- 120 HOLLAND DOOR VREEMDELINGEN beschouwd. bewezen. Het zoude mij te ver leiden liierop tbans terug te komen, en ik vermeld zulks dan ook bier alleen pro memorie. Ad III. Hoe moeten de sluisgelden worden verdeeld? Na al het aangevoerde kan dit punt niet moeije- lijk zijn uit te maken. Haarlem heeft nooit iets voor de sluis aan den Overtoom gedaanen doet nog niets. Volgens ons tegenwoordig staatsregt mag het dus ook niets ontvangen. Hare eigen geschiedschrijvers betwijfelen haar regt, zie Tafereel der slacl Haarlem, door C o r n. d e K o n i n g, bij Loosjes, 1808, 4e dl.bl. 830: Sedert 1609 schijnen er geehe verdere geschillen gerezen te zijnhoezcer Amsterdam altoos met een jaloerscli oog gezien heeftdat Haarlem een regt oefende, waarvan de deugdelijkheidnaar het oordeel dier stad dat welligt gegrond lean zijn), niet gemak- kelijk bewezen zou kunnen worden." l)eze schrijver hoopte toen nog, dat de aanspoeling van meermolm aan den mond der Nieuwemeer de vaart zoude beletten, doch zulks is tot heil der schip- perij en van Amsterdam niet bewaarheid geworden. Kijnland heeft nimmer iets aan de sluis betaald en doet daaraan nog nietsdan nu en dan een weinig water overnemen. Bij de onderhandelingen met Amsterdam in 1810 is daarvoor aangeboden door Amsterdam/400 'sjaars. Deze som schijnt ruim genoeg voor dit waterbe- zwaar, vooral omdat Kijnland nu en dan ook op den Amsterdamschen boezem water loost, en dus het water- bezwaar kan geacht worden wederzijds nagenoeg te worden gecompenseerd. Na aftrek dezer 400, behooreii dus mijns inziens de sluisgelden aan Amsterdam te komendoch steeds onder de bovengenoemde voorwaarden: '/3 van het tegenwoordig tarief, zoo de sluis en andere werken blijven in den tegenwoordigen verwaarloosden toestand; zoo Amsterdam het jaagpad en de vaart van de Nieuwemeer naar het Y en den Amstel (die aan de stad behooren) in een toestand brengtaltijd bevaar- baar voor tjalken en koffen. Ik wenscli van harte, dat de stad Amsterdam in deze haar staathuishoudkundig belang regt moge begrijpenen dat de gemeente Haarlemmermeer en het Polderbestuur deze mijne meening mogen bijval- len en aandringen. Indien Aalsmeer, Oude Wetering, Leimuiden en de Kaag hun belang goed begrijpen, moeten ook zij aandringen, dat de roof van Haarlem op hunne sehepen moge ophouden en Kijnland niet langer regten heffe, waarvoor het niets of bijna niets uitrigt. Van den tegenwoordigen Minister, die de gemeen- tewet hielp daarstellenis het niet te verwachtendat hij een regt zal uit lianden gevenuit die wet ge- sprotenen door zijne voorgangers zoo niet met kracht gehandliaafddan toch als regeringsbeginsel zeer teregt vermeld. Moge dit opstel strekken oiii hieromtrent de sla- penden wakker te schudden, en goed regt te doen drijven boven eeuwenheugend onregt! Bovenstaand opstel is getrokken uit aanteekeningen door mij gemaakt, tijdens ik nog zitting had als hoofd- ingeland van Kijnland. Ik had de gewoonte oih de vraagstukkendie ik Wist dat daar komen zoudehlang vooruit te bestu- deerenten einde klaar te zijnals ik geroepen werd er over te adviseren of te stemmen. De kiezers hebben sedert, in plaats van mij, andere personen gekozen. Ik heb gemeend dit stuk thans echter niet te moeten achterwege houden, daar het dienstig kon zijn voor de belangen der gemeente en den polder mijner in- woniug, en ik niet zeker weet of de tegenwoordige titulafissen zich dezelfde studien omtrent deze regten hebben getroost, welke ik het mijn pligt heb gerekend te beginnen. Mij blijft nu nog over de Secretarissen van Kijnland dank te zeggenvoor de heusclje mededeeling van stukken, mij Voor dit opstel verleend. Haarlemmermeer 18 Mei 1863. Mr. J. K. Ameksfookdt. Vervolg vdti N°. 21.) "Wij stapten bij een der groote uitmalings-werk- tuigenden Cruquiitsaf en renden naar het platte dakom van daar een uitzigt te genieten zoo als men het maar zelden aantreft. Bij het heldere weder konden wij vrij naauwkeurig aan enkele uitstekende punten den geheelen omtrek van den achttien duizend bunders grooten polder met het oog volgen, die thans, door eene breede ringvaart omzoomd en van talrijke kanalen doorsneden, rijk bebouwd aan onze voeten lag; een uit het water ge- togen land zoo als het met regt op het randschrift eener gedenkpenning, tot aandenken aan het droog maken van het Haarlemmermeer geslagengenoemd wordt. De gedachte had werkelijk iets overgrootsch, als men zich voorstelde dat, zoover thans het oog over vruchtbare akkers en weilanden en de talrijke woningen van welvarende ingezetenen reikte nog voor weinige jaren niets dan eene kale watervlakte was, die zelve niets opleverde en daarenboven nog de opbrengst der omliggende landerijen bedreigde. Bij het aanschouwen van die uitgestrekte oppervlakte Inat het zich wel begrijpen, dat de eerste plannen van het droog maken als onuitvoerbaar werden be schouwd en dat er vele jaren over heen gingeneer men ernstig aan de uitvoering begon te denken. Geweldige reuzenarmen gelijk, staken de acht balan- sen van de machine uit het werktuig uit, de vol- voerders van den arbeiddie, wat zijn omvang be- treftzijne wedergade nog niet heeft en hoogstens met eenige dergelijke werken in Engeland zou kun nen worden vergeleken. Vele en groote bouwwerken heeft ons de oudheid nagelaten; de geschiedenis spreekt van Komeinsche grootendie zee in land en rotsen tot zee veranderdenmaar hoe verdwijnt het gewigt van zulke werken die meerendeels slechts eene lief- hebberij van dezen of genen waren bij deze kolos- sale verrigtingen van den nieuweren tijd die, meer dan alle anderen van vroegeren tijd, de bevordering van het algemeen welzijn ten doel bebben. Zoo iemand echter bij den aanblik dezer vruchtbare vel- den op de plek, waar voor weinige jaren de golven steeds dieper en dieper het land indrongen, zich door te grooten overmoed en gevoel van eigen kracht zou laten vermeesterenhij keere zich slechts om en een blik op de zee moge hem daaraan doen den ken dat een enkele stormheviger dan die waar- naar de mensch de sterkte zijner sluizen en dijken bepaaltin eenen nacht den moeitevollen arbeid veler jaren gansch vernietigen kan. Daar onze tijd kort wasstoorde het geroep tot den aftogt ons weldra in onze overpeinzingen, die deze plek als van zelven te voorschijn riep en voort ging het dwars door de Haarlemmermeer. Eer wij onzen lezer daarheen medevoeren, achten wij eene korte schets van den vroegeren toestand en de uit voering van het groote werk niet overbodig. Daar waar in later tijd het Haarlemmermeer ontstond, was in vroeger tijd een evenzoo schoone landstreekals deze thans weder door kunst herschapen is; op een kaart van het jaar 1531 vindt men slechts vier onderling afgescheiden kleine meeren, die aantoonen dat het overweldigen van het water toen reeds was begonnen. Veel droeg er toe bij om dit in de hand te wer ken voornamelijk de lage ligging en de veenachtige geaardheid van den grond; die daardoor aan het in- vreten van het water geen wederstand kon bieden en bij de hevige stormvloedenwaarbij het hoog op- gestuwde zeewater dikwerf het land binnendrong breiden zich deze binnenmeren weldra aanzienlijk uit. Hoe snel de watervlakte zich vergrootte kan men daaruit opmaken, dat reeds in 1591 de vier binnen meren zamen waren gevloeid en een daartusschen gelegen dorp verdwenen was. In het jaar 1647 waren nog twee andere dorpen het offer van de steeds verder reikende golven gewordenterwijl door de vereeniging met vele uitgestokene veenen de oppervlakte van het meer nog weder aanzienlijk was vergroot. Van nu aan toont elke latere kaart ook eene nieuwe uitbreiding aanniettegenstaande vooral sints het jaar 1757 zeer belangrijke uitgaven tot een bedrag van verscheidene millioenen guldens aan het bevestigen der oevers besteed werd; in den laatsten tijd tot op het oogenblik waarop het droogleggen werd aangevangen, werden nog jaarlijks 30 tot f 40,000 voor dit doel besteed. Daar dit werk ech ter niet aan de geheele omringing van het meer plaats had, zoo was deze bevestiging der oevers ook maar van plaatselijk of tijdelijk nut, zoodat ten slotte een waterplas ter grootte van achttienduizend bunders en ter diepte van 15 voet ontstaan wasdie met elk jaar en met elke uitbreiding de geheele omliggende landstreek met grooter gevaar bedreigde. De losge- spOelde grond werd ten deele met het water naar het Y gevoerd, deels op andere plaatsen van den oever weder afgezet, daar verzameld en onder den naarti van meermolm als mest verkocht. Dit was behalve de visscherij en de scheepvaart ter verbin- ding der omliggende stedendan ook het eenige maar ten kosten Van anderen verkregen voordeeldat het Haarlemmermeer opleverde, terwijl daartegen de nitgaven voor de bedijking en trots deze de gevaren eener toenemende vergrooting steeds vermeerderden. Het is alzoo natuurlijk dat men er reeds vroeg over gedacht heeft om in plaats van die zonder duurzaam nut geuomen halve maatregelen, het kwaad met den wor- tel uit te roeijen, door het geheel droogmaken van het Meer. Reeds in de jaren 1617 en 1631 werden daartoe voorstellen gedaan in geschriften nog heden voorhanden en in het jaar 1643 outwierp een molen- makerL e e g h w a t e r genaamd een volledig plan tot het droogleggenhetwelk van zooveel zaakkennis getuigt, dat bij het weder ernstig overwegen van het voornemen in 1839 van zijn werkje.te Amsterdam een dertiende druk verscheen. De grondtrekken van het planindijken van het geheele Meer en het uit- pompen van het water, zijn ook in later tijd dezelfde gebleven; voor het uitpompen achtte hij 160 molens voldoende en de kosten werden door hem op 3.690.000 gulden geschat. Behalve een, bijna gelijktijdig met dit ontwerp en daarvan weinig afwijkend plan van Bartelszoon, bleef thans de zaak nagenoeg een voile eeuw stil rusten; het krijgsrumoer van dien tijd was voor een dergelijk werk des vredes niet zeer gunstig. Daartoe mag ook medegewerkt hebben, dat voor de verdediging van Amsterdam door middel van het onder water zetten van het omliggende land het Haarlemmermeer zeer dienstig was, en men zich van dit hulpmiddel niet wilde berooven; destijds voorze- ker was dit beweren meer gegrond dan in later tijd toen men er zich eveneens van bediende en dit be- zwaar slechts met moeite uit den weg kon worden geruimd. Het eerst wederopnemen van het plan tot de drooglegging had in het jaar 1742 plaats door drie beambten van het Waterschap Kijnland, Cru- quius, Noppen en Bolstra, welke een ontwerp gaven, volgens hetwelk de drooglegging door 112 groote molens zou geschieden. In verhouding tot den grooteren omvang van het Meer en de grootere uitbreidingdie men aan de bedijking wilde geven werden de kosten thans op 6.631.000 gulden ge- raamd. Menigvuldige tegen-ontwerpen met grootere en kleinere afwijkingen werden daardoor in het leven geroepenonderzoekingen werden van wege de be- trokken besturen in het werk gesteldmaar men kwam tot geen vast besluit, daar men steeds voor het kolossale der onderneming terug schrikte, en het achttiende jaar'nonderd liep ten einde, zonder dat men eene beslissende schrede had durven doen; even als te voren behielp men zich met kostbare plaatse- lijke omdijkingen tegen den nood van het oogenblik. In den aanvang van de tegenwoordige eeuw werd op last van den minister van binnenlandsche zaken een nieuw plan door den waterbouwkundige A. B 1 a n k e n ontworpen. De gelegenheid tot het droogleggen was intusschen veel gunstiger voor de onderneming gewordenwijl men daartoe thans ook den verbe- terden uitloop van den llijn en zijne uitwatering te Katwijk in de Noordzee kon bezisren. De kosten zouden volgens Blank en acht millioen gulden be- dragen. In het jaar 1820 maakte een oud water- staats-beambte Engelmann, die ook reeds in zijn jongen tijd in 1744 in deze zaak betrokken was ge- weesteen nieuw ontwerp bekend, dat evenzoo de drooglegging door omdijking en uitpomping van het water door windmolens ten grondslag had en zich over een nog grooter gebied dan de vorige plannen uitstrektezoodat de uitvoering op een tijd van vijf jaren en de kosten op twaalf millioen gulden werden berekend. Intusschen had koning W ill em I reeds in 1819 aan de heeren Baron van Lijnden, Roell en Kepelaer van Driel, volmagt gegeven tot het maken van een plan en het vormen eener raaatschappij tot het droogleggen van het Haarlem mermeer, welk plan dan ook in 1821 verscheen en daarom vooral merkwaardig is, wijl daarbij voor de eerste raaalin tegenstelling met al de vorige plan nen niet de kracht van den wind, maar de stoom- kracht tot de uitvoering was gekozen. Slechts in zoover kwam dit plan met de vorigen overeen, dat de stoomkracht evenzoo schepraderen en niet zooals later werd besloten, pompen in beweging zou bren- gen. Ook dit plan vond zijne verdedigers en be- strijdersde belangstelling in de zaak was intusschen zoo levendig geworden, dat allerlei vreemdsoortige plannen werden geopperdook prijsvragen daarover werden uitgeschrevenzonder dat evenwel daarmede veel gewonnen werd. Wordt vervolgd.) Drukkerij van Bqnga Si C°. Amsterdam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1863 | | pagina 8