WGGKBLAD
van
1862.
Vrijdag, 19 December.
Herde <Jaargting.
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN PO L D E B - B E L A N G E N GEWIJD.
Abonnementen
Hoofdredacteur: C. E. DE CLERCQ.
DE BEGROOTING
voor 1863.
HAARLEMMERMEER,
worden aangenomen bij de Boekhandelaara
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam
J. J. AAN BREDERODE,Haarlem,
bij den Iieer BRIEA'ENGAARDER te Haarlemmermeer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
VAN DEN HAABLEMMEBMEEB-FOLDEB
Wanneer wij den toestand waarin de polder in
1856 en zelfs nog in het najaar van 1860 verkeerde,
vergelijken met den tegenwoordigen staat, ons de
herhaalde teleurstelling zoowel door het bestuur als
door de ingelanden, tot en met October 1860 on-
dervonden, heriuneren en de verblijdende uitkomsten
in de twee laatste jaren verkregendaaraan tege'n-
over stellen, dan zeker is er mime stof voor dank-
baarheid bij alle ingelanden, wegens den voorspoed
die nan zoo langdurigen tegenspoed, zoo snel als ruim
is opgevolgd.
Allen die hiertoe het hunne hebben bijgedragen
mogen den zegen hoogschatten, die op hunnen arbeid
rusten dankbaar erkennen dat er in korten tijd een
groot werk is tot stand gebragt.
Indien de voor 1863 voorgestelde verdiepingswerken
zullen zijn uitgevoerd, dan blijft er immers voor een
of meer volgende jaren nog slechts ongeveer evenveel
te verdiepen over, als allden in 1863 zal geschieden,
en alle slooten, dwars- en lengtetogtenhoofd- en
kruisvaarten zullen geheel ten koste der ingelanden
memo zijn gegraven en dat nog wel eene el of meer
dieper dan vroeger.
Een jaagpad rondom den polder, 60,000 ellen lang,
en dat over aanzienlijke uitgestrektheden is moeten
worden opgehoogd is in eenen hardgemaakten rijweg
hers chap engeheel ten Jcoste der ingelanden.
A1 de dwarswegen en e'en der wegen langs de
hoofd vaart, zijn van onbegaan- en onberijdbare mod-
derpoelenin tolvrije hardgemaakte wegen veranderd
over eene lengte van meer dan 75,000 ellen, of bijna
15 uren gaans. Het Eijk en de Provincie hebben
k°St6n vnn aa,nleS iedei' /3 bijgedragen, of
bo,000waarvan de laatste termijn of 13,000
door het Eijk in het volgende jaar zal worden uit-
gekeerd. Het onderhoud echter dier tolvrije we^en
blijft geheel voor rekening der ingelanden.
In het vertrouwen op eene Ullijke en aan den om-
vang van het werk, zoowel aan het daarbij betrokken
pubhek belang geevenredigd Eijks- en Provineiaal sub-
sidie tot het hardmaken van alle overige lengtewegen
i,n Pold®r'. waarlj,'j de ingelanden eveneens, on-
danks tolvnjheid het onderhoud geheel voor hunne
rekening nemen, zijn reeds door den polder of door
particulieren ongeveer 30,000 ellen lengteweg hard
gemaakt en de beslissing omtrent te verleenen" subsi-
dien wordt slechts afgewacht, om het geheele werk
(het hardmaken van nog ruim 50,000 ellen we<D
binnen den kortst mogelijken tijd te voltooijcii.
De ringvaartsboordendie ten gevolge van de
vnje vaart, zoowel van stoom- als zeilschepenover
eene lengte van 60,000 ellen rondom den polder,
veel te lijden hebben, verkeeren thans even als die
vaart zelve, dank zij de daaraan bestede kosten in
voldoenden staat van onderhoud, uitsluitend ten koste
der ingelanden; de aanlegplaatsen aan die ringvaart,
waarvan er geene enkele in 1856 bestond, en de
aanzienlijke scliade die dientengevolge aan dat boord
was toegebragt, zullen wat de eerste betreft in 1863
alien, op een na, ten koste der ingelanden zijn ge
maakt, en de laatste is uit dezelfde bron hersteld.
Het waterbergingsvermogendat afgescheiden nog
van de verondieping en vervuiling der vaarten en
togten" in 1856 veel te gering was, is zoowel wat
den daartoe gevorderden afstand van grond als de
kosten van vergraving en onderhoud betreft, uitslui
tend door de ingelanden met ruim 400 bunders ver-
groot en thans meer dan voldoende gemaakt. Behalve
den afstand van land kbst die verbetering aan de
gezamenlijke ingelanden echter zoowat een
guldens (vergelijk Weekllad 1861, n°. 51, biz. 213
3de kolom).
Onder de deskundigen heerschte veel verschil in
meening omtrent het voldoende ketelvermogen der
stoomtuigen. De groote meerderheid der practische
mannen van het vak schreven den vroeger treurigen
toestand des polderszijn cerweldigend waterbezwaar,
behalve aan de geringe waterbergingbijna eenparig
aan het te geringe ketelvermogen toe; er was te
weinig sloomvoorraad. Welnudat vermogen is thans
bijna verdubbeld. De ingelanden hebben er tegen
4/2 pCt. het geld voor geleend, en de aflossing
van die twee ton is reeds ten vorigen jare begonnen,
reeds voo'r dat nog al die ketels bestonden.
Is het te verwonderen dat na zulke belangrijke
opofferingen en inspanning de waarde van het°land
in den polder aanzienlijk is gestegen? Heeft men thans
vertrouwen in het bemalingsvermogen des polders
omdat er zooveel meer ketels zijn? Ja, het kan wel
niet anderswant er is thans geen deskundige meer
die het ketelvermogen der stoomtuigen niet zeer vol
doende acht. Welligt zal de meerderheid der deskun
digen spoedig gaan bewerenniet zoo zeer dat het
stoomvermogen te groot ismaar dat men met minder
zou kunnen volstaan. En de ingelanden zullen zeker
niets liever wensehen dan dit vernemenwant zij
kunnen dan weldra hunnen wensch bevredigd zien
om den polder met twee der drie stoomwerktuigen
droog te houden en cen der werktuigen in reserve
te stellen, hetgeen behalve eene niet te verwerpen
besparingnog bovendien zooveel te meer zekerheid
van bemaling zou opleveren.
Aan wie hebben wij dit alles te danken? Alle in
gelanden zullen zeker met ons instemmendat wij
daarvoor in de eerste plaats onzen dank moeten bren
gen aan het tegenwoordige bestuur. Het heeft zijne
taak met warme belangstelling opgevat, en met kalme
voortvarendheid krachtig en ernstig voortgezet. Wel
weten wij dat het terrein, waarop het zich na 1860
bewoog, door den strijd der meeningen onder een
vorig bestuur, geeffend was, en dat derhalve een
deel der erkentelijkheiddie de ingelanden bezielt,
ook aan een vorig bestuur toekomt, te eerder, omdat
dit meerendeels met onwil aan dezemet traagheid
en onverschilligheid aan gene, met tal van moeijelijk-
lieden aan alle zijden te kampen had, maar toch
zonder uitsluiting der verdiensten van voorgangers of
anderen komt aan het tegenwoordige bestuur den lof
toe van, met medehulp der ingelanden, den polder
in korten tijd tot eenen zoo spoedig niet verwachten
staat van bloei te hebben gebragt.
Die bloei is echter slechts ten deele aan de enorme
uitgaven te danken. De zekerheid van het behoud
van eenen Iagen waterstand in den polder, is wel
als de voornaamste oorzaak aan te merken, en deze
is niet als een gevolg van de ketelvermeerdering aan
te merken, maar voornamelijk aan de meerdere zorg,
zoowel voor een tijdige bemaling als voor den gaven
toestand der pompzuigers en pompliarten toe te schrij-
venhiervoor echter hebben wij uitsluitend aan het
tegenwoordige bestuur onzen dank te brengen.
Dat er echter door de ingelanden nu gedurende
7 jaren hoogst aanzienlijke offers in geld en arbeid
gebragt zijn, om het bestuur in staat te stellen in
korten tijd al de polder-eigendommen in uitmuntenden
staat te brengenis voor geene tegenspraak vatbaar.
De ijverige belangstelling, die het bestuur tot verbe
tering der polder-eigendommen aan den dag legtzijne
hoogst loffelijke zorg voor eene tijdige en afdoende
bemalingzouden wij om die reden wensehen ge-
paard te zien gaan met eene meer ernstige beharti-
ging van de finantiele belangen der ingelanden.
Staan de ingelanden onbekrompen zulke hoogst
aanzienlijke buitengewone uitgaven toe, zeker is het
de pligt van het bestuur al het mogelijke te doen om
dien last zooveel mogelijk te verminderen, door er
althans geene hoogere bijdragen van de ingelanden
voor te vorderen dan volstrekt vereischt worden. Wij
betreuren het dat van de zucht hiertoe in het afge-
loopen jaar en bij de thans aangeboden begrooting
voor 1863 inderdaad zoo weinig is gebleken.
Dat er gedurende het geheele jaar zulk eene aan
zienlijke som gelds renteloos in de polderkas is geweest,
terwijl de polder 4 J/2 pCt. rente voor het opgenomen
geld betaalt, is zeker uit een finanlieel oogpunt niet
te verdedigen.
Ook de nieuwe dienstregeling onlangs vastgesteld
schijnt meer van uitnemende zorg voor de belangen
der opzigtersdan voor die der ingelanden te getui-
gen. Wij ontveinzen niet, dat wij het oogenblik voor
eene vaste regeling nog niet gekomen achten omdat
de werkelijke behoefte eerst na afloop der nog te
verrigten buitengewone werken en uit de ondervinding
van nog een paar jaren zal worden gekend. Bij de
inderdaad onbekrompen bezoldiging van den lloofd-
opzigter sedert 1 Januarij 1862 hadden wij echter
verwacht dat ook van zijne zijde, bij de vacature aan
den Cruguius in dit jaar ontstaan, op andere wijze
van zijne belangstelling zou zijn gebleken. Bij de
Memorie van Toelichting tot de Begrooting voor het
loopende jaar is door het bestuur de wenschelijkheid
betoogd dat die ambtenaar in den polder wone. Welnu
aan den Cruguius was hiertoe thans de gelegenheid
gegeven. Vergoeding voor huishuur en de bezoldiging
van eenen vasten opzigter met /1000.zou hierbij
zeker kunnen zijn vervallen. In het gewone toezigt
zou door den Hoofd-opzigter, bijgestaan door den hem
toegevoegden beambte Verveer, zeker behoorlijk zijn
voorzien, en voor buitengewone behoeften een tijde-
lijke maatregel kunnen zijn genomen.
In dien zin zou zeker de ten vorigen jare toege-
stane verhooging van de jaarwedde des Hoofdopzig-
ters door niemand der ingelanden worden gewraakt
en thans is ons hiervan reeds meermalen gebleken.
Wij achten een beperkt en goed bezoldigd perso-
neel uitsluitend in dienst des polders echter veel ver-
kieslijker dan vele beambten, die nog andere bronnen
van inkomst elders moeten zoeken, en als zij bekwaam
zijn, gemakkelijk genoeg vinden om de belangen des
polders daarondcr ernstig te zien benadeeld.
Maar bij de begrooting van 1863, zooals die is