YVeekblad van Ilaarleimnermeer,
117
BIJVOEGSEL
Jtigcsonbett.
DE OVERTOOMSCHE SLUIS.
TOT HET
van Vrijdag 5 Junij 1863.
Tusschen Bijnland en Amstelland wordt de gemeen-
schap onderhouden door eene sluiswelke de plaats
vervangt van een vroegeren Overtoom.
Die gemeenschap bevordert het verkeer tnsschen
AmsterdamHaarlemLeijden en gebeel Zuid-Holland.
Ook kiezen de vaartuigen bestemd voor Noord-
Holland en de Zuiderzee den Overtoom op die tijden
wanneer wind of tij de vaart op Spaarndam minder
verkieselijk maken.
Het is te voorzien dat, wanneer het Y mogt wor-
den drooggemalenweinige tjalkschippers meer zullen
verkiezen de dure, lange en bogtige kanalen bij Spaarn
dam te volgenwaar zij bovendien in lastige aanra-
king zullen komen met groote schepenen dus het
verkeer door de Overtoomsche sluis zal vermeerderen.
Den leerling in de staathuishoudkunde moet het
dus zeer vreemd voorkomendat ten alien tijde
Rijnland, Amsterdam en Haarlem als gewedijverd
hebben om het verkeer door deze sluis te bemoeije-
tijken, hetzij door uitdrukkelijk verbod van vaart,
hetzij door hooge sluisgelden.
Die leerling zal ons herinneren aan de les van
Jean Baptiste Saij aan den Kroonprins van
Denemarkens'il y a des eutraves naturellesdes
defauts de routes, de canaux, de ports etc.le plus
grand bienfait que l'industrie puisse recevoir d'un
gouvernement eclaire consiste a lever ces obstacles
ou du moins a les rendre moins insurmontables."
En toch, wie de volgende regels ter hand neemt
zal zien dat Bijnland, Haarlem en Amsterdam nimmer
hun belang in dezen geest hebben begrepen. Mogt
dit opstel dienen om hen van deze handelwijze ook
maar eenigzins te doen terugkornen.
Beeds in 1413 schijnt Amsterdam een toegang
voor schepen tot het Haarlemmermeer te hebben ge-
zocht, nader dan over Spaarndam en Haarlem, alwaar
de grafelijke tollen werden geheven.
Althans Amsterdam groef toen de vaartthans lig-
gende voor de molen de Katnaar het einde van den
Overtoom (toenmaals den Heiligen weg geheeten). Het
doel der vaart, de Haarlemmermeer, werd echter
niet bereikt, daar de stad belet werd, waarschijnlijk
door Haarlem, om den dijk op dit punt door te
graven en de vaart werd genoemd de Kostverloren
Wetering.
Een dam in deze vaart werd gemaakt door Haarlem
in 1414. Om het gebrek te verhelpen deden de
Amsterdammers een Overtoom maken op den dam,
alwaar volgens W a g e n a a r, Beschrijv. van Amsterdam,
dl. II, boek XI, biz. 420, door zekere werktuigen,
tamelijke schepen overgehaald en dus uit en in de
meer gebragt werden.
Dijkgraaf en hoogheemradeu van Bijnland aange-
zet door die van Haarlem, besloegen Amsterdam in
boete.
Hertog Elips van Bourgondie, toen Buwaard
van Hollandschorste de betaling daarvanen beval
dat al wat er gemaakt wasgemaakt zou blijven
totdat hij of zijn Eaad partijen in 't minnelijke zou
hebben doen verdragen.
Wij vinden dus hier bemoeijing van den toenma-
ligen souvereintusschen Bijnland en Haarlem ter
eenre, Amsterdam ter andere zijde, met het doel om
het algemeen verkeer in de scheepvaart in 's lands
belang te handhaven.
Wij zullen dit voorbeeld meermalen gevolgd zien,
doch de zaak nimmer met kracht ter harte genomen.
Hangende het geschilpaalt Haarlem de vaart toe
in 1413. Maar de burgers van Amsterdam halen de
palen uit den grond, en varen gelijk voorheen door
de meer, zonder Haarlem aan te doen. Bijnland
beslaat weder Amsterdam in boetemaar hertog
Elips verklaart haar daar vrij van en betrekt het ge
schil voor zig en zijnen raade, mids zij zevenhonderd
schilden aan hem (alzo men ook de grafelijke tollen
door 't mijden van de vaart door 't Spaarne en
Haarlem ontgaan was) en driehonderd schilden aan
„'t heemraadschap voldeede."
In 1514 magtigt Bijnland weder Haarlem om de
vaart te beletten door het slaan van palenen koning
Karel verklaart in 1519 het gebruiken der vaart
door Amsterdammers voor ongeoorloofd.
Sedert verdrag tusschen LeijdenAmsterdam en
Haarlem over gedaante en de wijze van herstellen en
onderhouden.
Dit onderhoud schijnt Haarlem te hebben moeten
doen, en dan klaagde Amsterdam dat het den Over
toom te hoog maakte, zoodat men met de gewone
werktuigen de schuiten niet over kon halen.
Nu zoude Amsterdam de slijkplanken maken
Haarlem het ligchaam; doch ook dit veroorzaakte twist.
Daarop volgt de oorlog met Spanje en Alva,
waarin Haarlem oranjegezind werd, en belegerd om-
streeks 1573, met hulp van Amsterdam, dat Spaansch
bleef tot 1578.
In 1573 delfde Bossu aen Overtoom op. Er
ontstond een scheepstrijd op de meerwaarin Haarlem
meestal overwinnaar bleef.
In 1574 wenscht de Baad van Amsterdam den
Overtoom open te houden, maar paalt dien in 1575
weder toe, uit vrees van verrassing door de Geuzen.
Na den overgang in 1578 neemt Haarlem het
onderhoud weder op zich. Maar hierover rezen nu
op nieuvv geschillen, welke voor prins Maurits
werden gebragt.
Wie dit geschil in bijzonderheden lezen wilzal
Wagenaar en Crommelin met de Uandvesten
van Amsterdam moeten opslaan. Het is te laug om
hier te vermelden, maar duurde tot 1605, toen weder
een nieuw verdrag gemaakt werd, door tusschenkomst
van Joan van Oldenbarneveldt; doch ook
hierover ontstond weder een regtsgeding voor den
Hove van Holland, waarbij Amsterdam veroordeeld
werdmaar waaruit weder beroep ontstond op den
Hoogen Bade.
Eindelijk echter werd de zaak beslist in 1607 bij
een minnelijk verdragwaarvan Art. 1 bevattedat
de Overtoom blijven zou op zulk eene hoogte, laagte
en verdere gestalte, als waarop die, volgens de tee-
kening van 1604, in Eebruarij 1605 gebragt was enz.
Dit verdrag schijnt van kracht gebleven te zijn
tot aan de komst van koning L o d e w ij k.
Het was echter niet Haarlem alleen, die gedurende
de grafelijke en stadhouderlijke regeringen de vaart
van Amsterdam belette, ook de regering dier stad
zelve verhinderde dien overvoer.
Immers wij vinden in de Handvesten le dl. fol. 350
het volgende
Op huijden (4 Aug. 1618, elf jaren na het
miunelijk Verdrag) hebben mijneheeren van den Ge-
„rechte, de Ordonnantie van de Overluijden van het
Veer tusschen dezer stede en de stad Leijden ge-
amplieert met het navolgende articul, te weten:
Dat van nu voortaen geene persoonenwie die
oock mogen wezen, hen sullen mogen vervorderen
eenige warmoesvrugten over den Overtoom van het
eene schip in 't ander te verbomenonder wat
schijn ofte dexel 't selve soude mogen geschieden,
op pene van ses gulden telckens bij de contra-
venleurs te verbeurenmaer dat alle degene (die
eenige der voorsz. vruchten naer deser stede sullen
widen voeren of doen voerensonder deselve in
de ordinaris vrachtschuijten tusschen deser stede
ende Leijden varende te laden) geliouden sullen
wesen deselve warmoesvruchien binnen door (ofte
door Haerlem te voeren ofte doen voeren) sonder
deselve als voren te mogen verbomen."
En in 1633 mijneheeren van den gerechte am-
plierende het voorstaende articulhebben goetge-
vonden tselve oock te extenderen tot alle andere
„waren ende goederen, die hierinne niet uijtgedruckt
en staen."
Het was dus om de Leidsche schippers te bevoor-
deelen, dat Mijneheeren van den Gerechte het ver-
voer over den Overtoom en het aldaar provianderen
der stad eenvoudig verboden! Als zijzelve aldus
hunne eigene stad tegenwerktenhoe zoude het ons
kunnen verwonderen dat zulks ook door vreemden
gedaan werd.
Deze staat van zaken bleef onveranderd tot in 1808,
toen Koning Lodewijk over Nederland regeerde.
Deze schijnt de opening van den Overtoom te
hebben beslotenen de lastige plaagzieke Hollanders,
die elkander vroeger het vervoer niet gunden, buk
ten voor het koninklijk gezag, zonder eenige tegen-
spraak. Zulks kan blijken uit den volgenden brief,
aanwezigin het archief van Bijnland en die den grond-
slag uitmaakt van alle latere stukken hieromtrent
gewisseld.
Not. 13 Junij 1808, Bijlage N°. 6, D.
WelEdele Heeren
Gisteren avond ontfing de eerste ondergete-
kende, eene missive van den Secretaris van Staat,
met last om heden ochtend voor negen Uuren in
het paleis van den Koning te zijn, ten einde met
Iloogstdezelve een conferentie te houden als
gemeester der stad Haarlem over de openin
den Overtoom, en wierd tevens verzogt, om een
der Hoogheemraden van Bhijnland te verzoeken
om dat bezogne bij te wonen, geene mogelijkheid
zijnde om de vergadering van Dijkgraaf en Hoog
heemraden van Rhijnland te beleggenzoo heeft de
tweede ondergetekende om de belangens van Bhijn
land te behartigenzich opgemelde bezogne ge-
sisteerd, waarvan het resultaat dit is, dat de Ko
ning die alvorens de opening van den Overtoom
had besloten, na de belangen van de stad Haar
lem en die van Bhijnland te hebben gehoord,
eene personele Commissie heeft benoemd om de
finantieele belangens zoo mogelijk te vereenigen
bestaande in den Directeur-Generaal Twent, Bur-
gemeester der stad Amsterdam en Haarlem en den
tweden ondergetekende als Hoogheemraden van
Bhijnland, welk bezogne dadelijk na den afloop
van de audientie is belegd en gehouden geworden
en op hetzelve is besloten dat Bhijnland tot ge-
moetkoming van hetgeen zij in de revenuen van
de sluizen te Spaarndam zoude misseneen ge-
deelte van het te heffen schutgeld door Amster
dam aan Bhijnland zoude worden uitgekeerd, het
geen waarschijnlijk op eene derde zal uitlopen
onverminderd alle zodanige praecautien tegen over-
neming van water van Amstelland op Bhijnland
als met mogelijkheid te bedingen zijn geweest,
blijvende dien onverminderd de aanstelling van
sluiswachter en de hoogte van het peil van schutting
na goedvinden van de stad Amsserdamdit is al
hetgeen wij hebben kunnen bedingen, want het is
de wil des Konings, evenwel zal de sluiswachter
ook onder Eed of verpligtiog van Bhijnland zijn
en blijven, meerder is er met geene mogelijkheid
te bedingen geweest, wij hopen dat deze onze
verrigting Ulieder approbatie zal mogen wegdra-
gen, en wij daarvan schriftelijk zullen worden on-
derrigt met qualificatie om deze overeenkomst na-
mens Bhijnland te mogen bekragtigen.
Zijt verzekerd dat de omstandigheden zoodanig
zijn dat wij zeggen moetenbeter een half Eij dan
een lege dopdeze pil is gemakkelijker voor Bhijn
land dan voor Haarlem te slikken, maar daar is
niets aan te doen.
Wij hebben gemeend DEd. dit overhaast voor-
gevallene zoo spoedig mooglijk te moeten infor-
meeren, en hebben de Eer, schoon in haast, ons
echter met alle achting te moeten noemen
IJlieder Goede Vrienden,
(get.) W. Jagek.
David Hoeufft.
„Geschreven zonder eenig tijdverwijl en na afloop
van een bezogne met den Heer Directeur-Generaal
van den Waterstaat en de Burgemeester der stad
Amsterdam gehoudenwaarna wij onze terugreis naar
Haarlem (na afsnippering van een weinig tijds om
ons wat versterking te procureeren door een matig
middagmaal) hebben voortgezet, dus in groote haast."
De schrijvers zeggen duidelijk, „het is al wat wij
hebben kunnen bedingen", want het is de wil des
Konings" Le Boi le veut.
Waar de koninklijke wil aldus ten goede werkt,
ben ik onder degenen die bejammerendat die wil
later zoo dikwijls bleek onvermogend te zijn.
Hoe dit zijn moge, de geest doorstralende in het
eind van den brief, dat Haarlem althans een half ei
liehoorde te behouden (al was dit wederregtelijk ook
uit een vreemd nest genomen), blijft doorstralen in
alle de onderhandelingen.
Een grond waarop Haarlem zoude kunnen vorde-
ren /3 deel in deze sluisgelden, is nergens ooit door
iemand te vinden geweest.
De kosten der dnarstelling van de sluis zijn ge-
heel ten laste van Amsterdam gekomen.
Immers het koninklijk dekreet van 31 Mei 1808,
N°. 4, luidt:
1°. Het stadsbestuur te Amsterdam wordt gelast
een schutsluis aan den Overtoom tot nut van het
Algemeen en van de stad te bouwen, welke ten min-
ste in den dag wijd 25 en diep 9 Bijnlandsche voe-
ten zal moeten zijn, en daarenboven zoodanige andere
noodzakelijke werken te makenwaardoor de schepen
uit het Haarlemmermeer in het Y kunnen varen.
2°. is vastgesteld
a. Dat van de schut- en bruggelden van de voor-
noemde schutsluis een derde der inkomsten na aftrek
der ontvangloonen zal komen ten voordeele der stad
Amsterdameen derde ten voordeele der stad Haar?
lemen het overige een derde ten voordeele van het
Hoogheemrnadscbap van Bijnland.
b. dat van bovengemelde sluis geen ander gebruik