1
I
III
p:
w
220
f$
landbouw. Thans verschijnt bij afleveringen (zie de
aankondiging in n°. 42) bet bovengenoemde werk.
Ieder landbouwer of landbouwkundige, die op we
tenschappelijke vorming aanspraak maakt, behoort
dit werk te kennen van J. von Liebig, den grooten
Duitschen sclieikundige, die voor de ontwikkeling der
landbouwseheikunde meer dan een ander verrigtte.
Wijl hij bovendien van de uitkomsten zijner weten-
schap gaarne zoo spoedig rnogelijk lessen voor de
praktijk van den landbouw vormt, is hij vooral onder
landbouwers zeer bekend geworden. Vroeger door
zijn mineraalmest of Liebigsche patentmest, waarover
vooral in Duitschland en Engeland heel wat is voor-
gevallen, thans door zijne beschuldiging dat het te-
genwoordige stelsel van landbouwen eigenlijk roofbouw
is, waarbij men aan den grond meer ontneemt dan
men dezen terug geeft. Maar juist door die groote
voorliefde om op grond van zijne sclieikundige theorien
de landbouwers te vertellenhoe zij het eigenlijk
moeten aanleggen om goed te landbouwenis hij
daarin wel eens wat voorbarig en heeft hij nog al
eens een mlsgreep gedaan.
Zoo bekent hij dan ook in dit laatste werkdat
zijne mineraalmest op een verkeerd beginsel rustle.
Het blijkt uit al hetgeenook op grond van weten-
schappelijke ervaring, wordt aangevoerd tegen zijn
beweren dat bij den hedendaagschen landbouw de grond
meer en meer wordt uitgeput en de opbrengsten moe
ten verminderen dat hierop nog al wat valt af te
dingen al pleit cr veel voor de waarheid van zijn
grondbeginsel.
Nietterain blijft Lie big een geniaal geleerde, aan
wien de landbouw reeds veel dankt en van wiens
onderzoekingen de landbouwers vooral die van een
volgend gesl'acht, nog veel voordeel zullen trekken
maar men moet ook voorzigtig zijn om niet den
meer zekeren weg der ervaring te verlaten, om de
wijze van landbouwen reeds nu naar zijne lessen in
te rigten want de wetensehap der landbouvv-schei-
kunde is nog niet ver genoeg gevorderd om op die
wijze reeds de wegwijzer voor de praktijk van den
landbouw te zijn. En het is voor Eiebig gemak-
kelijker zijn eigen theorieen te veranderen en een
nieuwe druk van zijn werk uit te geven dan voor
den landbouwer om telkens zijn stelsel van landbou
wen te wijzigen. Hoewel er alzoo zeer veel uit zijn
werk te leeren valt en wij b. v. de lezing en het
bestuderen van de inleiding aan elkeen kunnen aan-
bevelen zullen slechts zij dit werk met vrucht lezen
die in de natuurkundige wetenschappen en vooral in
de landbouw-scheikunde goed te huis zijn, zoodat zij
op hetgeen Lie big beweert en zegt behoorlijk kri-
tiek kunnen uitoefenen. Wel wachte men zich in
elk geval er voor, om zich door Liebig's schijn-
baar eenvoudige voorstelling van de kunst van land
bouwen te laten verleidenom als wetenschappelijk
landbouwer, die met de ouderwetsche ervaring en ge-
woonten breektzijne theorieen te spoedig in prak
tijk te brengen. Er behoeft daarvoor wel in ons
land waarschijnlijk niet veel vrees te bestaan maar
toch beginnen er velen te komen die zoo wat over
scheikunde weten mede te praten en daarnaar b. v.
hunne behandeling van den mest of hunne voeding
van het vee inrigten. Dit streven is zeker zeer goed;
maar men behoort daarbij zeer voorzigtig te werk te
gaanenwil men volgens de lessen der wetensehap
landbouwen dan zorge men in die wetensehap vol-
komen te huis te zijn en goed op de hoogte te blij-
ven. Men zal dan echter inzien, dat er nog niet
veel is, dat zoo vast staat dat men daarnaar zijn
landbouwpraktijk met vertrouwen kan inrigtenen
dat .alzoo de toepassing van halve of onvolledige
wetcnsehappelijke kennis hoogst gevaarlijk is en ligt
meer schade berokkent dan voordeel geeft.
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt nu daaromtrenl
het volgende
De regtsvordering, voortspruitende uit gebreken
die de vernietiging van den koop ten gevolsre heb
benmoet door den kooper aangelegd worden bin
nen eenen korten tijd, overeenkomstig den aard dier
gebrekenen met inachtneming der gebruiken van de
plaats alwaar de hoop gesloten is".
Wat nu de veehandel betreft zoo zit juist de moeije-
lijkheid in die gebruikendie wel bestaan, maar nergens
beschreven zijn of als algemeen verbindend worden
beschouwd.
De Maatschappij ter Bevordering der Vee-arlsenijkunde
in Nederlandheeft het nut ingezieu om deze gebrui
ken op te sporen en te verzamelen, en zij heeft
den beer F. C. Hekmeijer te Utrecht uitgenoodigd
zich daarmede te belasten die deze taak bereidwillig
heeft aanvaard. llij heeft daarom de uitnoodiging
aan II. II. veeartsen gerigt om hem toe te zenden
eene opgave van alle in de landstreek, waar zij wonen,
in gebruik zijnde plaatselijkegewoonte of costuum
wettenzoowel die, welke betrekking hebben op den
kan del in gezond als in ziek veeVeehouders en vooral
veehandelaarsdie daarvan het best op de hoogte
zijn, zullen dus evenzeer den beer Hekmeijer on-
getwijfeld veel dienst bewijzen, door hem schriftelijk
mede te deelen wat hun daarvan bekend is. Men
vermelde daarbij alles, ook dat, wat men meent dat
reeds algemeen bekend is, want die algemeene bekend-
heid is dikwijls zoo groot niet, als men denkt.
Heeft men al die costuum wetten nu eens verzameld,
dan kan dit ligt aanleiding geven om daarvan een
goed geheel te maken, en dit zoo niet een wettig
verbindende kracht te geven, dan toch tot grondslag
te maken van vrijwillige overeenkomst om zich bij
voorkoniende geschillen aan die bepalingen te houden.
Ieder die dus tot deze verzameling wat bij kan dra-
genzal daarmede een nuttig werk verrigtendat in
later tijd ligt veel moeijelijkheid en schade bij den
veehandel zal kunnen voorkomen.
Nijverheids tentoonstelling te Londen in het vorig
jaar, komep eenige opgaven voor omtrent landbouw"
werktuigen, die de toenemende verbreiding daarvan
bewijzen, in vergelijking met 1851, het jaar der
eerste Wereld-tentoonstelling. Zoo leverden in 1852
zes fabriekanten 270 stoomwerktuigen voor landbouw
gebruik, in 1861 verkochten het zelfde zestal er 898.
In 1S61 zonden twee firma's, die in 1851 niet als
vervaardigers van ploegen bekend stonden, 9309 ploe-
gen uit. Tier firma's, die zich in 1851 nog niet
met het maken van hakploegen bezig hielden" ver-
vaardigden en verkochten er in 1861, 1199 stuks.
Drie firma's, die in 1852 333 rijen-zaaiwerktuigeri
afleverden, bragten het in 1861 tot 703. Vier
firmas, die in 1858 nog slechts 32 graan-maaiwerk-
tuigen verkochten, leverden er in 1861, 1715. In
1852 zonden zes firmas 327 dorschwerktuigen uit,
in 1861 1084. Het getal hooiharken nam in den-
zelfden tijd toe van 611 tot 1739 bij vijf firma's;
de hooischudders van 50 tot 721 bij twee firma's;
de stroosnijders bij drie firma's, van 1004 in 1855',
tot 4805 in 1861; en vijf firma's die in 1852 64*
graanbrekers afleverden, bragten dit in het jaar 1862
tot 2680 stuks.
ARTIKEL 1547 BURGERLIJK WETBOEK.
Eij koop en verkoop van vee ontstaat dikwerf moeije
lijkheid bij het ontdekken van gebreken of later ont-
staan van ziekten, en het regt dat daaruit voortvloeit
'tot het verbreken van den koop of het eischen van
schadevergoeding. Processen daaromtrent schijnen echter
zeldzaam te zijn. Dit bewijst echter nog niet, dat
die gevallen niet dikwerf voorkomen wijl het ook
zijn oorzaak daarin kon hebben, dat men algemeen
van de waarheid der volksspreuk overtuigd is, die
procedeert om een koe, geeft er een op toe".
Waar in zulke gevallen geen kwade trouw bestaat,
zal men wel meestal naar plaatselijk gebruik de zaak
in orde maken, maar veelal zal er toch daarbij ook
een lijdende partij zijn, die juist uit vrees van pro-
cederen liever de schade draagt, dan het uiterste
regt te zoeken,
Van de Proefiuin te Deventer is onlangs het ver
sing der 4de algemeene vergaderinggehouden den
SOsten Julij dezes jaars, en van de in 1862 ver-
rigte werkzaamhedenaan de leden toegezonden. Het
bevat de mededeeling van den uitslag van een aan-
tal proefnemingen, als: met ruim 40 aardappelsoor-
ten, verschillende bemesting voor aardappelen, grootte
van pooter gekiemde of ongekiemde, bloem van zwa-
ve! tegen de ziekte (waarvan geen uitwerking zigtbaar
was); voorts vergelijking van opbrengst van soorten
mangelwortelsroode wortels suikerwortelskoolra-
pen garsthaver, boekweit; nog proefteelt van ver
schillende nieuwe tuingewassen, enz. enz.
Het blijkt dus, dat men zich veel moeite heeft
gegeven en met ijver tracht de proeftuin nuttig te
d°en zijn. Het proeven nemen is een verdienstelij-
ke, maar niet gemakkelijke arbeid, die veel tijd, veel
zorg en volhardingen vooral veel geduld vordert.
Voor den gewonen landbouwer is dit haast niet te
doenen daarom kan zulk een tuin werkelijk dienst
bewijzen. Maar het is niet gemakkelijk om zekere
uitkomsten te verkrijgenvooral mag men in den
regel niet op eene proef afgaan, maar moet men die
meestal verscheidene malen of jaren herhalen, om
met eenig regt daaruit een besluit te kunnen trek
ken. Daarbij is het veld van proefneming zoo ont-
zettend ruimdat het niet gemakkelijk valt eene
goede lceuze te doen. Matiging zal hierbij echter
wel de beste leus zijn. Liever eenige proeven goed
en herhaalde malen genomen, dan telkens weder an-
dere planten of meststofien beproefd. Het is beter
eene uitkomst waar men op af kan gaan, dan een
honderdtal waaruit niet veel te leeren valt of die
slechts tijdelijke of plaatselijke waarde hebben.
Al doende leert men, zal hier ook wel de spreuk
moeten zijndoch het komt ons voor, dat om zich
niet in een chaos vau proefnemingen te verliezeu,
men goed zou doen voor de proeftuin een plan de
campagne voor een zeker aantal jaren te ontwerpen,
en zich aanvankelijk tot een niet te groot aantal
onderzoekingen te beperken, waaromtrent men echter
dan tot uitkomsten van meer dan betrekkelijke waarde
zou kunnen komen. Doch zoo ergens geldt wel hier
dat de kritiek gemakkelijk en de kunst hoogst moeijelijk
is; zoolang de proeftuin daarbij van een budjet van
nog geen f 800 leven moet, mag men er geen te
grootsche verwachtingen van koesteren en voor alles
is dus noodig dat het doel meer waardeering en on-
dersteuning bij den Nederlandscben landbouw vinde,
dan tot heden het geval was.
Zeeland is voorzeker uit een landbouwkundig oog-
punt de rijkste provincie van Nederland. Van de
174 000 bunders, die deze provincie bevat, zijn er
slechts 10,000 die als wegen, duinen, water en
bebouwden grond niet opbrengenal het overige is
vruchtbaar land van uitstekende hoedanigheid°, en
daarvan zijn 80,000 bunders onder den ploegter-
wijl er 66,000 bunders in weiland liggen. De'voor-
naamste gewassen zijn de tarwe, waarmede 20,000
bunders bezet zijn, en welke gemiddeld 20 mud' per
bunder geeft; boonen (10,000 bunders, tegen 22
mud); koolzaad (5,000 bunders, tegen 17 mud); vlas
(2,800 bunders, tegen 500 ned. pond, per bunder).
De gezamenlijke waarde van den oogst schat men op
ongeveer 17 millioen gulden, zoodat elk bunder
bouwland gemiddeld ruim 200 afwerpt. Dit is
voorzeker een buitengewone uitkomst en welke in an-
dere streken zeker hoogst zeldzaam is, zelfs in de
vruchtbaarste en best bebouwdemaar als men de
buitengewone vruchtbaarheid van dezen rijken aange-
slibden kleigrond in aanmerking neemt, moet men
erkennendat, Waleheren uitgenomen in den Zeeuw-
schen landbouw toch ook nog veel verbetering rno
gelijk is. Vertrouwende op de groeikracht "en de
schier onuitputtelijke vruchtbaarheid van den grond,
maakt de Zeeuvvsche landbouwer weinig werk van het
vee. In de geheele provincie telt men slechts 47,000
stuks rundvee, of nog geen 30 stuks op de'lOO
bundersterwijl het gemiddelde over het geheele
land 67 bedraagt. Het vee wordt over het algemeen
des winters karig gevoed en groen voeder" wordt
daarvoor niet verbouwd. Hoewel daarin verbetering
begint te komen wordt de mest nog over het alge
meen verwaarloosd. De verbeterde werktuigendie
juist in deze vruchtbaremaar zwak bevolkte streek
zoo geheel op hunne plaats zouden zijn vinden nog
zeer weinig ingang, hoewel het daartoe aan het goede
voorbeeld in den Wilhelminapolderniet ontbreekt.
(Uit Laveleije's Landbouwreis in Nederland).
De St. Maartensche paardenmarkt te Gorinchem
den 16 November gehouden, was niet zoo druk be-
zocht als vorige jaren. Ook waren minder paarden
aangevoerd. De handel was lusteloosde prijzen
hoog. Men schat het aantal aangevoerde paarden op
ruim 3000. Daarentegen was op de veemarkt
den 17den gehouden, de handel, vooral in vet veej
levendigmager veedat veel aanwezig wasuit-
hodfde van schaarschte aan voeder in het najaar,
werd weinig verkocht. Het getal dat aangevoerd
werd was moeijelijk te schattendoch men begrootte
het op ongeveer 6000 stuks.
Bij een ploegwedstrijd in Frankrijkonlangs ge
houden, had het volgend voorval plaats, dat wel be
wijst hoe krachtig goede voorbeelden werken kunnen.
Een brave ouderwetsche boer was met zijn even ou-
derwetschen ploeg, in die streek in gebruik, mede in
het strijdperk getreden. Toen hij echter zijn arbeid
vergeleek met dien van de zooveel verbeterde ploe
gen van den tegenwoordigen tijd, die daar aanwezig
warenwerd hij zoozeer van hunne voortreffelijkheid
overtuigd dat hij in heiligen ijver ontstoken zijn
van zijne vaderen geerfden ploeg in stukken sloeg
en plegtig beloofde, van nu af zijn vooroordeel tegen
die nieuwerwetsche dingen op te geven en met zijn
tijd mede te zullen gaan.
In het rapport van de beoordeelaars der groote Zaturdag 21 November. Beestenmarkt te Velsen.