WGEKBLAO van 1862. Vrijdag, 29 Augustus. Landbouw. AAN L A N D B 0 UW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. J9erde Jaar gang. HoofdredacteurC. E. DE CLERCQ. BEKNOPT YERSLAG H A ARLEIMAIEIIAIEER. Abonnementen worden aangenomen bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam, J. J. VAN BREDERODE,Haarlem, bij den Ileer BRIEVENGAARDER te Haarlemmermeir en verder bij alle soliede BOEK HANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. De Prijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advertentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts. behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. VAN DEN Gezondheidstoestand van het Vee, alhier en in den omtrek, gedurende het tweede kwartaal dezes jaars. Al is April ook nog zoo goed, Toch geeft hij vaak eett' willen hoed. Weerkundige waarnerningen hebben doen zien, dat even als in November 1. 1.er ook dit jaar in de maanden Jauuarij, Februarij en Maart, enkele dagen geweest zijnwaarop het voor ons land te koud was; overigens was de gemidd.elde temperatuur, gedurende de drie eerste maanden dezes jaars, even als in Oc tober en November van het vorige, hooger dan ge- woonlijk en was het weder in Maart zelfs 7 0 Fahr. te warm. Als het nu waar is, wat de ondervinding schijnt te bevestigendat wij behoudens enkele uitzonderin- gen, het eene jaar door het andere, vroeger of later genoegzaam allijd dezelfde hoeveelheid bestendig en onbestendig weder krijgendan was het ook te voor- zien, dat wij het schoone weder van Maart niet zouden behoudenmaar dat er koud en guur weder op vol- gen zoumet andere woordendat we zoo den zomer niet in zouden gaantrouwens, was de temperatuur in diezelfde mate blijven stijgen, de zomerhitte zou ondragelijk geworden zijn. Niettegenstaande die wetenschap en die ervaring waren de stallen dit voorjaar toch vroeger dan ooit ledig, ofschoon dit met de hooibergen nog op verre na het geval niet was. En toen nu ook dit jaar bovenstaand spreekwoord alweder bevestigd werd bleven de nadeelige gevolgen dier ondoordachte han- delwijze niet lang uit en deden zij wijsdie hun vee weder stal zetten. Onder de ziekten, door het toenmalig ongunstige weder veroorzaakt, kwamen vele gevallen voor van gestoorde spijsvertering, van trommelzucht, van door-, bloed- en persloop, van plotseling ophouden der kraamzuivering, van de moederziekteenz.terwijl de voorbeelden van plotselinge sterfgevallenniet zeldzaam waren. Daarop verscheen de tongblaar of het mondzeer, die even als bijna elk andere heerschende ziekte ook de eigenschap toonde te bezittenom tijdens haren duur alle andere ziekten te overheerschenwie weet wat er anders nog meer zou gevolgd zijn En wat nu te zeggen van deze laatste ziekte? Ik kan er veel en ik kan er weinig van zeggen. Veel, omdat ik haren loop naauwlettend gade geslagen en vele bjjzonderheden er van vernomen heb; weinig, omdat slechts enkele er aan lijdende runderendoor mij behandeld zijn. Om het hooge belang der zaak wil ik het eerste doen en alles weergeven, wat ik zelf waargenomen heb of mij door geloofwaardige personen medegedeeld werdterwijl ik om zulks geleidelijk te kunnen doen punt voor punt zal bespreken en beginnen met den naam der ziekte. De naam dan van tongblaar, aan de thans heer schende ziekte te gevenis juist en onjuist tevens; juist in zoo verre, omdat haar hoofdverschijnsel is, het ontstaan van blaren op de tongonjuistomdat die blaren niet alleen op de tong, maar ook aan het verhemelte en de overige deelen der mondholte, ja zelfs daar buitcn voorkomenen bovendien, wijl er nog eene andere ziekte bestaat, die met meer regt den naam van tongblaar draagt, is het om verwar- riug met deze gevaarlyke ziekte voor te komen beter, de tegenwoordig heerschende het mondzeer te noemen. Vrij algemeen houdt men het mondzeer voor be- smettelijk, ik zal het niet tegensprekenmaar wil alleen feiten aangevendie daar voor, anderen die daar tegen pleitcn. Wij wisten in onze uitgestrekte polders nog niets van genoemde ziekte af, toen ie- mand, aan de grenzen er van wonende, koeijen ont- vin'g, door eenen koopmau voor hem te Amsterdam gekocht, die koeijen besmetten cerst zijn eigen vee en later ook dat van zijnen behuwdzoon. Een an- der veehouder, in eenen naburigen koepolder, die voor dozen zomer reeds zijn voile beslag van vee had, kon, in Amsterdam zijnde, de verzoeking niet wederstaan, van nog cen aardig koetje voor een beetje geld te koopenhij was de eerste in zijne buurt, die de ziekte kreeg. Dat mogt met regt, goedkoop duur- koop heeten Een derde, ook in eene veerijke buurt woonachtig, waar de ziekte nog onbekend was,kocht een paar koeijen in Amsterdam en was almede de eerste, die haar daar omstreeks kreeg. Iemand die veel jong vee had en dat in drie koppels weiddeop minstens tien minutens gaans van elkander, kreeg den zonderlingen raad om, toen eene koppel er door aangetast werdze alien bij elkander te jagengeen enkel stuk bleef toen verschoond. Weder een ander zijn vee had de ziekte genoegzaam doorgestaan, op een stuk of acht na, die elders liepenom alles in edne moeite te doen doorgaan werden deze te huis gehaald en bij de besmette ge- jaagd; ook zij bleven niet vrij. Ziedaar veel wat aan besmetting doet denkenletten we nu ook op het te- gendeel. Van vijf, vlak naast elkander gelegen boer- derijen, bleven de tweede en de vierde verschoond, niettegenstaande het weiland van de eerste en de tweede boerderij slechts door een hek van elkander gescheiden was. Iemand weidde zijne vare of vette koeijen en het jonge vee bij elkander; de ziekte openbaarde zich bij de laatsten waarvoor hij gras maaideen ofschoon het nu meermalen gebeurd is, dat de zieken en de gezonden gelijktijdig van eenen hoop aten, zoo bleef het vare of vette vee toch onaangetast. Men oordeele nu; maar vergete niet, dat de loop eener besmetting niet altijd als met den vinger aan te wijzen is; ware dit een vereischte, men zou geen enkele ziekte besmeltelijk kunnen noemen. Uiteenloopend waren de meeningen omtrent het al of niet noodige en nuttige van het voeren van het aan mondzeer lijdend vee. Sommige veehouders lie- ten alles geheel aan de natuur over, anderen voerden onmatig. Yan deze uiterstendie geen van beiden deugdenwas het eerste toch Dog altijd het beste. Men vergeet maar al te dikwerf, dat het instinkt- matig vasten een wenk der natuur is, en dat de maag geen zak is die zich ongestraft tegen wil en dank laat vol stoppen. Zeker veehouder handelde in dit opzigt naar mijn inzien het beste, hij ging eenvou- dig in 't land zitten en voerde de koeijen die naar hem toekwamen het gras, dat een paar dagen afge- maaid gelegen haddie niet bij hem kwamen en daar- door toonden geen trek of behoefte te hebben, of wel het gras zelf al weder te kunnen plukken, die kregen ook niets. En wat nu het soort van voedscl betreftdan houd ik hooi of bestorven gras nog al tijd voor het natuurlijkste in het zomersaisoendat door geen ander in krachtgeving geevenaard wordt. Eogge daarentegen acht ik het meest ongepaste wijl deze het bloed te veel verdikt; veel werd ze ge- geven opgemaakt als brooddoch niet gebakken dit laatste vergemakkelijkt anders de vertering er van zeer. Sommigen kookten de brooden om er geene korsten aan te krijgenweder anderen gaven het meel met bier en eijeren gekookt, als bier en brood: dat was nog beter, want er zijn koeijen gestorven en geopend, wier magen opgevuld waren met nog geheel onver- teerde klompen roggedeeg. Ook omtrent de toediening van geneesmiddelen verschilde men zeer in gevoelen. Ik heb b. v. in mijnen goeden raad aan de veehouders, enz., de ader- lating als voorbehoedend middel aangeprezenmen heeft gezegdhet laten in deze ziekte is niet goed wijl het dier daardoor te veel verzwakt. Dat het aderlaten verzwakt is zoo zeker als dat 2 X 2 4 is maar als het nu eens juist om verzwakken te doen is? Anderen gingeu nog verder en beweerden stout- weg dat koeijendie gelaten waren en het mondzeer kregen, sterven moesten. En waarlijkdaar zijn er ook gestorven die gelaten waren, maar ook anderen die het niet gedaan wareneilievewaar is nu het bewijs? Zie hier ten overvloede nog een voorbeeld uit velen een groot veehouder laatte op mijne aan- beveling al zijn vee, meer dan honderd stuks; zij kregen het mondzeer in eenen zeer ligten trap en geen enkel stuk stierf er aan. Ook het ingeven van wonderzout of andere middelen heeft men afgeraden, omdat men daardoor den brand naar binnen zou jagen. Alsof men de ziekten zoo maar aan een touwtje had! Maar in ernst; hoe werkt het wonderzout? In kleine giften bloedverdunnend en verkoelend, terwijl het in groote giften de darmontlasting bevor- dert en verdunt; en als men nu aanneemt dat het mondzeer de onvolkomene crisis is van eene ziekte, die in het bloed hare zitplaats heeft en men gedurende haar beloop meermalen een doorloop ziet ontstaan waarop de radicale genezing spoediger 3an bij het niet ontstaan daarvan volgt, moet men dan niet be- kennen dat dit zout hier juist aangewezen is en wel in groote giften? Onvolkomen noem ik de crisis in de mondholteomdat in de meeste gevallenwanneer de ziekte geheel aan haar zelve overgelaten wordt en er geen doorloop ontstaat, de ziektestof zich later ook op de voeten of op het uijer werpt, of wel in- wendige, edele deelen aantast en dan veelal met den dood eindigt. Trouwens, die mijnen raad opvolgden en hun vee gelaten en wonderzout ingegeven hebbenze hebben er zich niet over beklaagd; jammer maar dat men om de kosten en vooral om de moeite daaraan ver- bondennagelaten heeft de mondholte te zuiveren met de voorgeschreven wassching; daardoor werd niet alleen de plaatselijke genezing, maar ook het zelfnemen van voedselvertraagdalleen reeds werk- tuigelijke wrijving in de mondholte is nuttig; eerstens omdat daardoor de blaren geopend worden en het daarin bevatte vocht ontlast en ten anderen wijl daar door de groote hoeveelheid slijm in mond- en keel- holte aanwezig, opgeruimd wordt en de doorzwel- ging van het voedsel vergemakkelijkt; dit zag men duidelijk bij het voederen van gras of hooi, slechts

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1862 | | pagina 1