WEERBLAD van 1865. Vrijdag, 18 December. HaarJemmermeer-PoIder. 4AN LANDBOUW, CEMENTE- EN P 0 L D E R - B E A N G E N GEWIJD. Pierde Jaargany. behlfrii "f'- 1-5 50 Ct, elke Kgel meer 10 ci7 DE BEGROOTING HAABLEMMEBMEEB. Abonnementen worden aangenomen bij de Boekbandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam, 3. 3. VAN BREDERODE,Haarlem, bij den Ileer BRIEA ENGAARDER te HaarUmmermeer en verder bij alle soliede BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. geiregt oij eiKe plaatsing. - Alle Toezendingen moeten geschieden aan den Hoofdredacteurte Amsterdam. Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegevent vaD 9 tot en met 15 December 1863. GEBORENAnna Maria, dochter van J. F. Harding en A. Damman. Alida Maria, dochter van H. van Doorn en A. omit. Johanna Maria, dochter van D. de Vlieger en A. v. d. Geest. Cornelia, dochter van C. Boer en A. Ro- mijn. Pieter, zoon van M. van Marsbergen en J. van Rijs. Johannes zoon van J. Damman en G. Stol. Andries, zoon van A. Verbate en A. van Bragt. Grietje, dochter van W. Noomen en J. J. Boomkamp. Jan, zoon van C. v. d. Giessen en L. Maliepaard. Wilhelmina, dochter van H. W. Leunkoverleden, en M. Kiestenbelt. Neeltje, dochter van J. Ravestein en A. de Koning. OVERLEDEN; Karel Theodoras, oud 1 maand, zoon van a Ha'- eQ,. Y' E" Cornelisse- Apolonia Damman, oud 43 jaren, gehuwd geweest met J. F. Harding. Hendrik, oud 2 jaren, zoon van H. van Eeuwijk en K. v. d. Berg. Maria oud 13 dagen, dochter van D. Sprokkelenbore en E. Kortekaas. Jan, oud 21 jaren, zoon van N. Kromhout en E. Hoogewoning. Anna Cornelia, oud 38 jaren, dochter van J. den Dapper en F. Boule. dc<Kraa^RTK0UWDF" GeUS Tnn 15011 Heuvel met G. GEHUWD Geene. voob 1864. Naarmate de polder in meer geregelden toestand komtdoor het tot stand brengen der buitengewone groote werkendie eenigermate als de voltooijing der droogmaking kunnen beschouwd worden, door de Rijks-onderneming aan de zorg der Ingelanden over- gelaten, en wij alzoo meer en meer het tijdperk van het gewoon onderhoud naderenis het voor het vor- men van een oordeel omtrent de jaarlijksche begroo- ting, door het uitvoerend bestuur aan de vertegen- woordiging der Ingelanden ter goedkeuring aange- boden, van veel gewigt, om het standpunt vast°te stellen van uit hetwelk die begrooting moet worden beantwoord. Dit standpunt kan veel verschil opleverenwijl de algemeene belangendie daarbij betrokken zijn, niet voor alien dezelfde zijn. Het is ook zeer afhankelijk van hetgeen men als den werkkring en de roeping van een polderbestuur beschouwt. Dat het tot de verpligtingen van een polderbestuur behoort hun gebied tegen het buitenwater te bevei- ligen en van het overtollige binnenwater te bevrijden, en de werken die daartoe dienen in goeden staat te onderhouden en zoo noodig te verbeteren, zal alge meen worden toegestemd, en hierover zal geen ver schil van meening bestaan. In vele waterschappen en polders acht het bestuur dan ook, dat het met het nakomen van deze verpligting volkomen aan zijne roeping beantwoordt, zelfs dikwerf reeds wanneer de toestand van beveiliging en waterlozing maar niet sleekier is dan in vroegeren tijd, al laat die toestand op zich zelf beschouwd ook veel te wenschen over. Verschil van meening zal er echter voorzeker zijn als men de vraag stelt: Behoort het tot de roepino- van een polderbestuur zich niet tot dit bloote onder houd te bepalen, maar ook al die werken en ver- beteringen uit te voeren, die voor den polder, als den geheel beschouwd, nuttig en wenschelijk zijn te achten, ten einde de daarin besloten gronden op de beste en meest voordeelige wijze te kunnen bebouwen? Moet het bestuur tot het voorstellen van die uit- voering den drang der omstandigheden, de erkende noodzakelijkheid bij alle Ingelanden afwachtenof is het wenschelijk dat zij, aan wie het beheer der gemeenschappelijke belangen van polderlanden is toe- vertrouwder steeds naar streven om den polder in den meest gewenschten toestand te brengen en al die verbeteringen aanbevelendie door de toenemende eischen eener verbeterde kultuurwijze en door de ontwikkeling der algemeene welvaart noodig of wen schelijk worden? Gesckreven wetten bestaan daaromtrent niet; wat al dan niet tot de bevoegdheid van een polderbestuur behoort is nergens juist afgebakend of bepaald, en eene algemeene meening of gelijkheid van gewooute geldt daaromtrent zeker evenmin. Dat,'de zorg van het bestuur zich niet uitsluitend tot de waterwerken behoort te bepalenblijkt echter uit de zeer algemeene gewoonte, althans bij groote poldersdat het onderhoud en verbeteren der wegen als een polderbelang en polderzaak beschouwd wordt. Daar bovendien ook vele polders grondeigendom heb- benwaarvan de zuivere opbrengst in mindering der lasten strekten daaronder meestal ook de wegen dijken, bermen enz. behooren, zoo wordt het onder houd, het verbeteren, het meer rentegevend maken, b. v. door beplantingen, daarvan, ook van zelf een zaak van het bestuur. Een zuiver administratief beheer voor polders, waarbij men niet meer dan het hoogst noodige ver- rigt, en eerst handelend optreedt als de noodzake lijkheid daar is of de verpligting wordt aangetoond, is denkbaar noch wenschelijk. Toch moet ook van de andere zijde alles wat niet bepaald het kenmerk van algemeene polderbelangen draagt, zorgvuldig van den werkkring van zijn bestuur worden uitgesloten eiy het geheele beheer steeds op de meest eenvoudi^e wijze worden ingerigt. Maar ten opzigte van de algemeene polderbelangen zelven is het voorzeker hoogst gewenschtdat een polderbestuur zich niet alleen tot zuiver administratief beheer, tot het uitvoeren van het onvermijdelijke be- pale. Zijn werkkring strekt zich ongetwijfeld uit om op te sporen en voor te stellen al hetgeen voordeel- gevende verbeteringen van den poldertoestand en de poldereigendommen zijn, die niet op andere wijze, maar slechts voor gemeenschappelijke kosten der Ingelanden tot stand zijn te brengenen een polder bestuur dat slechts als algemeen belang erkent, het wegnemen van de bezwaren of verbeteren van toe- standen, die algemeene klagten verwekkenheeft zeker slechts een bekrompen voorstelling van zijn pligt en roeping. Slechts bij een dergelijke opdragt is het ook moge- lijk een bestuur te hebben, dat met warmen ijver de belangen der Ingelanden behartigt en een steeds open oog heeft, voor hetgeen tot bevordering van den bloei van den polder strekken kan; een dergelijk bestuur zal zich dan ook nimmer met den bestaanden toestand tevreden stellenmaar steeds naar verbetering en ontwikkeling trachten. Deze gestadige verbetering nu is een eisch van dezen tijd. Er is veelal geen vooruitgang, geen ont wikkeling van den landbouw en de kultuurwijzen mogelijk, wanneer daarmede die van den poldertoestand niet gelijken tred houdt. Is het alzoo in het algemeen belang om de ruimte van den werkkring van een polderbestuur niet onnoo- dig te beperken, en voor eigen initiatief de gelegenheid open te latenzoo behoort derhalve de jaarlijksche begrooting ook in dien geest te worden ontworpen en onderzocht. Zij moet niet alleen als eene raining van polder lasten maar ook als een voorstel tot nuttige polderuitgaven beschouwd worden. Terwijl men echter daarbij alzoo vrijheid behoort te laten aan het bestuur om krachtig de algemeene be langen voor te staan, zoo moet daartegenover ook een zeer naauwgezette overweging van elke voorgestelde uitgaaf plaats hebbenof zij nuttig is en in het welbegrepen belang van hendie de gelden daartoe moeten verstrekken. De begrooting voor 1864 is thans ter tafel, en hoewel de omslag op 1 lager is gesteld dan vorige jaren, zoo kan deze weder althans niet tot het ver- wijt leiden, dat het bestuur hare zorgen niet verder dan tot het gewoon onderhoud uitstrekt en de uit gaven tot het allernoodzakelijkste bepaalt. In den geest van het bovengezegdekan daarin dan ook geen reden van afkeuring gelegen zijn, maar wel daarin dat het motief, dat de daden van het Bestuur leidt, niet open genoeg wordt bloot gelegd. Dit blijkt daaruitdat men bij de begrooting steeds tracht het cijfer van den buitengewonen omslag zoo laag mogelijk te doen voorkomendat men gaarne alle uitgaven wat hoog raamtalle inkomsten wat laag schateen ruim cijfer voor het onvoorziene neemtopdat al die overschotten te zamen een batig saldo zullen vormen waaruit men dan later bij sup" pletoire begrooting buitengewone werken zal kunnen bestrijden. Een saldo van het jaar 1862 van niet minder dan f 45,000 dat als post van inkomst op deze begrooting zou zijn gekomenwerd voor de begrinding der wegen bestemdhet wordt nu reeds aangegeven dat men met het vrij belangrijke over- schot dat de dienst van 1863 zal opleverenop dezelfde wijze denkt te handelen. Dit stelsel nu is ongetwijfeld verkeerd. Het polderbestuur mag zich zeker verheugen in zeer milde ondersteuning door de Ingelanden tot het verrigten van hetgeen het in het belang van den polder voorsteltmaar het schijnt zich bovendien de eer te willen geven van groote werken uit te voeren die de ingelanden betalenzonder dat zij het bemerkenof wel het meent, dat men eer geneigd zal zijn de noodige gel den voor nuttige verbeteringen toe te staan, "als zij als batig saldo in kas liggendan wanneer zij als deel van den jaarlijkschen omslag moeten worden geheven. Dit laatste wordt welligt door de ondervinding bevestigdmaar dit regtvaardigt het beginsel niet; vooreerst uit een oogpunt van zedelijkheid en ten anderen wijl het op den duur toch ook geen doel zou treffen en integendeel wantrouwen zou verwek ken als men wist dat men b. v. geld voor steen- kolen aanvraagt, maar eigenlijk met het doel om daarvan het volgend jaarals dat geld batig saldo heet, grindwegen aan te leggen. Neenlaat het Bestuur rond voor de meening uitkomenwelke uit zijne handelingen tot heden blijkt. Zij isnaar ons voorkomtdat het wen schelijk is om alle groote uitgaven voor verbeteringen, die nog behooren te geschieden, in den kortst mo- gelijken tijd te verrigten. Uit de begrooting blijkt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1863 | | pagina 1