K
- 42 -
■I
BP
Landbouw.
G. Vecbeek (wiens woonplaats onbekend is). Dingena v. d. Koppel
oud 3-8 jaren., gehuwd geweest met J. van den Assem. Johannes, oud
5 maa'iuijin./zoon van J. Koggen en C. Koenekoop. Dirk, oud 24£jaar,
ft on Yah G. de Bruin (overled.) en J. Spruit. Alidaoud 3 maanden,
dodilcr van F. Bakker (ongeh.)
LEVENLOOS AANGEGEVEN1 kind van C. Visser en A. YVijnljc.
1 kind van F. G. J. Brinkman en J. Ilos.
ONDERTROUWD: K. Loosbroek met G. Spanjer. H. Edering (wedr.
van VV. Verwoert) met J. Paskai, gescheiden ecbtgenoot van H. Mulder.
J. de Vries met A. Lewis.
GEHUWD: A. Bakker met T. Hessing. A. Klomp met A. de Groot.
TJIT DE UTRECHTSCHE KLEISTREEK.
February 1865.
Zeer goed kan ik thans beginnen met de bekeude regelen
van den grooten Borger
Zoo rust dan eindlijk 't ruwe Noorden
Van hageljagt en stormgeloeienz.
en bet is te hopen dat het ruvve noorden thans blijve rusten,
want vele handen verlangen naar arbeiddie weken lang eene
o-edwongen rust hebben moeten houden vooral bij de klasse
der daglooners welke door het strenge winterweder van bijna
alien veldwerk verstoken waren.
Zeer veel vvordt in den tegenwoordigen tijd gedaan om
het lot van den arme te verzachteu doch de meeste pogin-
gen daartoe worden in de steden aangewendop het platte
land tocb als de barre winter den grond als het ware in
een ijsklomp veratrderd heeftis cr voor den arbeider weinig
of niets te verdienen en toch moet hij leven en niet alleen
hij maar zeer dikwijls een groot gezin met hemtreurig
voorwaar ziju dan de dagen in de schamele woning doorge-
bragt, waar nijpende koude heerscht en dikwijls gebrek aan
de eerste levensbehoeften bestaat.
In de steden toch zijn honderde middelen voor den arme
om iets te verdienen er bestaan werk-inrigtingen spijs-uit-
daelingen en wat niet aldie bij de platteland-bewoners ge-
heel ontbreken daar moet bijna alles met veldwerk worden
verdienden wanneer die niet kan plaats hebbenhouden
alle verdiensten voor hen op hoe groot zou de weldaad niet
wezen indien door het des winters verschaffen van arbeid
zij het dan ook fabriekmatige of industrieele in deze leemte
kon worden voorzien.
In vele streken waar vlas hennep enz. verbouwd wordt
is des winters in de behoefte van de arbeidende klasse beter
te voorzien, doch hoevele streken zijn er niet waar dat niet
kan gebeuren en toch zou het, mijns inziens, ook daar niet
zoo moeijelijk zijnindien de meergegoeden in elke gemeente
eens de handen in elkander sloegen zoo noodig met eenige
subsidie van diaconienom eene of andere werk-inrigting tot
stand te brengen hoeveel zaken bestaan er niet, die door
cenvoudigheid van bewerking gemakkelijk zelfs door meer be-
jaarden kunnen worden aangeleerden welke zonder gevaar
van groote opofferingen voor de aandeelhouders kunnen ge-
drevcn wordenzou het niet zeer wenschelijk zijuindien
de middelen om het bovenbedoelde te bereikenniet alleen
werden opgespoordmaar ook uitgevoerd
Zoo voortpratende zou ik echter het doel van dit verslag
uit het oog verliezenkeeren wij dus daartoe terug.
Niemand zal wel betwijfelen dat de laatste winter onder
de strengen mag gerekend worden; wij alien zullen dat wel
zoo tamelijk hebben ondervondendoch hoewel de vorst dik
wijls zeer streng was, terwijl het land van alle sneeuw ont-
bloot, ja zelfs tweemaal door het plotseling omslaau van het
weder van dooi in vorst tamelijk nat was, heeft het winter-
koren niet veel geleden.
Het koolzaad ligt voor een groot gedeelte plat op den
grond en ziet er hier en daar onoogelijk uit, doch er is
weinig van bevrorende tarwerogge en garst laten zich ook
nog zeer goed aanzienzoodat wij in dit opzigt een hoop-
vollen zomer te gemoet gaan.
Wat het buitenwerk betreft, hieraan valt voor den kleiboer
vooreerst nbg niet te denken, vooral wanneer, als dezer dagen,
een regenachtige dag weder zooveel terug zetals drie drooge
dagen hebben vooruit gebragt; daarbij komt nog de buiten-
gewoon hooge waterstand welke hier door geen watermolens
kan worden weggevoerdom de zeer eenvoudige redendat
dezelve op het hooger gedeelte dezer proviucie niet worden
gevonden; hetgeen ook onnoodig zou zijn, daar de waterstand
hier zelden zoo hoog is, dat die voor de bonwlanden hinder-
lijk is.
De gezondheidstoestand van den veestapel was in den afsre-
loopen winter zeer voldoende, de voorkomende ziekte-gevallen
overlroffen die van andere jaren nietook wat betreft de long-
ziekte, van welke zich enkele gevallen hebben voorgedaan
doch van het epidemische karakter der ziekte werd gelukkig
weinig waargenomen, daar de gevallen zich tot enkele bleven
bepalen.
De wekelijksche beestenmarkten te Utrecht worden reeds
drukker bezocht, en er komen reeds veel melkkoeijen aan de
markt, welke naar kwaliteit voor goede prijzen worden verkocht.
Opmerkelijk is het, dat dit jaar in deze streken veel vee
gust is gebleven; meerdere stallen zijn mij bekend, waar van
20 melkbeesten45 en 6 stuk8 gust zijn, zoodat te voor
zien is, dat er in het voorjaar voor de vetweiders genoeg
zullen te krijgen zijn.
UIT WAARD EN GROET.
Maaut 1865.
Eindelijk schijnt de langdurige winter voor goed afscheid
«an ous te nemen, en hoewel de hal tot heden nog niet uit
den grond is, en nachtvorsten ons nog lastig vallen, bestaat
er toch alle hoop dat de gewenschte voorjaarstijd spoedig daar
zal zijn. Het landwerk staat nog bijna geheel stil; door den
regen in de laatste dagen gevallenis het land zoo nat dat
het niet met paarden kan of mag betreden wordenen het
water is door de windstilte zoo hoog, dat er aan slootgraven
niet te denken valt; de toestand voor de arbeidende klasse
is daardoor tegenwoordig treurig. Wat aangaat de winter-
gewassen, zoo kan daarvan nog weinig met zekerheid gezegd
wordenaangezien (zoo als boven gemeld is) de vorst nog
niet overal uit den grond en het land te nat is, om een be-
paald oordeel uit te spreken. De gewassen zien er beter uit
dan in 1864, doch hebben zij alien meer of minder van de
laatste vorst geleden. Het koolzaad, dat verleden najaar goed
den winter in ging, is een weinig verkleurd, doeh ik geloof
dat dit gewas nog wel aan de gewenschte verwaehting zal
voldoen. De tarwe heeft, naar het schijnt, meer geledenen
de late winter-^ws^hoewel maar weinig uitgezaaidnog veel
meer. Eoode klaver en meelcrap zullen misschien iets minder
geleden hebben.
Vette- en kalfdragende Tcoeijen worden bij voortduring zeer
gezocht, de puik vetten worden a 35 cents de kilo ver
kocht. Vette kalveren waren dezen winter en ook nog heden
ferm in prijs; bij den landbouwer G. Blaauboer, in den Waard-
polder, is dezen winter een vet kalf, 12 weken oud, voor
/110 verkocht. llooi en stroo zijn tot een ongekend hoogen
prijs gestegen en de lijnkoeken blijven prijshoudendzoodat
vele landbouwersdie vroeger huu vee uitsluitend met hooi
en koeken vetmaakten dit heden meer met eigen verbouwde
producten doen.als: cricten boonen of garstemeel of gekneusde
granen; en daar hooi en stroo maar zuinig is, wordt het hier
en daar tot haksel gesnedenhetgeen beiden goed en beter
bevalt dan de vroegere wijze van vetmesten. Beste jonge
schapen van gekruist rasen die welke bij den ram geweest
zijn, zijn hoog in prijs; gelukkig voor de schapenhouders dat
ze duur zijn, want zij kosten dezen winter veel van onder-
houd, uithoofde er verleden najaar weinig of geen gras in de
weide is overgebleven. Als eene zeldzaamheid kan vermeld
worden, dat bij schrijver dezes eene ooi voorhauden is, die half
February 1864 twee lammeren heeft geworpen, verleden zomer
nog een welgevormd tweetal, en den Isten Maart 1865 weer
twee ferae lammeren, dus in den tijd van ruim een jaar,
in drie keer, zes lammeren. De gezondheidstoestand van het
vee mag bevredigend genoemd wordenvan de zoo gevaarlijke
longziekte hoort men in deze streken niet meer.
Zeedijken en kaden hebben dezen winter geen hinder van
stormvloed of ijsgang gehad; ook de nieuwe werken aan den
dijk hebben alien weer en wind doorstaan.
Haarlem
's Gravenhage
Leiden
Schiedam
Delft
In de Staals-Courant is opgenomen het volgende rapport
Aan den Honing.
's Gravenhage28 February 1865.
„Bij apostille van den 10 February jl.n°. 9, werd van
wege Uwe Majesteit aan mijn departement ter beschikking of
om konsideratien en advies gerenvoijeerd een adresgeteekend
door veertien honderd vijftig werklieden, volgens hunne op-
gave werkzaam in de volgende fabrieken
te Amsterdam van den heer G. II. Broekman Lz.;
de hh. Johannes Zimmerman 8f Zonen
Schutte Sf Zonen
den heer W. 11. Jacobs;
II. Fige'e;
J. J. Beynes (rijtuigfabriekant);
de hh. L. J. Enthooen Sf Co.
de Prins van Oranjevan de Wed. A.
Sterkman 8f Zoon
de Nijverheidvan de hh. 1). A.
Schretlen 8f Co.
de hh. Nolet 8f Driessen
den heer Hartog Heys en de Nijverheid.
De adressanten geven aan Uwe Majesteit te kennen, dat
de vrije mededinging naar openbare werken, door inlaudsche
en vreemde ondernemers, bijna al hetgeen hier te lande in
bun vak wordt aanbesteed aan buitenlanders doet gunnen.
Zij meenen dat de arbeid aan hunne fabrieken daardoor ver-
minderten vreezen niet meer in staat te zullen zijn hunne
gezinnen te onderhouden. Zij verzoeken daarom Uwe Majesteit
paal en perk te willen stellen aan die, zoo als zij het noe-
men, overdreven concurrentie.
Van de genoemde fabrieken werd door een drietal nog
nimmer, en door drie sleshts eenraaal eene aanbieding bij
openbare aanbesteding van ijzerwerken voor de staatsspoorwe-
gen ingezonden; slechts drie, hoogstens vier dezer fabrieken
kunnen geacht worden in den regel naar die werken te dingen.
De kennisneming van dit adres heeft mij de uitkomsten
van het beginsel van openbare aanbesteding en vrije mede
dinging op nieuw zorgvuldig doen nagaan. Uwe Majesteit
vergunne mijHoogstdezelve daarvan een beknopt verslag te
geven.
„De werken" in de laatste vier jaren voor den staatsspoor-
wegbouw aanbesteed, hebben ons reeds eene ondervinding ge-
schonken, die zal kunnen antwoorden op de vraag, of er grond
zij voor de meening, welke de adressanten koesterendat
vreemden aan onze Nederlandsche industrie den arbeid uit de
handen nemen.
„Na aftrek der spoorstaven met eindverbindingen en haak-
bouten, welke hier te lande niet vervaardigd worden en dus
buiten besehouwing kunnen blijven, zijn in vier jaren tijds
werken en leveringen ten behoeve van den aanleg der Staats-
spoorwegen aanbesteedwaarvoor de aannemingssommen te
zaraen een lotaal bedrag beloopen van/ 31,607,902. Daarvan
zijn door buitenl. ondernemers voor 1,741.512 aangenomen,
dat is 5J ten honderd van het geheel. Er schijnt geen an-
der bewijs noodig om het boven twijfel te verheffendat on
ze ondernemers in het algemeen zich tegen vreemde mededin
ging wel weten te handhaven.
„De adressanten doelen meer bepaald op de werken van
hun vak, de ijzerindustrie. Wordt, bij deze, hunne meening
door feiten gestaafd? Het ware eene erge dwaling te gelooven,
dat het bestaan onzer ijzerindustrie voor een aanmerkelijk deel
afhangt van aanneming van Staatsspoorwegwerken of daarvan af-
hangen kon; deze zijn integendeel niet meer dan een klein
stuk van hetgeen zij te doen heeft en verrigt. Doch de on-
dergeteekende moet zich nu bij den Staatsspoorwegbouw be
palen. Wat zeggen de feiten?
„Waar de omstandigheden zulks toelaten of vorderenwor
den de ijzerwerken bij afzonderlijke bestekken, en voor het
overige gelijktijdig met den aanleg der werken, waarvoor ze
benoodigd zijn, aanbesteed. Yoor de eerste is de waarde naar
de aannemingsommen gemakkelijk na te gaanvoor de laatste
daarentegen wordt het aan de aannemers vrijgelatenonder
voorbehoud mijner goedkeuring, de benoodigde ijzerwerken in
de fabrieken ter hunner keuze te doen vervaardigenhetgeen
daarvoor aan de fabriekanten wordt betaald kan slechts bena-
dering worden gevonden, wanneer men de sommen voor die
werken op de begrootingen uitgetrokken herleidt evenredig
aan de aannemingsom van het geheele werk, De aldus ver-
kregen cijfers kunnen intusschen niet veel van de waarheid
verschillen, en zijn althans voldoende voor het vergelijkend
onderzoekwaarop het hier aankomt.
De ondergeteekende liet twee staten opmakenwaarvan
de een het overzigt aanbiedt van den uitslag der aanbestedin-
gen van werken van ijzerindustrie in het bijzonderde ander
eene opgave der voornaamste ijzerwerkenwelke gelijktijdig
met andere in hetzelfde bestek waren vervaten vermeldende
zoowel de fabrieken, alwaar die voorwerpen zijn of worden
gemaakt, als de sommen welke kunnen geacht worden daar
voor te zijn besteed. Op den eersten staat komen 28 beste-
dingen voor tot een gezamenlijk bedrag van/ 1,787,072. Van
deze werden er 21 tot een gezamenlijk bedrag van/ 688,179
door Nederlandsche en 7 tot een gezamenlijk bedrag van
1,098,893 door buitenlandsche fabriekanten aangenomen;
onder welk laatste cijfer begrepen zijn ongeveer vijf ton voor
den bovenbouw der bruggen te Zutphen en te Yenlo, en on
geveer vier ton voor oulangs ten behoeve van het kanaal door
Zuidbeveland aanbestede ijzerwerken. Blijkens den anderen
staat kan de waarde der voornaamste ijzerwerkengelijktijdig
met andere aanbesteed, op 957,355.53 geschat worden,
waarvan voor een bedrag van 870,055 in Nederlandsche en
voor een bedrag van 87,300 in buitenlandsche fabrieken
werd vervaardigd. Telt men de cijfers van beide staten bijeen
dan vindt men eene waarde van 1,558,235 door Neder
landsche en van 1,186,193 door buitenlandsche fabrieken
geleverd. Van het eerstgenoemde bedrag viel aan eene der
fabrieken, in het adres genoemd, 676,536, aan eene tweede
331,283 en aan eene derde 189,699 ten deel.
„Uit deze opgaven blijkt, dat werken van middelmatigen
omvang schier uitsluitend bij ons te lande zijn of worden ver
vaardigd slechts enkele uitzonderingen komen daarop voor
hoofdzakelijk ten aanzien van eenige voorwerpenwelke in
Noord-Brabant of Liinburg uit nabij gelegen belgische werk-
plaatsen werden geleverd. Het aantal werken, door buiten
landsche fabriekanten aangenomenbepaalt zich tot een klein
aantal van grooter omvang; vooral wanneer men daarbij niet
voorbij ziet, dat sommige, zoo als die welke voor bet kanaal
door Zuidbeveland moeten worden uitgevoerd, te zamen als
een geheel te beschouwen zijn.
Het is voor den ondergeteekende eene groote voldoening,
hierdoor het besluit te kunnen regtvaardigendat ook de
ijzerindustrie zich hier te lande tegen den vreemden mededin-
ger zeer wel kan staande houden. Was tot dus ver gebrek
aan ondervinding, aan behoorlijke inrigtingen en dien ten ge-
volge eene zekere angstvalligheid oorzaak, dat onze fabriekan
ten, in vergelijking van enkele vreemden, voor de grootere
werken nog te hooge prijzen wilden bedingen, ook hierin zijn
de uitzigten bemoedigend. Voor de meeste dier werken waren.
de inschrijvingen van eenige Nederlandsche fabriekanten be-
trekkelijk weinig hooger dan die van hunne buitenlandsche
konkurrentenen zal aan hunne zijde slechts weinig inspan-
ning noodig zijn om ook voor die werken meester te blijven.
„Inderdaad kan de Nederlandsche ijzerfabriekant den gun-
stigen toestand, waarin hij tegenover den buitenlandschen is
geplaatst, niet miskennen. Door het nog bestaande invoerregt
ad 5 pet. der waarde van ijzerwerk beschermd, heeft hij boven
vele zijner buitenlandsche mededingers het voorregt van vol-
komen vrije toelating zijner grondstof, het ijzer, en nu ook
een volkomen onbezwaard gebruik van steenkolen.
De invoer van het ruwe ijzer in blokken, alsmede smeed-,
staaf-, band- en plaatijzer, is bij ons te lande reeds bij de
wet van 1 September 1854 geheel vrijgesteld van invoerregt;
een materiaal, dat in den vreemde nog veelalja bijna alge
meen met regten is bezwaard, die 5 a 10 pet., of meer,
van den prijs bedragen.
De Nederlandsche ijzerwerker heeft dus hetvoordeel, zich
steeds op eene ruime markt tegen den natuurlijken prijs te
kunnen voorzienterwijl de vreemdejuist ingevolge het door
adressanten gehuldigd beginselnog vaak eene schatting aan
den inlandschen ijzerproducent moet voldoen.
„Yan daar ook, juist onder de heerschappij van vrije me
dedinging, de gestadige, krachtige toeneming onzer fabrieken
tusschen 18501863 zien wij het getal der fabrieken van
stoom- en andere werktuigen, die tot 1850 met een bescher-
mend regt van 6 pet. begunstigd waren, van 16 tot 31, de