WEEKBLAD 1864* Vrijdag, 12 Februarij. VAN AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD \ijfde 3 aavgang Landbouw. MAATSCHAPPIJEN en TENTOONSTELLINGEN. Hoofdredacteur C. E. DE CLERCQ GOEDKOOPE MEST. GOEDKOOP GEAAN. HAARLEMMERMEER PRIJS VAN HET ABONNEMENT in het Jaarf 6.— AUe Toezeniingen moeten geschieden aan den Hoofdredaoteur te Amsterdam HeerengrachtKK 178. Elke drommel regeert zijn maandzegt het spreekwoord. Iedere tijdkring, iedere eeuw, ja ieder jaar heeft iets bijzon- ders eigenaardigswaardoor het zich kenmerkt, iets waardoor het zich van zijne voorgangers onderscheidt. Eens was er een tijd, dat elke mensch als het ware voor zich zelven leefde, voor zich zelven arbeidde en streed, en alhoewel de zucht tot gezellig verkeer en het gevoel van per- soonlijke magteloosheid en afhankelijkheid de menschen al vroeg tot elkander bragt en aan elkander verbondmoest toch op materieel gebied een ieder voor zich zelven en zijne on- middellijke aanverwanten zorgen en arbeidenj moest hij de ondernemingen tot verbetering zijner materiele welvaart, de proeven tot veredeling en uitbreiding van zijn bedrijf en de middelen daartoe voor eigen risico bewerkstelligen. Dit had nu wel het gevolg, dat bij welslagen van die onder nemingen en proeven de ondernemer ook alleen en onver- deeld de vruchten daarvan inoogstte, doch in vele gevallen was de risico te groot en voor ieders stoffelijke welvaart of vermogen te gevaarlijk, zoodat men of daarvan moest afzien of zich prijs geven, bij allijd mogelijke mislukking, het slagt- offer te worden zijner speculatien. Men leefde, als het ware, in eene maatschappij van per- soonlijkheid en individualiteit, daar ieder de voordeelen en verbeteringendoor zijne proefnemingen verkregenvoor zich zelven behield en, ten einde mededinging voor te komen, zorgvnldig voor anderen verborg. Waarlijk, een toestand juist geschikt om vooruitgang in alle takken van het nationaal volksbestaan en van materiele welvaart te belemmeren en tegen te werken, Niet alzoo is het thansWij leven in een eeuw van ver eenigingen genootschappen, tentoonstellingenmededinging en^ naijver; maar bij die mededinging en naijver verbinden wij eene loffelijke openbaarheid, die onze minder ervaren, minder ontwikkelde geest-, kunst- of beroepsverwanten den weg aanwijst van vooruitgang en lotsverbetering. In hoeverre nu zijn deze vereenigingen nuttig en zoowel voor de geheele menschelijke zamenleving in het algemeen, als voor den individuelen mensch in het bijzonder, wenschelijk? Mogen sommige bevooroordeelden ze wraken of minachten voor den onbevooroordeeld nadenkende zijn zij ongetwijfeld heuchelijke versehijnselendie door onderlinge zamenwerking de wederkeerige belangen bevorderenen daardoor de harten der menschen verbroederen. Immers Eendragt maakt magt Deze oud-vaderlandsche spreukdoor onze voorvaderen bij de verdediging hunner personen en bezittingen gebezigd, kan ook op andere maatschappelijke belangen worden toegepast en daaraan cijnsbaar gemaakt. Wij meenen het reeds te hebben gezegd, dat door vereeni- ging van krachten ietsja veel kan worden ten uitvoer ge- bragt, waartoe de kracht van een enkel persoon onvermogend is. Deze onbetwistbare waarheid geldt zoowel van de physieke als van de morele en materiele krachten. Het is onverschillig op welk gebied wij ons bewegenmenigmalen zullen de pogingen van enkele personen onvoldoende bevonden worden, en niet zeldenbij mislukkingden algeheelen ondergang van den ondernemer ten gev'olge hebben terwijl men diezelfde onder- nemingdoor aanwending van vereenigde pogingen met gunstigen uitslag ziet bekroond. En wie hebben nu het genot van het welslagen dier onderneming? Zijn het alleen en uit- sluitend de leden der vereeniging, die daarvan profiteren? Zeker is het, maar ongetwijfeld ook billijk, dat zij de eerste vruchten plukken van hunnen ondernemingsgeest, vgji hunne opofferingen en van hunnen arbeid. Maar ook op personen buiten hunnen kring, ja op de geheele zamenleving, zij het an ook indirectelijk of meer in de gevolgenaltoos daalt een deel der voordeelen op de algemeene menschelijke maat schappij neder. Raadplegen wij de geschiedenisdan leert zij ons, dat maatschappelijke vereenigingen steeds vooruitgang, bloei en welvaart in hun gevolg hebben. Het behoeft voorzeker geen betoog, dat wij hiermede niet die vereenigingen kunnen be- doelendie aan eenigerlei laakbare intrigue hun bestaan te danken hebben, en die alzoo bij hunne wording reeds de kiem hunner vernietiging in zich bevatten, PRIJS DER ADYERTENTieN van 1—6 regels75 Cents. elke regel meer121/, Zegelregt bij elke plaatsing 35 Cents. Onder de menigvuldige heilzame uitwerkselen van de be- moeijingen van maatschappijenmerken wij in de eerste plaats op de tentoonstellingen van onderscheiden aard. Zeer verschillend is het oordeel over de min of meer nuttige strekking dier tentoonstellingen. Zeer uiteenloopend zijn des- wege de gevoelens en meeningen. Even als de meeste zaken voor overdrijving vatbaar zijn, even zoo zal ook het houden van tentoonstellingen welligt kunnen worden overdreven. Onzes erachtens dient men hier voornamelijk te rade te gaan met de finantieele krachten der maatschappij van welke eene tentoonstelling uitgaat. In geen geval mogen de kosten aan eene tentoonsteliing verbondende inkomsten der vereeniging te boven gaan niet slecht.s, maar zij mogen bovendien geene be- lemmeringen daarstellen voor de uitvoering van andere nuttige werkeu of heilzame ondernemingen. Maar wanneer in alle andere opzigten het doel eener maat schappij is bereikt, en hare kas dan nog de kosten toelaat of door zijdelijke hulp wordt geschraagddan, maar ook dan alleen, achten wij het houden van tentoonstellingen niet alleen goed, maar wij keuren ze om meer dan een reden nuttig en noodzakelijk. Als de voornaamste willen wij hier aanvoeren Primo. „De tentoonstellingen werken krachtdadig mede tot instandhouding der maatschappelijke vereenigingen en hunne uitbreiding." Secundo. Zij wekken de naijver op." Tertio. Zij doen aan minder :.rvarenenminder bekwamen de vorderingen van hunne hooger staande stand- en beroeps- ..genooten kennen, waardoor hen den weg tot leering en vooruitgang wordt aangewezen." Laten wij hierbij een oogenblik stilstaan. 1°. Het behoeft wel geen betoog, d*t wij door het woord uitbreiding eener maatschappij verstaande vermeerdering van haar ledental en alzoo eene meer algemeene deelneming; en hierbij wijzen wij slechts op de ondervinding, die ons leert dat in den regelvoor en met het uitzigt op eene ophanden zijnde tentoonstelling, het aantal leden het meest toeneemt. De redenen van dit verschijnsel liggen binnen ons bereik. Veeltijds moeten de inzenders van voorwerpen, leden der maatschappij zijnterwijl dit voor personen buiten dezelve gesloten is, evenzeer als de toegang tot de tentoonstelling, tenzij deze laatste door eenig geldelijk offer gekocht wordt. De magtigste hefboom is alzoo ook hier het eigenbelang. Even wel durven wij beweren, dat ook edeler beweegredenen nopen tot deelneming en wel eenerzijds de prijzenswaardige zucht tot leeringten einde door het onderzoek der tentoon- gestelde voorwerpen de vorderingen van anderen te leeren kennen en daarmede eigen kennis en bekwaamheid te bevor deren, of van de verbeteringen voor eigen oefening partij te trekken; - en anderzijds de zucht tot medewerking, die bij het aanschouwelijke van den ijver van anderen wordt opgewekt. 2°. Zoolang het streven naar eer of geldelijk voordeel, den mensch bij blijft, zal ook bij mededinging ontwijfelbaar naijver blijven bestaan. 3°. Ongetwijfeld zal de waarheid van het bij dit punt aan- gevoerde het gewigtigst bewijs zijnvoor de nuttige strekking van tentoonstellingen. Mannenverdienstelijk reeds door hunnen onvermoeiden ijver, en hunne onverflaauwde zucbt naar onderzoek, stellen hunne verkregene resultaten en de uitkomsten van hunne vlyt en nasporingen aan hunne medemenschen ten toon. Zij wijzen hen de verbeteringen, die de vruchten zijn van hunne zoowel theoretische als praktische studien en proeven. Zij schenken ons daardoor een deel van hunne opgedane weten- schap, en tegelijk een aanmerkelijk gedeelte van de voordeelen, welke die wetenschap afwerpt of nog kan afwerpen. Mogen nu het uitzigt naar uitgeloofde premien en alzoo geldelijk voordeelof de prikkel naar roem en eer of wel een edeler beginsel den spoorslag hunner handelingen zijn zeker is hetdat zij zich voor hunne mede-menschen verdien stelijk hebben gemaakt; en billijk, neen regtvaardig is het, dat hen daarvoor van de erkentenis hunner medeburgers of van de Maatschappij blijk worde gegeven. onderwerp later wel eens terug te komen, ten einde alsdan door de geschiedenis en ervaring kortelijk het bewijs te leve- rendat de landbouw door de aanwending van zoodanige vereende krachten bij uitnemendheid gebaat wordt. St.-A. P. W- De Fransche landbouwkundige Edouard Lecouleuxzegt in zijn belangrijk werk, getiteldTraite des Entreprises de Culture amelioranteDans une culture qui vise au maximum du pro- duit brut en fumant le sol au maximumle meilleur moyen de diminuer le prix de revient des recoltes, c'est de diminuer le prix de revient des engrais. Met andere woorden Met een landbouwstelselwaarbij men zich ten doel stelt het land de hoogste opbrengst te doen geven door het zoo zwaar mogelijk bemestenis de beste wijzeom tot den minsten prijs gewasseu te telengelegen in het ver- krijgen van goedkoope mest. Niemand zal de waarheid van deze stelling betwisten; overal toch waar men er toekomt eene meer voordeel gevende veehouding in het leven te roepen, en men het zoover brengt dat het vee het voeder geheel, of bijna geheel betaalt, zoodat men de mest als winst toe heeftdaar behoeft men de debetzijde der gewassen niet met eene aanzienlijke post voor bemesting te verzwaren, en is dus de zuivere winst per mud zooveel grooter. Dan toch wordt de veehouding, die niet meer als verlies- post geboekt staat, uitgebreid, het land meer en zwaarder bemest, en is men in staat den grond te dwingen goede oogsten voort te brengen. Dan ontstaat er een krachtige landbouw, waarbij, ofschoon men steeds afhankelijk van de weersgesteldheid blijftechter de kans van mislukking aaumerkelijk minder wordt, daar bij on- gunstig weder de grond mede werkt. Om nu de mest tot minder prijs te krijgen, zoo is de beste wijze daartoe in het vetmesten op stal met den mangelwortel tot hoofdvoeder, en graan erwten of lijnzaad tot bijvoeder, waarbij het natuurlijk aaukomt op den prijs waarvoor men de man- gelwortels telen kan. De uitkomst, welke ik er dit jaar van kreeg, is als volgt: Het stuk was groot Sy2 bunder, waarvan 1% haver had gedragen en het ander gedeelte 3 jaar in weide was geweest, terwijl de grond beste klei is. Tweediepen, 40 Ned. duim(handarbeid) 19.36 Zaad in de voor poten Eooijen a/0.21 per ned. roede Aan de pet brengen(handarbeid) (paardenwerk Zaaizaad Pacht en algemeene onkosten >1 43. M 6.83 w 24. 4.33 >1 14. M 14.70 M 1.20 4. 2. 160.42 219.39 73. M 63.46 21.— 16.— M 221.— 897.72 Onder alle standen en bedrijven, waarop maatschappelijke zamenwerking gunstig influenceertmag men in de eerste plaats den landbouw rangschikken. Zeer veel zon hieromtrent kunnen worden gezegddoch ons bestek veroorlooft ons zulks op dit oogenblik niet, Wjj stellen ons echter voor, op dit Opbrengst 3200 mud tegen 0.30 per mud 960. Dus eene zuivere winst van 18 per bunder, terwijl ze tegen dezen prijs nog met voordeel ter vetmesting kunnen ge- voederd worden. Daar de kluiten moeijelijk klein te krijgen wareu, was de grond niet in dien staat als het behoordeterwijl er door de droogte veel zaad niet opgekomen waswaardoor er vele ledige plekken waren. Anders was de opbrengst nog beter geweest. Een groote koppel vaarzen2 '/2 jarige ossen en eenig kalf- vee hebbende, zoo heb ik aan mijn verlangen om een goed deel vare koeijen vet te maken niet kunnen voldoen, en heb het getal er van tot 5 moeten bepalenwaaronder 2 driejarige ossen. Twee vare koeijen, in November gekocht voor/ 110, bragten 10 weken later 160 op, terwijl de 3 overige hoop geven dat zij het aan hen gegeven voeder ruim zullen betalen en de mest toe.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1864 | | pagina 1