekbandelaars
C. M. VAN GOGH. Leidscheatraat, te Amsterdam,
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem,
bij den Hecr BRIEVENGAARDER te Haarlemmermetr
en verder by alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Prus is 6,— in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over 1,50 beschikt. Advebtentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.,
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
VEEKEUBEN.
De meerdere aandacht, die- de vee-tentoonstellingen
in den laatsten tijd hebben ondervondenen het groote
gewigt hetwelk daarbij inzonderheid aan eene goede
keuring moet worden toegekend, nopen onsook
vooral met het oog op de aanstaande tentoonstelling
te 's Hage de opmerkingen over te nemenwelke
omtrent dit onderwerp voorkomen in de onlangs ver-
schenen laatste aflevering van het Euisboek voor den
Landman in Nederland, van Dr. W. C. H. Staring.
Het diene tevens om de bekendheid der landbou-
wers met dit goede handboek te vermeerderen; wij
hebben daarop reeds vroeger de aandacht gevestigd
en herhalen thans, dat wij in onze taal geen boek
over landbouw kennenwaaruit, ook voor den ge-
wonen landbouwer, zoo veel te leeren valt.
Bij de uitbreiding en verbetering die onze tentoon-
stellingen van vee voortdurend ondervinden, wordt
het behoorlijk keuren van het vee van vrij wat meer
gewigt dan voor eenige jaren toen er zulk een ge-
ring aantal en zoo weinig uitgelezen vee tentoongesteld
werd, dat het weinig ter zake deed of de keurmees-
ters waarlijk het beste uitkozen. Thans begint dit te
beteren, werkelijk rijst reeds de prijs aanmerkelijk van
vee, dat bij wedstrijden belooningen heeft mogen be-
halen en daardoor wordt er meer belang gesteld in
de deugdelijkheid van de keuringenterwijl die tevens
aan scherper kritiek blootgesteld staan. Men verlangt
niet alleen eene uitspraak van de keurmeestersmaar
ook het mededeelen van de redenenwelke tot die
uitspraak geleid hebbenen op dit laatste dient men
al meer en meer aan te dringen, wanneer tentoon-
stellingen en wedstrijden van vee alhier, even als bui-
tenslands het meest mogelijk nut te weeg zullen brengen.
Zulke tentoonstellingen moeten oefenscholen zijn
voor den veeteler; hij moet daar het vee in de hoe-
danigheid van veeteler leeren beoordeelen en niet in
die van eenen koopmanwelke slechts het voorwerp
op zich zelf beschouwt in zoover dat, als koopwaar,
waarde bezit. Dit is toch veelal het gebrek van on
ze veehouders. Ze zijn meestal te zeer kooplieden
en beoordeelen de zaak te zeer uit dat oogpunt be-
schouwd.
Wanneer echter de keurmeesters gedrongen zijn om
rekenschap hunner beoordeelingen af te leggen, en
deze worden algemeen bekend en dien ten gevolge be-
sprokendan zullen ook de scheeve beoordeelingen en
veroordeelingen met de verdenkingen ophouden, waar-
aan de keurmeesters, bij alien die geene prijzen met
hun vee hebben kunnen behalen, bij verreweg de
groote meerderheid der tentoonstellers namelijk, bloot-
staan.
Het onaangename en ondankbare van het bedrijf
van keurmeester zal, door dit openbaar makenvoor
een goed deel worden weggenomenwant eene deug-
delijke beoordeeling van hun werk is het in 't min-
ste niet, wat dit gewoonlijk minder aangenaam doet
zijn. Veelvuldig is het ook een gebrek on#sr veekeu
ringen, dat de keurmeesters moeijelijk onderling tot
eenstemmigheid zijn te brengen; een natuurlijk gevolg
alweder van een niet voldoend rekenschap geven van
hun oordeel, en van de onbestemdheid waarin de meeste
verkeeren, ten aanzien der eigenschappendie het
ideaal van elk veeraswaarnaar door den veeteler ge-
streefd moet wordendient te bezitten. De bepaling
van zulk een ideaal zal steeds een groote moeijelijk-
heid zijn, zoolang wijbij onze tentoonstellingen, het
vee niet, meer dan thans geschiedt, tot rassen indee-
lendie onderling niet wedijveren kunnen, en het ons
dikwijls geheel en al onbekend schijnt te zijn, dat
er binnenslands geheel verschillende rassen bestaan
en dat het eene Engelsche rund of schaap geheel ver-
schillen kan van het andere. Zoolang wij 't niet
volkomen eens zijn omtrent de vereischten van elk ras
van eene melkkoe voor Holland of voor de zand-
streken van Gelderland, van een schaap voor de heide
of van een voor lage vveiden, eveneens als zulks de
Engelschen en Eranschen ten aanzien hunner rassen zijn,
zullen veekeuren bij alle tentoonstellingen gebrek-
kig blijven.
Een uitmuntend middel om de keurmeesters te nood-
zakendat zij rekenschap afleggen van hun oordeel
is ze te doen keuren bij punten. Ik heb daartoe
reeds voor eenige jaren, eene zoogenoemde veekeur-
derstai'el voorgeslagendie volgens het voorschrift van
eenen Duitscher was ingerigt, terwijl een dergelijk
werk, beter en meer toepasselijk op ons inlandsch
rundvee, ook door den veearts Wagelmans is ver-
rigt. Hebben de keurmeesters nu, voor de ernstig
naar de bekrooning dingende dieren, eene waardeeiing
der punten openbaar gemaaktvoor elk eene tafel in-
gevuld, en ontstaat er dan verschil van meening over
de beoordeeling, en wanneer ontstaat die niet, dan
moet zich deze oplossen in het beoordeelen der toe-
gekende punten.
Het bepalen van het aantal punten dat elke eigen-
schap toekomt, zoodat zij elk naar hunne onderlinge
waarde geschat worden is verre van gemakkelijk,
maar onmogelijk is dit evenwel niet.
Ik wil bier tot voorbeeld zulk een veekeurders-
tafel, grootendeels ingerigt naar die van Wagel
mans, voor het rundvee in het algemeen geven,
maar noodig elk die zich des bevoegd acht uit om
er dergelijke te ontwerpen voor elke diersoort en
zelfs voor elk onzer rassen in het bijzonder.
Aan het hoofd van zulk eene keurlijst kan vermeld
worden
a. het nommer van het dier op den katalogus van
de tentoonstelling;
b. het ras en de statuzoo die bekend mogt zijn
c. het geslacht
d. de ouderdom
e. de kleur
f. het levend gewigten
g. bij koeijen, hoeveel malen die gekalfd hebben.
Yervolgens vult men een punt in voor elk der
navolgende eigenschappen die het gekeurde dier bezit,
zoodat een volmaakte stier of vaars 40 punten, eene
volmaakte koe 45 punten zoude verkrijgen.
A. Vooreerst komt in aanmerking de zuiverheid
van den stam waaruit het dier gesproten iszoo
van vaders (punt 1 en 2), als van moeders zijde
(punt 3 en 4). De Engelschen hechten natuurlijk
veel gewigt aan deze puntendoch ten onzent zullen
die zelden in aanmerking kunnen komenbij onze
genoegzaam geheele verwaarlozing van het aanhouden
van stamboeken. Alleen dan zouden wij zulks te
pas kunnen brengenwanneer men een dier van
bekende edele afkomst te keuren heeft tegenover
eenen niemandszoonontsproten uit allemans doch ter.
B. Ten aanzien van het algemeene voorkomenmoet
het dier gezond zijn, met een levendig, helder oog
(punt 5); lang, goed gevormd ligchaam (6); fyne
beenderen (7) en eene behoorlijke kleur (8), aau
welk laatste, teregt of te onregt, algemeen nog al
gewigt gehecht wordt, en waarvan alzoo gedeeltelijk
de waarde afhangt.
C. De grootte (9) moet in overeenstemming zijn
met den ouderdom en met de gemiddelde grootte
van het raswaartoe het dier behoort.
D. De huid dient beweegbaar te zijn en los te
liggen (10), zacht, maar evenwel niet week, bij het
aanvoelen, en bedekt met fijn en zacht haar (11).
E. De hop behoort ligt en klein te zijnmaar
bij den stier breed tusschen de horens (12), met
gladde, fijne, aan den wortel niet te dikke horens,
gebogen overeenkomstig den algemeenen vormaan
het ras waartoe het dier behoort eigen (13), met
kleine niet afhangende ooren (14), goed gespierde
neusgaten (15), en eenen fijnen muil (16).
E. De hats moet dun zijnmaar niet te lang en
vol uit de schouders voortkomendebij den stier
echter dikker en eenigzins gewelfd (17); de kossem
onder de keel klein (18), maar zich ver onder de
voorbeenen door, naar achteren uitstrekkendeomdat
dit eene ruime borstkas aanduidt (19). Bij koeijen
behoort de kossem zacht, zonder plooijen te zijn, bij
stieren daarentegen zwaar en sterk geplooid (20).
G. Ten einde ruimte voor de ingewanden en plaats
voor het aanzetten van vleesch te gevenverlangt
men dat het lijf uit eene breede, diep tusschen de
voorbeenen doorzakkende borstkas bestaatwaarvan
de omvang het geschiktst door meten is te bepalen
(21); dat de buik tonrond is (22), gevuld achter
het schouderblad (23), met korte lendenen (24) en
zonder invallende flanken (25).
H. De rug dient van de schoft tot aan het begin
van den staart, regt (26), vlak en breed te zijn
(27), met den dunnen, langen tot voorbij het sprong-
gewricht afhangenden staart (28) eenen regten hoek
vormende (29). Bij oude koeijen mag de rug eenig
zins invallende zijnmaar vooral niet te veel.
I. Bij het voorstel behoort de schoft breed en
zacht gewelfd te zijn (30), de schouders eenigzins
regt nederwaarts loopende (31). De voorschenkel
lang (32), het been, beneden de knie, kort en fijn
gevormd (33); terwijl men kleine, goed gevormde
hoornklaauwen verlangt (34), en, over het algemeen
regte voorbeenen, die elkander bij het gaan niet
strijken,
K. Het achlerstel moet een breed, gerond kruis
hebben en goed gespierd of gebroekt zijn (35). De
heupen behooren niet voor de ribben uit te steken
(36), de schenkels matig schuins te staan (38), de
beenen beneden het spronggewricht lang te zijn (38)
en de spronggewrichten zelven niet naar binnen ge-
wend, zoodat zij elkander bij het gaan niet strij
ken (39).
L. De melkrijkheid moet bij stieren en vaarzen
zoowel als bij koeijen, blijken uit eenen melkspiegel
van de eerste klasse (40); terwijl bij de koeijen de
uijer zacht, dun van huid en met fijne haren bezet
moet zijn (41), zich evenzeer ver onder den buik
uitbreidende (42), als ver opwaarts tusschen de bib
len (43); met middelmatig groote, regelmatig ge-
plaatste tepels (44) en goed ontwikkelde, golvend
loopende melkaderen (45).