154 schijnsel in sommige stukken vlagdat ik toeschreef aan den al te sterk uitgedroogden grondthans kan ik berigten dat dit vcrsehijnsel zich niet verder heeft uitgebreidzoodat over bet geheel genomen, bet daardoor te weeg gebragte nadeei van geringe beteekenis is. Aan diezelfde oorzaak zal het ongetwijfeld ook moeten worden toegeschreven dat sommige perceelen erwten te vroeg stierven (rijpen konde het eigenlijk niet heeten)althans de bekende peulvruchtluis was in zoo geringe mate aanwezig, dat zij op het erwtengewas geen nadeeligen invloed uitoefende. Van twee onheilspeliende vijanden voor den oogst van een paar voorname veldproducten, heb ik echter toeu geene mecle- deeling kunnen doenomdat zij zich lateralhoewel spoedig uecilll^ ivuunc.il v*—-- j i j daarna openbaarden. Laat mij kortelijk hieromtrent by dezen berigten. Onder apostilaire werd mijals lid der commissie van land- bouw in dit gevvest, ten fine van berigt, van wege den heer Commissaris des Konings in Frieslaud, ter hand gesteld eene missieve van Zijne Excell. den Minister van Binnenlandsche Zakenvan 1°. Augustus j. 1.waarbij te kennen werd gegeven dat er' zich in Zuid-Holland een verschijnsel in de tarvve had voorgedaan, dat met grond onrustbarend was, en waardoor het verlies bij sommige vroege soorten reeds op een derde van het beschot werd berekend. Ilet bestond in eene gele made, die zich in de aar ontwikkelde en de nog saprijke korrel vernietigde. Aangezien ik nog niets van zoodanig verschijnselals m gemelde missieve werd bedoeldhad vernomendeed ik on- middelijk een onderzoek in den omtrek mijner woonplaats. Het resultaat daarvan was, dat ik in al de door mij in oogen- schouw genomene perceelen tarwe, het bedoelde kwaad heb gevonden, evenwel in zeer verschillende mate. Bij een paar perceelen vertoonde het zich zeer gering, zoodat van de 8 a 10 aren nog naauwelijks eene daarmede was bezet, en hiervan vvaren dan °nog de meeste korrels ongeschonden. Bij andere stukken was dit verschijnsel erger en bij sommigen in die mate, dat bijna geen aar daarvan was verschoond. Hier ver- toonden zich de aren bont, waardoor het kwaad reeds op eenigen afstand was te herkennen. Bij naauwkeurig onderzoek ontdekte men in het buitenste omkleedsel of schutblaadje van den korrel eene gele aschgraauwe stof, terwijl men de eigenlijke made tusschen den korrel en het binnenste schutblaadje vindt. Zij is van dezelfde donker- gele kleur en van een tot anderhalve Nederlandsche streep lang en alzoo ter naauwernood met het ongewapend oog op te merken. Ik vond somtijds eene familie van vier en meer dergelijke maden bij elkander, zich aan de nog weeke zelf- standigheid van den korrel te goed doende. Ofschoon nu dit verschijnsel ongetwijfeld hetzelfde is dat in Zuid-Holland is waargenomen, zoo is nogtans tusschen de opgave van daar en mijne waarneming dit verschil, dat hier de vroegste tarwe, die reeds meer of min begon te verkleuren, het minst aangetast was, terwijl de geilste perceelen, die in den regel het achterlijkste van gewas zijn en meestal opeu- ledige aren vertoonenverreweg het ergst waren bezet, het- geen in Zuid-Holland juist het tegengestelde schijnt te zijn. In een paar naauwkeurig ontlede aren, werden ongeveer 30 maden in ieder gevonden. Wat eindelijk de gele stof betreft, die zich aan de binnen- zijde der schutblaadjes hecht of waardoor het ontstaat, durf ik niet beslisseh. Een mikroskopisch onderzoek daarvan geeft echter eenigen grond voor het vermoeden, dat dit stof het zaad is, of"althans de kiemen bevat van meerdere maden. Was dit vermoeden overeenkomstig de waarheid, dan had deze vijand ongetwijfeld onberekenbare nadeelen te weeg kun nen brengen. °Gelukkig heeft zich dit echter niet bevestigd. Hetzij de "reeds rijpende korrels, door hunne meerdere stevig- heid de vernieling verhinderdenof dat de op den 9den en 1 Oden dezer maaud gevallen regen dien vijand heeft verjaagd of in zijn vernielingswerk gestuitzeker is hetdat hij zich niet verder heeft uitgebreid; daar echter mijne ingewonnen berigten mij hebben overtuigd dat het verschijnsel niet van plaatselijken aardmaar algemeen waszal ongetwijfeld de daardoor toegebragte schade aanzienlijk zijnalhoewel zij zich moeijelijkook zelfs bij nadering, laat berekenen. Ongeveer te gelijkertijd ontwaarde men in het koolzaad, voornaraelijk het zomerzaad, en bijna alle koolsoorten eenen dergelijken vijand, mogelijk nog nadeeliger in zijne gevolgen. Men zag namelijk in bedoelde gewassen wit gestippelde bladenbij onderzoek veroorzaakt door een groen rupsje, van een half tot een Nederlandsche duim lengte, hier bekend onder den naam van springrups, ongetwijfeld afgeleid door de aanmerkelijke hoogte waartoe het diertje zich kan opheffen. Dit diertje knaagt de opperhuid van de bladenden stengel en de peultjes van de koolzaadplant weg. Zij waren in zoo tallooze menigte voorhanden dat zij in korten tijd een groot deel der peulenja zelfs geheele planten van de buitenste omkleedselen of de bast hadden ontdaan. Reeds op aanmerkelijken afstand is het kwaad, door de witachtige kleur van het zaad, duidelijk zigtbaar. Aan het vangen en dooden, waardoor men de gewone witte vlinderrups meestal vernietigt, valt bij dezen vijand niet te denkenomdat het diertje daartoe veel te fijn isdezelfde uroene kleur der plant bezit en alzoo niet spoedig in het oog valt, terwijl de overgroote menigte zoodanige vernietiging ook onmogelijk maakt. Intussehen is het zeker dat door de wegneming van de bast de voedingssappen belet worden op te stijgenen dat alzoo de korrels van zoodanige ontvelde peulen en Stengels, deze ■sappen ontbercnde, te niet gaan. Ontwijfelbaar is het dan ■ook, dat dit onheil van aanmerkelijk nadeeligen invloed op het beschot van het zomerzaad zal zijn. Voornamelijk wan- neer geene natuurlijke hulpmiddelen de uitbreiding van het kwaad te keer gaan. Groote moeijelijkheid berokkent den landbouwer zijn vee, hetwelk door de tot de bodems uitgedroogde slooten niet ver- hinderd wordt overal rond te loopen, en veeltijds geheel on- genood en zeer ongevallig zich op zijne graanakkers begeeft en aldaar in een oogenblik meer vernielt, dan het in eene week opbrengt. Men ziet dus ook overal middelen in het werk gesteldtot beteugeling. Tlier ziet men b. v. het rund aan lijn en spit, daar gekoppeld, elders geblinddoekt. Sommige landbouwers houden er een of meer wachters op na, die dan nog te naau wernood in staat zijn, het vee binnen de grenzen van het wei- veld te houden. De schaarschheid van het gras werkt daarop zeer ongun- stig. Intussehen is deze omstandigheid, ook voor de toekomst met geheel zonder zorg, aangezien het vee niet ligt de waadplaat- sen vergeetook al ontbreekt het later,niet aan water. Ook in dit geval is alzoo de zomer-stalvoedering van onbe- rekenbaar belang. St. A. P. W- VAN DE VELUWB. September 1864. Is de kap van den hooiberg kort bij den grond gebleven die van den roggeberg steeg des te hooger, en ziet de land bouwer met welgevallen ook de haver en boekweit-oogst te gemoet. Niettegenstaande de rogge bijna 14 dagen later dan gewoon lijk geoogst is, heeft men ze algemeen toch te vroeg gemaaid en binnengehaaldwaarvan stijve rogge het gevolg is. Het beschot is overigens uitmuntend en is bij behoorlijke schoven meer dan 1 mud per vim, ja niet zelden 1,25 mud. De aan- houdende droogte die het binnenhalen der rogge zeer in de hand werkteheeft het zaaijen der herfstspurrie en knollen vertraagd, en heeft men op de gevallen regenbuijen moeten wachten. Echter is alles goed in den grond gekomen en be looft thans rijkelijk voeder voor den herfst. De binnenweiden op de zandgronden hebben gedurende de droogte het vee veel beter gevoed dan de kleiweiden aan Rijn- en Zuiderzeewaar men verpligt was het vee gedurende eenige weken met brood in de weide te voederen. De bijen zijn gedreven en hoewel geen overvloedigen oogst, hebben zij den bijenhouders geen reden van klagen gegeven en kan de honigoogstmet die der beide vorige jaren verge- lekenuitnemend gunstig genoemd worden. Ook de schapen-m&x^tea. zijn thans in vollen gangmet be- langrijk lager prijzen en veel minder aftrek dan het vorige jaar". Half vette hamels en guste ooijen worden nog met 1215 f2 gulden betaald, lammeren echter zijn zeer laagin prijs. Ilaver en boekweit zijn gemaaid, en de vroege aardappelen gerooid, van al deze gewassen kan men zeggen dat de oogst uitmuntend is, alleen op de hoogere gronden, is de boekweit, ten gevolge der langdurige droogte, kort van stroo gebleven, en heelt de vroeg gezaaide, zooals thans blijkt, zeer veel van nachtvorsten in Mei geleden. De fruitboomgaardenofschoon zwaar geladen, hebben by verpachting geene groote somraen opgebragt, zijnde dit vooral aan het gemis van groote appelen toe te schrijven. a 1200 betaald; de woeste gronden gelden niet meer dan 200 en de leem- en roode darggronden tot/400 per bunder. De boerderijen zijn hier meer kwantitatief dan kwalitatief. De grootte wordt gerekend gemiddeld 90 bunders te zijn, waaronder slechts 9 bunders bouwlandongeveer tweemaal zoo veel hooi- en weiland en voor het overige woeste of hoo- ge heidegronden. Gelijk men den boom aan zijne vruchten kentevenzoo mag men het er voor houden dat de hoogte van cultuur in eenige streek aan het vruchtstelsel waar te nemen is. Het vruchtstelsel is hier hoogst eenvoudig: op de esschen het eene jaar rogge en het andere jaar aardappelen en bij af- wisseling soms boekweit of ook wel altijd rogge zonder eenige afwisseling. Men houdt deze eeuwigdurende doch slecht ren- derende roggeteelt staande, door het aanwenden van den zoogenaamden plaggenmestwaarover later meer. Op de lage bouwlanden teelt men: 1. garst, 2. aardappelen en 3. haver. Van de hooge heide- of veengronden wordt jaarlijks een gedeelte gebrand en geploegd of gehakt voor boekweit. Deze wijze van bewerking, die hoogst wisselvalligemaar soms zeer voordeelige uitkomsten geeft voor het oogenblikheeft voor de toekomst allerverderfelijkste gevolgenomdat hierdoor juist het beste, door zon en lucht bewerkte gedeelte van den grond verbrand wordt. Als eene eigenaardigheid verdient vooral ook melding ge- maakt te worden van de zoogenaamde marken-die hier nog als overblijfsels van Germaanschen oorsprong, menigvuldig voorkomen. De gronden tot deze marken behoorendeworden gemeen- schappelijk bezeten en zijn voor de eigenaren in het gebruik bepaald bij een zeker getal koe-, paarden- en schaapsweiden. Herdersvoor gemeenschappelijke rekeningdolen jaar uit jaar in, in deze eentoonige en uitgestrekte velden met de hun toevertrouwde veekudden rond. Deze marken blijven wegens hunne onverdeeldheid, steeds in denzelfden toestand en zien er hoogst waarschijnlijk, op eenige veranderingen na, die de allesverwoestende tand des tijds er aan gegeven heeft, nog zoo uit als ze uit de hand des Scheppers voortgekomen zijn. Velen hebben dan ook in den laatsten tijden zeer teregt beo-repen, dat die verregaande verwaarloosde en achterlijke toestand niet langer zoo mogt voortduren en dat men aller- eerstvoor elke andere verbeteringtot eene verdeeling der gronden moest overgaan. Hierin is men dan ook eindelijk na veel moeite gelukkig geslaagdzoodat nu reeds ongeveer 14000 bunders verdeeld zijn, terwijl er nog ruim 4000 bunders voor gemeenschappe lijke rekening gebruikt worden. Hoewel Westerwolde over het algemeen zeer hoog ligt en verreweg het hoogste deel der provincie Groningen uitmaakt, laat toch de afwatering der landen hier en daar veel te wen- sehen over, wegens gebrek aan voldoende afwateringskanalen. Door deze naar de algemeene eischen te verbeterenheeft men nog een nuttig maar ook zeer moeijelijk werk te verrigten daar de°meest uiteenloopende belangen en zienswijzen dikwijls over afwaterings- en waterschapsbelangen voorkomen. UIT GRONINGEN. Westerwolde, Julij 1864. Westerwolde maakt het zuid-oostelijk deel der provincie Groningen uit en grenst aan Munsterland, koningrijk Han nover. In volkskarakter en volksbestaan heeft Westerwolde veel overeenkomst met Munsterland en ook de landbouw is er wei- nig meer ontwikkeldzoodat men die eigentlijk meer Munster- landsch dan Groningsch kan noemen. Voor den langzamen toerist uit den goeden ouden tijddie den tijd wel heeft en vooral ook om natuurtafereelen te schetsen en nieuwe indrukken op te vangen voor volks-lektuur zijn deze streken in den zomer allezins belangrijk. De hedendaagsche meerdere bedrijvigheid en ontwikkeling die men veelal elders, in het anders nog wel wat geisoleerde Groningen waarneemt, zijn er nog onbekend en onbemind. De bevalligekromme zandwegen hebben hier nog geen plaats gemaakt voor wegen van steen of ijzer, regt op den man af, en nog geen zwarte rookkolommen uit hooge schoor- steenen verpesten hier de lueht. Het is overal een frissche en zuivere lucht die hier waait en die de eenvoudige landman inademt. De landbouw is nog schier de eenige tak van mjverheid die uitgeoefend wordt en heeft nog op bijna denzelfden voet plaats als de Friezen en Batavieren onze brave voorouders, dien uitoefenden. Onder de voornaamste bouwgronden komen in de eerste plaats de zoogenaamde esschen voordie alien uit zware zand gronden bestaan. Daarna volgen in belangrijklieid de uitgestrekte woeste gronden of heideveldendie hoofdzakelijk voor koe- en schaaps weiden dienen en eindelijk de wei- en hooilanden die veen- en leemachtig zijn en veelal ook uit roode darg-gronden bestaan. In het algemeen mag men zeggen dat deze gronden tot de minste en onvruchtbaarste soort behoorenwaarop wel enkele uitzonderingen bestaandie wegens hunne gunstige ligging beter bewerkt en soms hoog in prijs zijn. Voor de» beste hooi- en bouwlanden wordt gemiddeld/1000 VAN DEN IJSSELZOOM. 1864. Het is een treurig begin om met de aardappel- en varkens- ziekte aan te vangendoch deze twee kwalen zijn hier in de streken vrij ernstig en moeten dus terstond vermeld worden. Vooral op zware kleigronden en bij de vroege soorten wordt de aardappel aangetast, terwijl het geene zeldzaamheid is dat een vijfde tot een vierde onbruikbaar blijkt. Bij de varkens worden vooral groote zware dieren het slagt- offer der ziekte, doch ook minderen bezwijken er door alien in zeer weinige dagen. De prijzen dezer diersooit zijn dan ook zeer gedrukt en zijn niet hooger dan 15 a 17 cents per kilo levend gewigt, naar kwaliteit. "Vet en goed dragtig vee blijft prijshoudend en in de scha- pen is zelfs bijzonder veel handel met toenemende waarde. Goede een- en tweejarige ooischapen worden tot/ 12 a 13 verkocht; hamels naar grootte en welvarendheid van 12 a 15 en hooger. De boomvruchlen worden langzamerhand geschud. Prumen, vroege peren en zoogenaamde midden-curfew zijn opgeruimd. Van°de eersten heerschte er zulk een overvloed, dat zij voor weinig geld, 30 cents per schepelsmand of 35 pond, bijna niet ten goede konden worden aan den man gebragt. Peren worden tot 2 en appelen van 1 tot 1,25 verkocht. Over het algemeen zijn de boomgaarden rijk voorzien, doch zooals veelal, aan den windkant merkelijk minder, daarbij zijn ze door de weinige zonnenschijn, die we dezen zomer ge- had hebben klein van stuk. Dubbel komt het in dit jaar uithoe raadzaara het in ons land bij dit klimaat is, de boomgaarden zoo veel mogelijk door ander hout te beschutten of in luwe plaatsen aan te lecgen. He hooge opbrengst der vruchtboomen in de laatste jaren, heeft natuurlijk veel invloed op het aanpooten daarvan uitgeoefend, dat veel geschiedt en als een spaarpotje door de ouders voor de kinderen wordt beschouwd. Er worden clan eenmaal geente stammenzoo hoog mogelijk, gezet, die na een of twee jaren, wanneer ze goed zijn aangeslagen, door den eigenaar op nieuw geent worden, die zich dan meesta tot slechts een of twee soorten bepaaltom den verkoop ge* makkelijk te maken. Ook eenigzins bejaarde stammen worden rondom afgezet en op nieuw bij iederen tak geent, hetgeen natuurlijk eenen geheelen nieuwen wasdom aan den boom o-eeft en waardoor men beter en grooter vruchten verkrygt- Ook hierin tracht men dus steeds te veredelen, en zoo met

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1864 | | pagina 2