- 174 -
zaad, door welke bewerkiug hot dezelfde geaardkeid hcrkrceg
van hct nieuw riga's-zaad.
Ik besloot dit te beproevenen Met daartoe 5 of G jarig
zaad in eene bnkkers-ovenwaaruit zoo even roggenbrood was
genomen (1), gelieel volgens hct voorsehrift der annonce, onder
gestadig omroeren in eene aarden schotel, eene geringe hoe-
veelbeiil langzaam droogen of iiever verwarmen, waarna ik
hct steeds in beweging, even langzaam Met vcrkoelen. Ilier-
mede beznaide ik 10 vierkante Ned. ellen tuingrond. Op
denzelfden akker zaaide ik gelijktijdig een even groote opper-
vlakte met dezelfde hoeveelheid van hetzelfde zaad doeh ou-
gedroogd, en eene dito met nieuw Riga's-lijnzaad.
Het oxide ongedroogde ontkiemde liet eerst, en was ook de
beide andere soorten steeds vooruit. Daarap volgde het Riga's
terwijl het gedroogde zeer langzaam en dan nog slechts ten
deele ontkiemde, waaruit ik besloot dat een gedeeltc der korre-
len het kiemvermogen door het uitdroogen had verloren. De
nog ontkiemden waren grof, sterk van gewas en kwamen eigenlijk
niet tot rijpheiddaarbij bleven de knoppen weinig in getal,
nietig en de korrelen onvolkomen. Van het ongedroogde
zaad" bleef bijna geen korrel achter, zoodat het menigvuldig
opwies. Daarbij bleef het echter fijn en kort van Stengel,
waardoor het wel eene goede kwaliteit maar weinig gewigt
voorspelde; de knoppen even als het zaad bleven klein, het
laatste echter was van goede hoedanigheid.
Van het Riga's-zaad verkreeg de stengel eene behoorlijke
lengte; doeh konde in fijnheid niet met het ongedroogde wed-
ijveren, het zaad was echter volkomen en van eene schoone
kleur; terwijl het beschot dat van het ongedroogde iets
overtrof. De geriigheid dezer proefnemingdie eigenlijk
met betrekking tot het beoogde doel mislukte, laat mij niet
toe om de juiste cijfers van een en ander nan te geven.
Tabak. Nadnt reeds vroeger, te weten ten tijde der inlijving,
onder het Franscbe keizerrijk, en onder de toen ter tijd
hcerschende strenge verbods-bepalingentegen den invoer van
koloniale waren, tersluiks liier en elders proeven waren geno
men met den bouw van tabak, werden ook in de jaren 1836
en 1837 deze proeven, maar nu openlijk, herhaald; doeh het
resultaat was ook nn weder gelijk aan het vroegere. Het
gewas was krachtig, waarsehijnlijk door den zwaren kleigrond
al te krachtig, waardoor de zomers te kort waren, om de
plan ten tot zoodanige hoogte te brengenals tot eene behoor
lijke drooging vereischt werd. Voorts werden de bladeren
van de met moeite gedroogde plantenbevonden voor het
cewoon gebruik veel te zwaar te zijn. Deze ervaringde
vrucht van herhaalde proefnemingenleverde dan ook genoeg-
zaam bewijs dat de zware kleigrond, waaruit Frieslands Noorder-
deel bestaat, voor eene doelmatige tabaks-kultuur ongeschikt is.
Aveelzaad. In het jaar 1S37 werd door S. dezes circa een
bunder met dit oliezaad bezaaid. De overweging dat dit zaad
in de naburige provincie Groningen van jaar tot jaar wordt
geteelden naar het schijnt met goed gevolg, spoorde mij
aan deze teelt alhier ook te beproeven, waartoe almede de
verzekering bijdroeg, dat dit zaad niet zoo sterken grond ver
eischt, dan het gewone koolzaad, terwijl het in den regel
2 a 3 weken vroeger kon worden geoogst, waardoor het be-
tere gelegenheid aanbood den grond op nieuw voor te bereiden.
Alhoewel nu de kwaliteit niet met die- van het gewone kool
zaad kon wedijveren, was de vroegere oogst niet zelden oor-
zaak dat de prijs dezelfde was, als later voor het koolzaad
werd bedongen. Dit alles (met uitzondering van den prijs)
bevestigde zich bij mijne proefnemingen twee achtereenvolgende
jaren. Gelijktijdig met het gewone koolzaad gezaaid, in ge-
lijksoortigen grond, was het vlugger in het ontkiemen en spoe-
diger in ontwikkeling, zoodat het werkelijk ruim twee weken
vroeger rijpte. Waarbij het mij in het voorjaar bleek, dat het
beter tegcnstand bood aan de winter- en voorjaarsvorst; on-
getwijfeld een gevolg van de sterkere en meer geharde hoe
danigheid van de plant. Ofschoon nu dit alles pleit voor den
bouw van het aveelzaad, zoo was echter het resultaat, zoowel
wat het beschot en kwaliteit als den prijs betreftbeide jaren
verre benedcn het gewone koolzaad,- waardoor de uitkomsten
in verhouding tot de waarde van den grond zoo gcring waren
dat ik afgeschrikt werd tot verdere voortzetting van dien bouw.
Later ontwaarde ik tevens diit het aveelzaadhetwelk in den
grond verblijftmoeijelijk is uit te roeijen en te vernietigen
waarin het eenige overeenkomst heeft met het zoogenaarade
krodde.
Eetbare gicrst. Onder deze benaming werd alhier omslreeks
1840 door een ingezeten dezer gemeente een gewas gezaaid
en geteeld, waarvan de geringe proefneming echter bewees,
dat deze soort van gierst hier zeer goed wil tieren. Edoch
te weinige kennis omtrent de behandeling, en eene te zware
(dikke) zaaijing maakte waarsehijnlijk den uitslag zeer ongun-
stig, of Iiever deed de proefneming gelieel mislukkenzoo
dat het gewas letterlijk niet zoo veel voortbragtdat de proef
kon worden herhaald. Ook hier scheen onze grond voor eene
tijdige rijping te zwaar te zijn.
Verschillende Taricesoorten. Voor een 25tal jaren bepaalde
zich de alhier geteeld wordende tarwe slcchts tot twee soorten,
n. 1. de gewone witte Friesclic- en de witte Zeeuwsche tarwe;
voor zooverre deze laatste voor eene bijzondere soort kan wor
den gerekend, hetgeen echter door sommigen wordt betwijfeld
op grond, dat zij na eenige achtereenvolgende jaren alhier te
zijn uitgezaaid, gelieel de hoedanigheid van onze gewone
Friesche aanneemt.
Eene bijzondere aanbeveling van eene roode zomer-tarwe
soort, noopte schrijver dezes in 1842, bij het te loor gaan
van een gedeelte zijner winter-tarive, deze door zomer-tarwe
(1) Alhoewel de tcmperatuur van den oven lij het droogen, met den
thermometer van Fahrenheit naauwkeurig waargenonien werdverschoone
men mij echter dit llians op te geven.
te vervatigen. De helft van een perceel uitmuntend matig
zwaren kleigrond, waarop de wedcrhelft wintertarwe bleefstaan,
werd dientengevolgc met zomertarwe bezaaid zijnde voor zoo
ver schrijver bekend is, de eerste proefbouw met deze tarwe-
soort alhier.
De uitslag was boven verwachting snel, zoowel in ontwik
keling en het opwassen als rijping, en kon zij nog voor de
winter-tarwe worden geoogst. Onkunde met de losheid van den
korrel tijdens de rijping, deed mij echter eenige dagen te
laat met het zigten (snijden) aanvangenwaardoor een gedeelte,
misschien 1 mud per bunder verloren ging. (2) Het beschot
kon niettemin nagenoeg tegen dat der wintertarwe uitterwijl
het buitengewoon gewigt ruim 81 Ned. pond per mud, de
prijs animeerde-, ondanks de volkomen onbekendheid dezer
tarwe-soort in het gebruik aanvankelijk de verbruikers deed
aarzelen. Later was cok die vrees geweken en was de zomer-
tarwe, althans in het najaar, zoolang de nieuwe wintertarwe
voor het gebruik te zacht wasgezocht.
Dit gewenscht resultaat deed niet alleen de schrijver, maar
ook anderen in zijnen oratrek, besluiten, tot voortzetting van
die tanveteelt, zoodat zij allengs algemeen werd, en als het
ware het burgerregt verkreeg.
Opmerkelijk is het evenwel, dat de zomertarwe in de laatste
jarenzoowel wat het beschot als de hoedanigheid betreft
zoo zeer verachterde, dat zij eindelijk niets dan nadeelige
uitkomsten opleverde, weshalve men zich reeds sedert 3 a 4
jaren genoodzaakt zag, de teelt dezer tarwe-soort op te geven.
Te meer bevreemdend is dit verschijnsel, omdat men de re-
denen daarvan niet kan bevroeden, laat staan weten.
Voor eenige jaren werd in deze gemeente voor het eerst
uitgezaaid eene roode tarwe-soort, bekend onder den naam
van Geldersche tarwe. Alhoewel een wintergewas, heeft zij
wat kleur en hoedanigheid betreft, wel eenige overeenkomst
met de even bedoelde zomertarwe. Reeds aanvankelijk bleek
het beschot dezer tarwe-soort zeer goed te zijn, en schijnt
zij thans nog goede resultaten op te leveren, althans bij vele
landbouwers wordt zij nog steeds nevens de gewone geteehl.
Eene andere tarwe-soort, Australische tarwe genaamd, on-
geveer gelijktijdig met de zoo even beschrevene alhier inge-
voerdslaagde minder gunstig. Deze bleek tegen eerie eenig-
zins felle winterkoude niet bestand te zijn en was ookwat
beschot en kwaliteit betreft, op verre na niet zoo goed.
Na eene tweejarige proefneming is zij dan ook afgeschaft.
Evenzoo ging het met eene tarwe-soort, alhier voor een
drietal jaren uit Noord-Amerika ingevoerd, uitmuntende in
blanke kleur, mooije stukkige korrelen en een enorm gewigt
van 88 Ned. pond per mud, beloofde deze tarwe-soort veel
goeds en voordeelige uitkomsten voor den landbouwer. Doeh,
alhoewel vlug in de ontwikkeling en in het najaar een zeer
schoon gewas vertoonende, was echter de geringste vorst voor
hare verdere ontwikkeling nadeelig, zoodat ook het voorjaar
slechts enkele plantjes vertoonde en men zich genoodzaakt zag
deze tarwe door eene andere vrucht te doen vervangen.
Dioscorea batatas. Op verzoek van de commissie van land-
bouw in dit gewest, waarvan ik sedert 1854 de eer geniet
lid te zijn, heb ik in den zomer van het volgend jaar (1855)
eene proef genomen met den bouw van den Chineeschen
aardappel, Doeh hetzij de al te kleine poters (nog naauwe-
lijks ter groote van eene groene ervvt), hetzij de late poting
(28 April) daarvan de oorzaak was, de proefneming mislukte
geheel. De plantjes kwamen naauwelijks boven en stierven
midden zomer.
Eene latere proefneming met dezelfde vrucht, maar nu met
groote poters, slaagde beter; althans de toen gezette poters
zetteden zich tot eene verbazende lengte en dikte uit, en er
ontwikkelden zich tevens bij ieder een paar nieuwe knollen
Verschillende oorzaken hebben echter de voortzetting der
teelt van den Dioscorea verhinderd en zullen ook wel altijd
een beletsel zijn voor eene teelt daarvan op uitgebreide schaal
Ziehier de voornaamste
De plant, eene slinger- of klimplant zijnde, bereikt bij
een goed gewas eene aanmerkelijke hoogte, maar vordert
daartoe eene lange staak, waarora zij zich been slingert en
die den bouw in het groot kostbaar zoude maken. Ander-
deels vereischt de poting zoowel als de rooijing zeer veel
moeite, en eindelijk is de geringe uitstoeling of vermenigvul-
diging oorzaakdat zij nimmer een winstgevend product kan
zijn. Ook schijnt het gebruik van den Dioscorea batatas
alhier niet in den smaak te vallendoeh dit kan ook het
gevolg zijn van onbekendheid in de bereiding of welligt voor-
oordeel.
Eenige proeven met meerendeels'uitkeemsche voortbrengse-
len van lateren tijd, wil ik in een volgend berigt mededeelen
St. A. P. w-
PROVINCIALE LANDBOUW-SCHOLEN.
In het laatste nommer van het tijdschrift de J olksvlijt komt
een artikel voor van dr. Staring over provinciate lanbouw
scholenwaarin hij zijne reeds vroeger geuite denkbeelden
over de inrigting van dergelijke scholen nader uiteenzet. Hij
beveelt eene soort van school aandie nieuw mag heeten
althans ook in het buitenland zelden of niet wordt gevon
den; maar die, naar het ons voorkomt, voor onzen landaard
en landbouwtoestand welligt zeer gepast is. Onze rijke boe
ren willen dat hunne zonen meer leeren dan zij in hunnen
tijd daartoe in de gelegenheid waren, en wenschen dat zij
eene goede algemeene opleiding ontvangenzonder geleerden
(2) Onmogelijk is hot de juiste korrelen die hij den oogst verloren
gaante weten doeh de beste maatstjf daarvoor lieb ik steeds gcvonden
in de vcrgelijking der graankorrclen die verloren zijn, met die wclke men
gewoon is tc zaaijen. Fijne korrelen builen uanmerking.
van hen te maken. Dit zoeken zij thans dikwerf door ze naar
stads-kostscholen te zenden, maar hiermede wordt het doel
dikwerf niet bereikt, of geraken zij te veel onder den invloed
van het stadsleven en verkrijgen zij een afkeer van het va-
derlijk bedrijf. Ten einde in dit gebrek te voorzienwordt
in dit opstel gezegd en om de jonge lieden behoorlijk
onderwijs te geven, zonder dat zij als landbouwers be-
dorven wordenverlangt men scholen waar zonen van
gegoede landbouwers van dertien- tot zestien- of zeventien-
„jarigeu leeftijd kunnen worden opgenomen en eene behoor-
lijke opleiding genietenongeveer gelijk op de hoogere bur-
„gerscholeu met driejarigen cursus gegeven wordt, en waar
zij tevens op het land, te midden eener bouwerij en vee-
houderij blijvendagelijks met de praktijk van den landbouw
„in aanraking zijnde, doeh zonder evenwel zelven regtstreeks
als gewone arbeidershandenarbeid te moeten verrigten. Die
handenarbeid toch behoeven deze jonge lieden niet op eene
school te leerenwant te huis geschiedt dit leeren vrij wat
gemakkelijker en beter; maar op de school moeten de we-
tenschappelijke grondslagen voor de praktijk gelegd worden,
„behalve nog, en dit is voor den zestien- of zeventienjarige
het voornaamste, het verwerven van de algemeene kennis,
die tot eene beschaafde opleiding in den tegenwoordigen
tijd behoort.
„Zouden er nu," wordt verder gezegd, in elke der pro-
vincien Groningen, FrieslandGelderland, Noord- en Zuid-
Holland en Zeeland niet jaarlijks gemiddeld een tiental
„jongelieden verlangen op zulk eene school geplaatst te wor-
denzoodat elke school op dertig leerlingen kon rekenen
„Wanneer men nagaat, hoevele zonen van gegoede landbou-
wers op kostscholen geplaatst zijn en hoeveel jonge lieden,
zoo als men het noemt, op den boer liggen"", dan
„voorzeker kan hierop volmondig ja gezegd worden. Aan het
oprigten vooreerst van een zestal dergelijke scholen is dus
zeker behoefte.
Om meer kans van slagen te hebben, zouden dit alzoo
min of meer provinciale scholen dienen te zijn. De land-
bouwers zijn meer dan eenige andere stand gehecht aan de
streek hunner inwoning, en zullen, zonder den minsten twij-
felde voorkeur geven aan de schooldie in hunne eigen
boven degene die in eene andere provincie is gevestigd.
Hoe nuttig en noodzakelijk het ook voor jonge landbouwers
moge zijn, om den landbouw van andere provincien, be-
halve die van de hunnete leeren kennenzijn zij voor
het beoordeelen van vreemde bouwerijen_nog niet rijp, en
bestaat er dus geen bezwaar om aan den wensch der ouders
te voldoen en ze binnen de provincie te houden."
Naar aanleiding van het plan door eene commissie van de
Hollandsche Maatschappij van Landbouw vroeger ontworpen
maakt dr. Staring verder eene becijfering van hetgeen zulk
eene school zou moeten kosten. Hij komt daarbij tot de ook
o. i. zeer juiste uitkomst, dat men niet verwachten moet, dat
men uit de overwinst der boerderijb. v. een honderd en
twintig bunders groot, te zamen met het kost- en leergeld
der jonge lieden een goed onderwijs zal kunnen bekostigen.
Als de boerderij zich zelf bedruipen kan, is dit reeds mooi
gelijk ieder landbouwer het wel zal toestemmenwijl het
daarbij nimmer zoo voordeelig en zuinig kan toegaanals bij
eene boerderij die alleen als eigen bedrijf behandeld wordt.
Men kan evenmin het schoolgeld zoo hoog stellen, dat daar-
uit huisvesting, voeding en de uitgaven voor het onderrigt
kunnen worden bestreden. Bij het plan wordt gerekend, dat
de leerlingen voor kost en onderrigt 220 's jaars zouden
betalenterwijl er een directeur met een salaris van/ 3000
en vier leeraren, te zamen 5000 genietende, zouden zijn.
Subsidie moet er dus zijn voor het te kortdat door
Dr. Staring voor een dergelijke school op ongeveer tien dui-
zend gulden wordt begroot. Die kosten dienenvoegt hij
er bijbestreden te worden uit bijdragen van gemeente
provincie, als anderzins, want van het Rijk zal men voor
deze lagere scholen toch geene tegemoetkoming kunnen
verwachtennu de wet aan het Rijk de bekostiging eener
hoogere landbouwschool heeft opgedragen." Daar nu de
steden zich tegenwoordig belangrijke uitgaven voor het vestigen
van goede scholen getroostenzoo is het wel te hopen en te
verwachtendat ook het platteland het groote nut zal inzien
om zich goede scholen voor de landbouw-bevolking te ver-
schaffen, daar het gewone lager onderwijs, dat op de dorps-
scholen gegeven wordt in den tegenwoordigen tijdvoor het
aankomend landbouw-geslachl wel niet meer voldoende kan
worden geacht.
LANDBOUW-TENTOONSTELLINGEN.
In Pruissen werd voor eenigen tijd eene commissie benoemd
met de opdragt om te onderzoeken welke verbeteringen in de
wijze van prijsuitloving bij de landbouw-tentoonstellingen zou
den kunnen worden gebragt. Deze commissie heeft hierom-
trent een uitvoerig rapport aan den minister van binnenlandsche
zaken ingediend. Eenige der voornaamste punten, die zij
aangeeftof verbeteringen, die zij nuttig acht, zijn de volgendc.
Zij beveelt zeer aan eene groote duidelijkheid bij het opstel-
len der programma'sen zeer naauwkeurige scheiding en ora-
schrijving der verschillende kategorien, zoodat men wete welke
diersoorten of voorwerpen verlangd wordenen daardoor de
vergelijking en prijstoewijzing gemakkelijk worde gemaakt.
Zij acht het wenschelijk- dat de keurmeesters steeds bevoegd
zijn geen prijzen uit te reiken, wanneer de voortreffelijkheid
van het tentoongestelde daartoe niet voldoende wordt geacht.
Over het algemeen werd de voorkeur gegeven aan r/eWprijzen
boven andere onderscheidingen, of het geven van voorwerpen,
die somwijlen voor den bekroonde weinig waarde hebben. Bij
de keuze der keurmeesters achte men, dat meer op praktische