- 118 18281484.80s 1 8291372.07s Eal mogen worden gemaakt dan tot sohutten der sehepen en geenziii3 zal mogen dienen tot afloop van water, naar de eene of andere zijde, buiten goed- vinden van de bestuuren van Amsterdam, Ehijuland ol Arastelland en na bekomene autliorisatie van de Directeur-Generaal van de Waterstaat, wordende de Directeur-Generaal belast met de executie van het voorscbreven Decreet A1 spoedig ontstond verschil tusschen Amsterdam en Itijnland over de instructie aan den sluiswachter te geven. Eijnland wilde dien gelasten in geen ge- val water van den eenen op den anderen boezem te tappenhetgeen trouwens overeenkwam met bet ko- ninklijk besluit van Lodewijk. Maar Amsterdam wilde geen afstand doen van zijn regt, verkregen bij contract van 1705, om telkens wanneer de stadsboezem hooger dan G'/2 duirn onder stadspeil komt te rijzen, deze meerdere hoogte over den Overtoom op Eijnland te loozen. Een concept-tarief der schutgelden wordt door Amsterdam voorgesteld. Sehepen van 140 voet3.10 at. 25 0.12 st. 8 p en daartusscben naar eveuredigheid. Daarenboven voor ieder vaartuig waarvoor de brng opgebaald moet worden telkens vier stuivers bruggeld. Het contract van 1705 was bij Eijnland niet te vinden en ook Amsterdam was daarmede niet gereed, maar verwijst naar Wagenaar pag. 6S en 69, beschrijoing van Amsterdam. Op 31 Aug. 1809 meldt de thesaurier van Am sterdam Jacob Willem Dedel dat de nieutv ge- bouvvde sluijs aanstaanden Dingsdag in werking komt. De aanbouw der sluis koslte 87,000. In Mei 1808 beslotenen Aug. 1809 volvoerd, bewijst deze spoedige bouw veel voor de activiteit der toenmalige stedelijke regering, vooral als men daarbij bedenkt, dat die tijden niet werden geken- merkt door financieelen bloei, of rust en vrede in bet staatkundige. Maar zie nu verzet zich Eijnland tegen de ope ning der sluis; want het was niet gehoord over de aanstelling van den provisionneelen sluiswachter enz, maar al weder stuit deze kleingeestige tegenkanting tegen het koninklijk gezag, daar de minister van Waterstaat, in overleg met den minister van oorlog, verlangde dat de gebouwd wordende sluis aan den Overtoom ten spoedigste (immers binnen den tijd van acht dagen) in staat moest gebragt zijn om te kun- nen worden gebruikt; en dientengevolge was dadelijk met magt van stadswerkvolk ter voldoening aan dien last gearbeid geworden, terwijl de vele werkzaamhe- denwelke nog vereischt werden, het onmogelijk maakten eenen vasten dag te bepalen, waarop de sluis konde geopend worden, zoodat men eerst vrijdag- ochtend hiertoe stellig in staat was geweest, wan neer met goedkeuring van ZEx. den Minister van Waterstaat, de toenmalig aanstaande Dingsdag defi- nitiel is bepaald geworden.- Eijnland bedankte voor de nitnodiging om bij de opening te assisteren, maar gaf zijne overtuiging te kennen dat de thesaurier niet anders had kuunen doen, daar de Ministers gelast hadden. Zoo het mij voorkomt zal deze spoed tot opening dezer sluis in verband hebben gestaan met het plan van Kraijenhof om Holland, en bepaald Amster dam voor L o d e w ij k tegen zijnen broeder Napo leon te verdedigenwaartoe vervoer van materieel naar en uit de Hoofdstad naar en 'van Zuid-Holland zeker zeer gctfenscht zal zijn voorgekomen. Het is mij niet gelukt hieromtrent iets stelligs te ontdekken; ik doe dit slecbts opmerken, daar dit haastig openen der sluisuit de Fransche overheersehing een der weinige voor het Yaderland gunstige zijden daarstelt, welke ook later gunstig zijn blijven werken. Amsterdam verklaarde zich in de onderhandelingen bereid om aan Eijnland geldelijk eenige bijdrage te doen voor de wateraftapping eventueel te geschieden. Eene proef daartoe wordt genomen van herfstmaand 1809 tot bloeimaand 1810 omtrgnt de hoeveelheid overgenomen water. Dit de proef bleek, dat Iozing door de aquaeducs of slokken der sluis niets luelp tot ontlasting van Amsterdam. De Burgemeester verzocht verlof om met de voile sluis te mogen loozenen bood scha- devergoeding aan van 400 jaarlijkseh (30 Lente- maand 1810.) Weldra bleek ook het farief te hoog en werd dit ver- minderd voor Keulenaars van 120 voet op 1.10 st. Graspramen0 s(. In dit tarief worden de vaartuigen bij naam ge- noemden niet meer alleen hunne lengte opgegeven. Eijnland ziet bezwaar om aan Amsterdam toe te staan het spuijen met de voile sluis, 1°. om de me- nigte brak water die het zoude ontvangen; 2°. omdat de sluis, bij de bouwing niet tot spuisluis bestemd alligt zoude kunnen bezwijken. Het stelt voor ope- niugen in de deuren te brengen met klappenwaar- over water zoude kunnen worden geloosdtot aan een zeker peil, 6 duim -r- A. E.dus eigenlijk herstellirig van den toestand, zooals die was tijdens den Overtoom. Zij bieden zulks aan tegen schadevergoeding van 400 's jaars. Toen sebijnt het ook weder wenschelijk te zijn voorgekomen om nu en dan water te loozen van Eijnland op Amsterdam^, en werd die zaak zelfs van Eijkswege door Goudriaan en Blanken onderzocht. Doch Eijnland verzet zich hiertegen, als zoude de waterverversching van Amsterdam alleen mogelijk zijn in de wintermaanden wanneer zij minder gewenscht is. Aan deze wederzijdsche aftapping sebijnt geen ver- der gevolg te zijn gegeven, althans in de instructie van den sluiswachter (waarvan thans sprake zal zijn, 1819) komt nog voor het verbod van doorlaten van water, anders dan tot schutting. De provisioneele sluiswachter van 1809, Joris van der Duijn, bleef 10 jaren in functie, die, volgens oud Hollandsc'ne wijze provisioneei genoemd voor hem definitief bleek te zijn. Eerst na zijnen dood dacht men aan de verpach ting der sluis; zij geschiedde voor zes jaren van 1820 tot 1826 op een tarief nagenoeg gelijk aan het laatstgemelde verschillende tusschen 1.50 tot 0.15. De eerste pachter was Paulus Schravesande, voor de jaarlijksche som van 8625. Er was toen levens bij de sluis een opzigter G. Ku i p e r van der D u i ndie ook belast was met het outvangen der vuurgelden (waarschijnlijk van den vuurtoren aan het Nieuwe Meer in de Haarlemmermeer). Deze genoot 5.'s weeks loon. In 1826 werd de sluis weder verpacht en bragt slechts op 1675.'s jaars, Dit werd niet gegund, maar men besloot de inning bij regie te laten waarnemen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam spre- ken van de bekende vermindering der vaart; waaraan die is toe te schrijven melden zij niet; dat die nog al aanmerkelijk moet zijn geweest blijkt uit de groote vermindering der aangeboden pacht,/8625 tot1675. Of dit in verband staat met de toen onlangs verbe- terde vaart op Amstel, Dregt en Aar, is mij niet gebleken. Ik vind van deze zaak pas melding gemaakt in een advies van den burgemeester der stad van 1 833. Het schijnt in alien gevalle, dat de eerste pachter had gerekwesteerd om schadevergoeding, maar in 1830 sebijnt in de vaart verbetering te zijn gekomen, daar bij eene toen gehoudeu verpachting dezelfde pachter aanbood de som van 3975 'sjaars, en zulks voor 3 jaren. Deze was dezelfde persoondie in den laatsten tijd de sluis bij regie had waargenomenzoo dat hij geacht kon worden bekend te zijn geweest met de waarschijnlijke opbrengst van die dagen. Het /3 der opbrengsten door Eijnland ontvangen had bedragen in 13202270.41 132127SS.30 1322.2788.30 182 32788.30 182 42788.30 1825 (tot 30 April 16 maanden) 2925.57s 1826 (I Mei tot 31 Dec. 8 maanden) 876.30 1 3271176.38 Het thans te verkrijgen f3 zoude dus zijn/ 1325. Deze pacht schijnt gegund te zijn. Zij werd in 1833 onder de hand gecontinueerd voor een jaar; en wel op rekwest van den pachter Schravesande, die zich beklaagt over afdamming der vaart aan de Koenemolen,waardoox hij heeftmoeten missen de sehepen, die uit de veenen met turf varen en de bloem- en boomschepen uit Aalsmeerals ook dat het gebeurde in Brabant in 1830 den handel in dit land geheel heeft doen ophouden, terwijl ook nog het invallen in 1831 der oranjebrug op de Brouwersgracht en het afdammen daarvan de sehepen met staanden mast uit de sluis geweerd heeft. Hetgeen later ook weder met de Dommerbrug heeft plants gehad. In 1833 begon echter hoogere autoriteit aan te dringen op het wijzigen van het tarief der sluis maar dit heeft geene andere betrekking dan de ver- andering van de aangegeven voetmaat in Ned. ellenmaat Deze continuatie der pacht onder de hand werd nogmaals voortgezet met Schravesande voor de zelfde som, van 18341837. Waarschijnlijk is de onderhaudsche pacht blijven bestaan tot 1846; van die jaren 1837 tot 1846, zijn mij geene bescheiden ter hand gekomen. Alleen zegt Schravesande in 1847, dat hem verlen^inc in 1845 is toegestaan. In 1847 vroeg Schravesande verlenging der pacht, met aanbod van 600 'sjaars verhooging; dit werd hem gegund en hij ontving die voor/ 4575 voor een jaar. Of zulks later weder geschied zij, is mij niet ge bleken, maar in 1854 meldt eene commissie uit den raad van Haarlem, dat Gedeputeerde Staten hun hebben medegedeelddat naar het oordeel van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken de uitkeering aan Haarlem en aan Eijnland van '/3 der opbrengsten van de scbutsluis aan den Overtoom behoort op te houden, daar zij op geen billijken grond steunt, dat het tarief der schutgelden te hoog is opgevoerd en dat de kosten van onderhoud van de schoeijing<% der vaart langs den Overtoom gevoegelijk zoude kunnen worden te zarnen getrokken bij de kosten van onder houd en beheer der sluis, om tot een billijken maatstaf van de heffing der schutgelden te komen. (Men begint hier te zien de werking der gemeen- tewet van 1851, Art. 254.) De verdediging der stad Haarlem (te lang om hier te vermelden) komt in hoofdzaak neder op beroep op verkregen regt, uit het Decreet van L 0 d e w ij k.. Amsterdam erkent dat de Overtoomsche schutsluis sedert eenige jaren nog al iets meer opbrengtmaar weigert die gelden te besteden tot doeleinden, waartoe zij niet verpligt is. De Minister rnerkt aandat de sluis gekost heeft 87,000, onderhoud 18431853 gemiddeld/ 1431 en gemiddelde zuivere opbrengst 18421853 7278. De sluis zoude in 18 54 in de eerste jaren geene 1000 onderhoud kosten, en de verpachting bedraagt in IS 54, na de sluiting der Haarlemmermeer, 14,400 's jaars. De Minister zegt ook de volgende opmerkelijke woorden Met het oog op de thans aangenomen beginselen der Eegering komt het mij voor, dat het voortdurend behoud der bepaling van art. 2 van het besluit van 31 Mei 1808 n°. 4, zich moeijelijk laat verdedigen. Geen werk ten openbaren dienste van alien be stemd kon worden opgerigtzoo de ondernemers steeds veipligt waren den exploitant van een ander openbaar werkop welks opbrengst zijne onderneming van in- vloed kan zijnschadeloos te stellen. Ik behoef slechts te gewagen van de gewone kunstwegen, waarvan het gebruik in zoo sterke mate is afgenomen." Deze woorden zijn van den Minister van Eeenen. Eijnland voert aan als schuldoorzaken 1°. derving van schutgelden te Spaarndam, 2°. overneming van water. Nota bene; tegen dit had Eijnland zich immer verzet (zooals wij gezien hebben) en zulks zelfs altijd gehandhaafd in de instructien van den sluiswachter. Eijuland zegt, de zaak is niet van algemeen belang; de staat heeft er geen ander toezigt op dan policie, het is geen rijksprovinciaalnoch gemeentetol maar een huishoudelijke lol. Het noemt den tol ook nog een particuliere tol, privaat-eigendora van corporation, en zegt, dat een koninklijk besluit nimmer mag terugwerken op het geen bij octrooi is verkregen. Dus eigenlijk zoude Eijnland dan nog steeds den grafelijken tol moeten heffendien het ook bij octrooi verkregen had. Eijnland beroept er zich vooral opdat de schipperij nooit geklaagd heeft. Eijnland schijnt nog sedert zijn bestaan niet te weten dat er geen kamer van schipperij of schippers- gilde bestaat, dat de belangen der schippers voorstaan kan, en schijnt te meenendat zoolang de hennen maar niet schreeuwen men ze straffeloos mag plukken al doodt men daardoor ook de gouden eijeren, die zij in de toekomst konden leggen. Gedeputeerde Staten melden echter, dat zij de begin selen van den Minister deelenen dreigen met eene vermindering der sluisregtenwaardoor het algemeen belang zal worden bevorderd. Zij wijzen er opdat het tarief nimmer door ko ninklijk besluit is gesanctionneerdzoodat de tol steeds onwettig is geheven. En evenwel melden Gedep. Staten op 12 April 1855, dat zij voor het oogenblik afzien van wijziging van art. 2, Koninkl. besluit van 31 Mei 1808, 110. 4, krachtens welk artikel de verdeeling der sluisgelden plaats heeft (waarom zeggen zij niet). Maar zij gelasten een nieuw tarief. Amsterdam nam daarmede in 1856 geen genoegen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1863 | | pagina 6