WEERBLAD
No. |.1
1804.
Vrijdag, 8 Januarij.
VAN
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWLJD
\ijMe Jaargang
Landbouw.
XSMR Ip
•Hoofdredacteur C. E. DE CLERCQ.
ze it
HAARLEMMERMEER
PRIJS VAN HET ABONNEMENT
in het Jaarf 6.
Alle Toezendingen moeten geschieden aan den Hoofdredacteur
te Amsterdam, HeerengrachtKK 178.
GROEI van het WINTERGRAAN.
n
c
■A
oe
(lis
.1
:lr 1
Het wintergraan heeft in zijne wijze van ontvvikkeling veel
overeenkomst met tweejarige gewassenzoo als b. v. onze
wortelgewassendie in den eersten zomer slechts bladeren
voortbrengen en een vleezigen wortel vormen, waarin zich het
voedsel ophoopt, waarbit in een volgend jaar bloesem en zaad
zich moeten ont\Vikkelen.
Na het zaaijen toch onlkiemt de tarwekorrel spoedig en
komen weldra de eerste bladen te voorschijn, die zich tijdens
den winter en de vroege voorjaarsmaanden tot een bladerbos
vormenoogenschijnlijk staat echter de groei en verdere ont-
wikkeling weken of maanden lang stil. Bij het invallen van
het warme weder ontwikkelt zich eene verscheidene voeten
hooge met bladeren bezette halm, die aan zijnen top de aar
draagt, waarin zich na het bloeijen de zaden vormen; tegen
dat het zaad rijp wordt, worden de bladeren van onderen af
naar boven geel en vallen af, terwijl ook de halm, als het
zaad volkomen rijp isgestorven is.
Het is eehter zeker, dat gedurende den schijnbaren stilstand
van den groei der plant, eer zij omhoog begint te gaan, toch
de plantendeelen, zoowel boven als onder den grondvoort-
durend in werkzaamheid zijn; er wordt aanhoudend voedsel
opgenomenhetwelk echter slechts ten deele tot de bladvor-
ming en in het geheel niet tot het vormen van den halm
dient. Wij hebben alien grond, om te gelooven dat de voe-
dingstoffen, welke in dien tijd opgenomen en in de bladeren
bereid worden in den wortel bewaard blijven en eerst later tot
de vorming van den halm dienen. Zoodra het weder warmer
wordt, wordt de geheele levenswerkzaamheid der plant ver-
hoogd, de hoeveelheid der dagelijks opgenomen en verwerkte
voedingsstoifen neemt toe met de vergrooting van de deelen
der plantdie deze stoffen kunnen opnemenin het voorjaar
sterven de oudste bladeren af en ook een deel der wortelve-
zelsterwijl zich nieuwe wortels vormentotdat de halm eene
zekere lengte bereikt heeft.
Van dien tijd af tot aan het einde van den groeitijd dient
al het door de wortels en de bladeren opgenomen voedsel uit-
sluitend voor het bloeijen en het zaad vormen der plant.
Het gevoelen dat het wintergraan alzoo eigenlijk twee af-
gescheiden groeiperioden heeft, waarvan de eerste hoofdzakelijk
tot het opzamelen van voedsel dient en de tweede tot het
bloeijen en vormen van zaad, wordt ook daardoor bevestigd
dat in den aanvang de onderaardsche deelen der plantende
.vortels, zich veel sterker ontwikkelen, dan die boven den
grond, de bladeren. Zoo vond men b. v. bij rogge zes weken
na het zaaijenenkele bladeren van nog geen palm lengte
terwijl de wortels reeds meer dan eene halve el lengte hadden.
Hoe krachtiger en langer de wortels zich dan ook ontwikke
len des te sterker stoelt de plant. Zoo vond men bij rogge-
planten met wortels van meer dan eene el lengte elf zijsprui-
!tenbij die met wortels van een halve el slechts een tot
twee, en bij die met wortels van slechts eenige palmen in
.'het geheel geene zijspruiten.
Voor een krachtigen groei van het wintergraan is het daarom
fzeer gewenschtdat door den invloed van de mindere warmte
gedurende den winter en het vroege voorjaar de bladontwik-
q keling en werkzaamheid eenigzins verhinderd wordt, zonder
geheel onderdrukt te worden; het gunstigste is daarvoor, dat
de temperatuur der lucht zeer laag zij, zonder dat strenge
vorst den groei geheel stil doe staan, en dat dit verscheidene
maanden lang dure.
Een zeer zachte herfst of winter werkt daarom nadeelig op
(l.en volgenden oogst; de hooge warmtegraad bevordert dan de
4wikkeling en het vroeg omhoog schieten van den halm
Velke dan spil naar boven gaat en het voedsel verbruikt, dat
tot het vormen en voortgroeijen der wortels had moeten die-
i nenof daarintot later geborgentot het voeden van den
halm en de aar gedurende den zomertijd had moeten strekken.
Als dan het warme jaargetijde komt en de halm en aar wel
dra gevormd zijn, kunnen de zooveel minder ontwikkelde en
slechter gevoede wortels de noodige hoeveelheid voedsel niet
^aanvoerener vormt zich dus minder zaadof wel de kor-
rels ontwikkelen zich niet volkomenen volgt dan heet weder
in den tijd'van het rijpen, zoo noodrijpt het graan en wordt
holscheutig of men vindt bij het dorschen eene groote hoeveel
heid ligt graan.
Open, maar koele winters zijn daarom de voordeeligsteen
de winter van 1862 op 63, welke door zullc een goeden
oogst gevolgd werdhad zeker ook juist dit kenmerk.
Deze eigenaardigheid van het wintergraan doet tevens ook
het nut van het dun zaaijen op krachtig land kennen. De
wortels hebben dan toch plants om zich te ontwikkelen en
om voedende stoffen in zich op te hoopen, welke eerst tot een
sterk stoelen der plant leiden en later de aar en het zaad
krachtig voeden. Zaait men echter te dik, dan zullen de wor
tels elkander overal de ruimte betwistenen kunnen zij zich
niet meer uitbreiden of geen voedsel meer vinden, dan zal zich
de werkzaamheid der plant op de outwikkeling van blad en
halm rigten. Het is dan ook een bekend verschijnseldat
dik gezaaide graangewassen en die op armoedigen grond vroe-
ger omhoog gaan en spilliger opschietendan die waarbij men
aan elke plant de noodige ruimle laat en waar de wortels
werk genoeg vindenom uit den wel gemesten grond al de
voedende deelen in zich op te neinenen alzoo eerst de latere
voorjaarswarmte den dan krachtig gevoeden stengel welig op-
waarts doet schieten.
B OEKHOUDEN.
Wanneer men een winkelier die u verschillende warcn verkoopt,
vroeg, hoeveel hij daarop verdiencle, en hij antwoorde dat
hij dat eigenlijk niet zeggen kon, want dat hij niet wist wat
ze hem in der tijd bij den aankoop hadden gekost, of wanneer
men vernam dat een fabriekant een belangrijke bestelling had
aangenomen, zonder dat hij wist wat hem het vervaardigen
van het artikel in zijn fabriek kostte, zou men dan niet zeg
gen Hoe kan dat goed gaan, houden die meuschen dan geen
boek? Nu, dan zullen de zaken ook wel niet lang voordeel
blijven geven.
Doch handelen de landbouwers over het algemeen niet even-
zoo. Als zij de tarwe aan de markt brengenweten zij dan
wel wat hen die heeft gekostof als zij 's voorjaars vet vee
verkoopen, weten zij dan wel wat er op overschiet? En als
zij een boerderij hurenweten zij dan welop grond van
vroeger verkregen uitkomstenna te eijferen hoeveel pacht zij
kunnen betalen? En kan dat op den duur wel goed gaan?
Hetantwoord is gewoonlijkWat helpt dat boekhouden
men kan de marktprijzen toch niet dwingen, mnar moet ze
nemen zoo als ze zijn, en het einde moet leeren of men
daarvan de pacht, die men loofde, al dan niet kan betalen.
Maar dit wordt hoe langer hoe minder waar; de prijzen
kan men wel niet veranderen, en als men er geld op verliest, zal
het boekhouden dat niet verbeteren; maar men is niet ge-
houden om een artikel te blijven leverenwaarvan de markt-
prijs de kosten niet dekten als men op het eene gewas niet
verdient, is het zeer mogelijk dat er een and er is waarbij men
beter rekening zal maken. Het is zeker waardat juist
landbouw-boekhouden lang niet gemakkelijk isen het precies
uitrekenen wat of het een of ander ons kost, dat wij ter markt
brengenbijna eene onmogelijkheid moet heeten.
Maar wijl men niet alles zoo naauvvkeurig kan nagaan, is
dit geen reden om het geheel na te laten. Uit de cijfers die
men verkrijgt, is toch altijd veel te leeren, vooral ter verge-
lijking van het een met het ander. Yroeger was het zeker
van minder gewigt dan nutoen hield men zich aan een van
ouds gewone wijze van landbouwen vast. De pachten werden
zelden verhoogden het eene jaar kwam dooreen al met het
andere gelijk uit. Maar thans is er alle dagen wat nieuws.
Die vroeger veel melkte, houdt thans meer schapen, want
zegt hij, dat geeft beter. Men verbouwt meekrap; maar de
kosten van kultuur zijn vooral hier, waar het dagloon hoog
is, aanzienlijk; men mag dus wel weten of de middenprijs,
waarop men rekenen kan nog wel genoegzaam winst overlaat.
De vlasboer komt om land te hurende beetwortelsuiker-
fabriekant wil een kontrakt voor het leveren van beetwortels
aangaanwat moeten zij geven om hun bod te kunuen aan-
nemen en er voordeel bij te hebben, tegenover de gewassen,
die men anders zelf zou teelen. 's Najaars heeft men den
berg vol hooi; voorts stroo en wortelgewassen, en moet naar
de markt om de stal vol te koopen; wat zal het zijn? Jarig,
dragtig vee om in bet voorjaar weer te verkoopen; guste
koeijen waar men nog een tijd van trekt om ze ordentelijk in
PRIJS DER ADVERTENTieiV
van 16 regels75 Cents.
elke regel meer12/2
Zegelregt bij elke plaatsing 85 Cents.
het vleesch later aan de vetweidcrs weder af te zetten? Of
wel zal men vee opzetten om te mestenen lijnkoekenrogge-
meel of dat nieuwe veevoeder, de pulpe der suikerfabrieken
bijkoopen Als het even rekening kon gevenwas het om
den puiken stalmest, die van zulk vee komt, zeker wel te
verkiezen.
Ziedaar een aantal vragen, en hoevelen van dien aard zou-
den er nog kunnen worden bijgevoegd.
Zullen wij nu niet heel en al bij gissing te werk gaan, of
eerst door een slechte uitkomst wijs worden; dan is
het toch zeer gewenscht om voor het nemen van een besluit
het een en ander zooveel mogelijk te becijferen. Maar hoe
dit te doenals wij niet reeds sints eenige jaren althans
meer of min uitvoerig boek hielden, en ten minste uitgaven
en ontvangsten, opbrengst van het land, kosten van den
arbeidvoeder aan het vee gegeven enz. enz.zoo naauw-
keurig mogelijk aanteekenden. Een keurige dubbelde boek-
houding met balans en inventaris aan het eind van het jaar
was wel het bestemaar daartoe is ieder niet in staat,
hoewel het zeer te hopen is, dat de landbouwers spoedig ge
noegzaam prijs op goed onderrigt voor liunne zonen zullen gaan
stellen, dat deze daartoe in staat zullen zijn, doch al wat
men opschrijft heeft wanrde en is men eenmaal aangevangen,
dan zal men elk jaar het beter en vollediger gaan doen. En
dan zal men gaan inzien hoe nuttig of het is om zich van
alles reJcenschap te geven en hoe men door het nagaan van
die cijfers dingen te weten komtoorzaken van verlies leert
kennen en op verbeteringen gevrezen wordtwaar men anders
nooit op zou zijn gekomen, en men zal zich dan in later tijd
verwonderen hoe men zoo langen tijd maar voortwerkte zon
der ooit eens goed na te gaanhoe de rekening eigenlijk
stond.
De aanvang van het jaar is gewoonlijk een tijd van goede
voornemens. Mogt het jaar 1864 voor velen het eerste jaar
zijn, waarin zij begonnen althans eenige geregelde aanteeke-
ningen te houden. Wie weet of niet de meesten van hen
dan nog zullen eindigen met op goede wijze boek te houden,
of althans zullen zorgendat na hen hunne zonen het doen.
LANDBOUW-DEUGDEN,
Oplettendheidnaauwkeurig waarnemen en goed nadenken,
zijn de hoofdvoorwaarden om dieper in de kennis der natuur
door te dringen en het veld der natuurwetenschap uit te
breidenen niemand is zoozeer in staat als de landbouwer
om door die hulpmiddelen zijn kennis te vermeerderen en tot
belangrijke ontdekkingen te komen. En welk een gevoel van
geluk en tevredenheid moet den man doordringenwien het
mogelijk was, zonder meerder arbeid of grooter uitschotten
zijn land op den duur hooger opbrengsten te doen geven,
alleen door zijne juiste kenuis van den grond dien hij bebouwt,
de verbeteringen die deze noodig heeft, de gewassen die hij
teelt, en de verstandige toepassing van die kennis bij zijn
dagelijkschen arbeid. Want die gunstige uitkomst heeft niet
alleen voor hem, maar voor de menschheid in het algemeen de
hoogste waarde.
De vooruitgang van den landbouw toch is eene der voor-
naamste oorzaken van de toenemende welvaart, en deze weder
van den verbeterden toestand der geheele maatschappij. Maar
die vooruitgang van den landbouw, die ons zoo treft, als wij
ze in grootere trekken zien afgeschilderd of het tegenwoordige
met een vroegeren toestand vergelijkenis slechts ten deele
verkregen door belangrijke uitvindingen of groote ontdekkingen,
of door het voorbeeld en de lessen van enkele geniale mannen;
het meest daarentegen door die deugden, die elke landbouwer
kan uitoefenendoor die gedurigekleine verbeteringen in de
dagelijksehe praktijk, die ieder kan aanbrengendie niet suf-
fend en gedachteloos zijn arbeid verrigt, maar met een open
oog een helder hoofd en liefde voor zijn vak zijn dagelijks
werk doet en er steeds op uit isom het heden beter te doen
dan gisterenen om de oorzaken na te sporen van het wel-
slagen of minder goed gelnkken van zijne gewassen en van al
de vruchten van zijn arbeid.
En in zulk een geest verrigt is de landbouw zeker het edelste
beroep, dat men kan uitoefenen.
Alle andere vooruitgang in kunst en wetenschap vermeerdert
de middelen voor het bestaan des menschen niet; al wint
daardoor ook een klein deel der maatschappij in geestelijk