WEEKBIAD
m
1804.
Yrijdag, 15 Jaivlarij.
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BEL ANGEN GEWIJD
\ijf4e Jaargang
N°. 3# 1
Landbouw.
XVXMU^
DE AARDAPPELZIEKTE.
Hoofdredacteur G. E. DE CLERCQ
LJTJJ-J-r
HAARLEMMtiRMEER
S>Xr-.-_ i .\U
PRIJS VAN HET ABONNEMENT
in het Jaar6.
Alle Toezendingeu moeten geschieden aan den Hoofdredacteur
te Amsterdam, HeerengrachtKK 178.
Volgens mededeeling in het vorig nommer hield Dr. C.A.J.A.
Oudemans eene belangrijke voordragt over dit ondenverp, den
5den Jan. 1.1. in de vergadering der afdeeling Amsterdam,
van de Iiollandsche Maatschappij van Landbouw(en die door
16 leden werd bijgewoond, niet 6, zooals, door eene drukfout,
toen werd gemeld).
Op bevattelijke en onderhoudende wijze deelde hij de nieuwste
onderzoekingen mede omtrent deze ziekte, naar aanleiding
van twee werkjes van Dr. A. de Barijwaarvan het eerste
„Die Gegenwartige herrschende Kartoffelkrankheitilire Vrsache
und ilire Verhiitung" in 1861 verscheenterwijl een later
geschrift, niet lang geledenaan de Fransche Akademie werd
ingediend en met een helangrijkenuitgeloofden prijs bekroond.
Trachten wij in het kort het medegedeelde weer te geven
met de gedachten die dit bij ons opwekte.
Het is bekenddat sints het hevig uitbreken der ziekte
in 1845 en volgende jarenhet niet aan geschriften en on
derzoekingen ontbroken heeft; de oorzaak der ziekte werd
echter in den aanvang bijna algemeen toegeschreven of aan
uitwendige omstandigheden, zooals bijzondere weersomstandig-
hedenuitgeputten toestand van den grondaard der be-
mestingof wel aan eene ziekelijke gesteldheid der plantof
ontaarding van het gewasdoor het te lang verbouwen op
denzelfden grond, het te zwaar mestenhet steeds voortteelen
uit knollen, e. a. m, ontstaan. De geleerden ontdekten ook
spoedig schimmelplantenop het loof der zieke aardappelen,
maar men beschouwde die algemeen als een gevolg der ziekte
als een bewijs van bederf, even als men die in het dagelijks
leven op rottende of in bederf zijnde stoffen ziet ontstaan.
Evenwelnaarmate men die schimmelplanten naauwkeuriger
naging en de ziekte bestudeerde, ontstond bij verschillenden
het denkbeelddat die schimmelplanten wel eens de oorzaak
konden zijn. Heftig werd over die meening van beide zijden
gestreden en te heftiger naarmate men het nog minder naauw-
keurig wist en met gevoelens in plaats van met feiten elk-
ander wilde overtuigen.
de Bary was de eerste, wien het gelukte, of die zich de
moeite gaf om met het mikroskoop de geheele ontwikkeling
dezer schimmelplanten na te gaanen hij kwam tot het besluit
dat de schimmelplanten de uitsluitend ziektemakende oorzaak
zijndat waar zij ontbrekende aardappel volkomen gezond
is, en dat alzoo de bedorven sappen, de ontaarde knollen,
het zieke aardrijk hersenschimmen zijn.
De schimmelplant van den aardappel, die men peronospora
infestans heeft genoemdbehoort even als de andere schim
melplanten, tot de zeer eenvoudige plantenvormen. Het zijn
eerst niet dan uiterst fijne lange witte dradendie men
mycelium of moeder- of zwamvlokken noemt. Deze zwamvlok-
ken bevinden zich in het bladweefsel van den aardappel en
voeden zich met zijne sappen; zij komen dan aan de opper-
vlakte der bladeren te voorschijn en schieten kleine spruiten,
de vruchttakkennaar buiten. Aan het einde dezer vrucht-
takken vormen zich eironde vruchtknoppenals deze rijp zijn
bersten zij open en komen daaruit eene menigte sporen te
voorschijn. Dit zijn eigenlijk de zaadjes dezer schimmelplan
ten. Zij zijn fijn als stof en worden dus gemakkelijk door
den wind medegevoerd en hebben buitendien twee iijne
haartjes, waardoor zij in eene trillende beweging komen,
hetgeen ook zeker hunne verspreiding bevordert. Zoodra zij
nu met een aardappelblad in aanraking komen, hechten zij
zich daaraan vast, de spoor begint te kiemen en dringt door
de porien in het bladweefsel inen vormt verder de zwam-
draden of vlokkenwaarvan sprake was. Op die wijs ge-
schiedt de vermenigvuldiging en verspreiding dezer schimmel
planten ongeloofelijk snelgelijk men dat ook uit de onder-
vinding weet, hoe aanvankelijk bij enkele struiken zich vlak-
ken op de bladeren vertoonen en na weinige dagen al het
loof zwart is geworden.
Hoe wordt nu echter de knol ziek? Vroeger meende men
dat dit het gevolg was van de rotting van het bladwelke
zich aan de knol door de sappen mededeeldede Bary meent
In den jaargang 1861 No. 34 van dit Weekbladdeelden wij reeds
het een en ander omtrent dit onderwerp mede.
PRIJS DER ADVERTENTieN
van 1—6 regels75 Cents.
elke regel meer12%
Zegelregt bij elke plaatsing 35 Cents.
echter volkomen zeker te zijndat dit aan diezelfde schim
melplant is toe te schrijven, en deze onldekking is uitsluitend
van hem. Heerscht de ziekte in sterke mate, dan zweven natuur-
lijk spoedig millioenen sporen in de lucht, waarvan een deel op
den grond valt of met den regen daarop nederslaat. Is nu
de grond slechts vochtig genoegdan beginnen deze sporen
te kiemen, even als anders op het blad, en dringt het dunne
kiemzakje of buisje in den grond. Ontmoet dit een aardappel-
knol, zoo dringt het daarin en vormt ook weder daar een
mycelium of zwamdraden. Maar als de knol later uit den
grond genomen wordt en op een drooge plaats bewaard blijft,
groeit de schimmel niet voortmaar houdt zijn winterrust.
Als echter die knol een volgend voorjaar als pooter gebruikt
wordt, en de aardappelplant zich daaruit ontwikkelt, dan
komt ook de schimmelplant weder in beweging, de fijne
draden worden waarschijnlijk met de sappen door den Stengel
naar de bladeren gevoerd, en zoodra tijd en gelegenheid
gunstig zijn, vermoedelijk is daarvoor een bepaalde graad
van warmte en vochtigheid noodig, vormen zich dan die
vruchttakken en sporen, waarvan boven reeds sprake was, en
breekt de ziekte uit. Ziedaar dus de wijze, waarop die onzigt-
bare vijand van onze aardappelplant zijne verwoestingen aan-
rigt en zijn prooi geen oogenblik loslaaten zich een veilig
toevlugtsoord voor den winter weet te verschaffen, om weder
een volgenden zomer zijn vernielend werk zooveel te krachtiger
te kunnen voortzetten. De sporen toch overwinteren niet
maar worden door koude vernietigd. Al hetgeen hier is me-
degedeeld, heeft de Bary door zijne mikroskopische onder
zoekingen en proefnemingen zeer duidelijk bewezen, zoodat
er weinig grond tot twijfel meer bestaat, of het is werkelijk
zoo als hij het voorstelt. Zoo laat hij uit zieke aardappelen
dezelfde schimmel ontstaan die op de bladeren woekertge-
zonde aardappelen maakte hij ziek door ze in een pot met
aarde te doen en daar bovenop sporen te strooijendie dan
kiemden en in de knollen drongenen zoo voorts.
Maar later vond hij nog iets nieuws. De sporenwerd
gezegd, overwinteren niet; evenwel ontdekte hij dat zich onder
zekere omstandigheden sporen vormen, die dit wel doen. De
draden der zwamvlokken zwellen dan aan en vormen kleine
kogels, deze worden door andere draden omwoeld, waarop
zich sporen in die kogels vormenterwijl die omwikkeling met
zwamdraden een harde huid vormt, die de inwerking der koude
wederstaat. Dit is alzoo een tweede wijze waarop de kiem
der plant, en alzoo beide in het blad en in de knol, kan over
winteren. Deze uitkomst deelde hij in het geschrift mededat
bekroond werd. Ziedaar dus wel goed door de natuur gezorgd,
dat die schimmelplantjes in het leven-blijven en zich steeds
kunnen voortplanteneen voorzorg waarvan ook de mensch
bij andere gewassen dikwerf het voordeel geniet, maar hier,
waar het het leven van zulk een aartsvijand van een onzer
kostbaarste landbouw-gewassen geldt, is ons dit minder welkom.
Vele ziekten onzer gewassen, als de brand der tarwe, de roest,
het moederkoren, de druivenziekle, worden ook door schimmel
planten veroorzaakt, maar geen verbreidt zich zoo snel en
plotseling, is zoo taai en zit steeds zoo diep verscholen als
die der aardappelplant noch doet daarbij zooveel schade, wijl
hij een echte parasiet is, die zich van de sappen der plant
voedt en deze zoo geheel uitzuigt, dat verrotting en vergaan
zijn voortwoekeren op de plantendeelen terstond volgen. De
wetenschap laat ons dan ook nog geheel in de steek, wat de
middelen betreft om de ziekte doelmatig te bestrijden. Eenige
zaken weet ze vochtigewarme lucht is hoofdvereischte voor
het welig tieren van dit mikroskopisch gewasvochtigheid van
den grond is een voorwaarde tot het ziek worden der knollen,
en de zieke pooter, zoowel als het loof, zijn de voertuigen
om de ziekte weder een volgend jaar te doen ontstaan. De
praktische raadgevingen, die daaruit voortvloeijenkan ieder
denkend landbouwer wel voor zich zelf opmaken. Aan het
weder kunnen wij niets veranderen. Als dus bij warm Julij-
weder de eerste schimmelplantjes zich vertoonen en hunne
sporen uitstrooijenen dan een zoele vochtige lucht en regen
hunne verspreiding zoo buitengewoon in de hand werken, dan
laat zich daartegen niets doen, en hebben wij ons alleen te
wachten voor de onjuiste meening, dat daarom die bijzon
dere weersgesteldheiddie warme regens, of het onweder dat
ze voorafging, oorzaak der ziekte zijn. Dat op droogen grond
de knollen minder van de ziekte lijden dan op vochtige
lage akkersook al was het loof in beide gevallen even
zwaar aangetast, wisten wij sinds lang, maar nu weten
wij tevens waarom dit zoo is. Doch nu zal men er ook
wel dubbel voor waken, als men er toeh nog voordeel in
ziet vochtige gronden te bepooten, ze zoo droog mogelijk
te houden en vooral te zorgen, dat des zomers het regen-
water spoedig weg kan trekken en de grond zoo schielijk
doenlijk opdroogt, waarvoor draineren zeker het beste hulp-
middel isen althans de watervoren ook in zomertijd goed
open behooren te blijven. Nu het ons bekend is, dat door
het loof de ziekte zich verspreidt, en vooral, dat de sporen
daarin kunnen overwinteren, zullen wij dit zoo spoedig moge
lijk verwijderen en door verbranden onschadelijk makenen
het in geen geval op den akker laten liggen, waar wij een
volgend jaar welligt weder aardappelen willen telen. Of het
afmaaijen van het loof terstond bij de eerste verschijnselen
van het begin der ziekte raadzaam is, zullen wij eens willen
beproeven, wijl, volgens sommigende knollen dan niet goed
narijpen en de schade daardoor dikwerf grooter is of kan zijn
dan die door de ziekte te weeg gebragt. Nu wij eindelijk
weten, dat wij met de pooters den vijand weder binnenlaten
zullen wij zooveel mogelijk zorgen voor gezond pootgoed uit
streken of van soorten waaraan de ziekte het meest vreemd
isen wij zullen trachten of wij misschien ook op een
goed beschut plekje, door eenige jaren zorg voor het ter
stond verwijderen van elke plant, waarop zich eene eerste
zieke vlak vertoonten het uitschiften van elken aangetasten
aardappel, volkomen zuiver en gezond pootgoed kunnen telen
en wijl wij eindelijk weten. dat de sporen van de velden onzer
buurliedendoor den wind medegevoerdde ziekte toch weder
op onze akkers kunnen overbrengen, zoo zullen wij zooveel
mogelijk van den strijd tegen deze verderfelijke ziekte eene
gemeene zaak makende voorzorgsmaatregelendie met goed
gevolg te nemen zijn, gezamenlijk overleggen en ons alien
verbinden die stiplelijk uit te voerenen eindelijk vertrouwend
wachten, dat de wetenschap, of liever de mannen, die zich
met zooveel ijver en belangeloosheid op dergelijke wetenschap-
pelijke onderzoekingen toeleggenons in vervolg van tijd wel
ligt nog krachtiger hulpmiddelen aan de hand zullen kunnen
geven, om het kwaad niet alleen te bestrijden, maar zooveel
doenlijk uit te roeijen.
Deze stem zal welligt op dit oogenblik geen krachtigen
weerklank vinden. Sinds verscheidene jaren toch is de ziekte
niet meer zoo hevig geweest en het geeft den indruk, of ze,
even als de longziekte, langzaam uitsterft; het aardappelen-
verbouw, dat na 1845/50 zoo sterk was afgenomen, neemt
dan nu ook weder, welligt wat heel kras, toe. Doch ook
iedere zomer waarschuwt ons, dat de vijand er nog is. Wel
ligt is er maar slechts daarvoor bijzonder passend weder noo
dig, om de ziekte op nieuw even hevig als vroeger te doen
heerschen, en heeft de Bary volkomen gelijk, dan is dit bijna
als zeker te beschouwen. Welk een ramp dit zou kunnen
zijn voor een land, als het ODze, waar een goede aardappcl-
oogst eene waarde van ongeveer dertig millioen gulden heeft
behoeft wel niet te worden uitgemeten. Men bestrijdt echter
den vijand met het beste gevolg dan, wanneer hij zwak is,
zoo ook hier. Als de ziekte hevig en overal heerscht, zal
er weinig kans zijn die met eenig goed gevolg te beteugelen
en zullen de kiemen zich overal verspreiden en geen akker
verschoond laten, geen zuiver pootgoed te winnen zijn. Daarom
is het nu juist de tijd, waarin men zou behooren te hande-
lenom alle middelen aan te wenden om die schimmelplanten
en hunne kiemen te verdelgen. Komen er dan zomersdie
weder krachtig hunne ontwikkeling bevorderen, dan zal men
de toename der ziekte wel niet geheel werenmaar zal toch
de schade aanzienlijk minder zijndan wanneer men alle voor-
zorgen verwaarloost, zoolang het kwaad niet zoo dreigend is.
Wij zeiden hierboven als de Barij volkomen gelijk heeft
Geheel onbestreden of algemeen aangenomen is zijne wijze van
beschouwen namelijk nog niet; dit kwam ook uit in het wissele
van gedachten, dat na de rede van dr. Oudemam plaats hat
Wij komen daarop dus welligt nog eens terug.
HET IJS en DE DROOGDUIKERS.
Haaelemmermeer8 Januarij 1864.
Sedert de voor acht dagen ingevallen vorst, doet zich in de
slooten langs het drooggelegde land op de Badhoeve het ge-
wone verschijnsel voor, dat er voor elken droogduiker (dus
om de tien el) eene bijt is.