70 'Mem* SCHAPENFOKKERIJ. „De ecrste zinsnede dezer bepaling is daarom noodzakelijk, 5,ouidat het aanleggen van greide of weidlaml op onze „wreede kleigronden uiterst moeijelijk is en er steeds een „aantal jaren moeten verloopen, eer dezelve volkomen goed „zijn. Beste oude graslanden worden dan ook hoog ge- waar deer d. „De verwisseling van groen- tot bouwland en omgekeerd .elders in praktijk, wordt hier dan ook niet met grasland, „maar alleen door bet aanleggen en na een twee of „drie jaren wederom scbeuren van witte- of roode klavcr- ..landen verkregen." Ten 12°. Voorts zullen de huorders gedurenda de hunr- jaren de landen op eigen kosten moeten bevrijden, beslatten beaard rijden en bearbeiden en bebouwen zoo dit behoort zonder voor verbetering iets te kunnen vorderen. Zij zijn alzoo verpligt de landen steeds van onkruid te zuiveren en zniver te kouden, en bij het eindigen van den huurtijd in zoo- danigen staat te verlaten. Bij het droogleggen der landen, ingeval zulks noodzakelijk geoordeelfl wordtdoor middel van gebakken buizenzullen de buizen door den verhuurder worden geleverd. „Men acht deze laatste bepaling billijkuithoofde de ..drainage niet alleen eene terstond werkendemaar ook eene ..blijvende verbetering daarstelt." Ten 13°. l)e huurder zal zorg moeten dragen jaarljjks ten minste 1/8 gedeelte der bouwlanden als klaverland te houden doch dit zoo mogelijk niet ouder dan 2 jaar laten worden. „Het aanleggen van eene ruime hoeveelheid klaverland ..achten wij noodigeensdeels tot het houden van een ..grooter aantal vee en anderdeels voor de vernieuwing van „den grond behalve dat daardoor niet zelden eene groene „bemesting kan worden verkregen." Ten 14°. Zal de huurder in de 2 laatste huurjaren, ieder jaar niet minder dan /,0 gedeeltg der bouwlanden moeten braken, en de daartoe gekozene perceelen 7 malen goed moeten ploegen. Bij het eindigen der huurjaren zullen er op de zathe minstens '/8 gedeelte der bouwlanden, zoo mo gelijk nieuvve klaverlanden moeten blijvenen zulks aan ge- heele perceelen. ..Ofschoon het braakleggen der landensedert eenigen „tijd meer en meer is afgeschaft, zijn wij echter van oor „deel dat het braakstelselvooral bij groote bouwhoeven, „de hooge dagloonen en de moeijelijkheid en kostbaarheid ,„van het schoonhouden der landen, verre van schadelijk „is. In alien gevallen achten wij het braakliggen van eenige ..buudcrs land in de laatste huurjaren voor de goede in- ..standliouding dier landen, van belang. Terwijl de hier „gestelde bepalingen het weder-inhuren aannemelijk maken." Ten 15°. Heeft de huurder het regt om op de zathe, het laatste jaar toe te zaaijen /3 der bouwlanden. Wanneer dit door te natte grond- of weersgesteldheid in het ngjaar niet doen- lijk is, of het gezaaide, in den winter verloren gaat, zul len zij deze perceelen, in het voorjaar mogen bezaaijen of herzaaijenen zullen zij daarvan genieten de helft der vrucht, onder verpligting het koolzaad schoon in den zak en de an- dere vruchten of granen aan stuiken (hokken) te moeten leve- renalles naar het alhier bestaand gebruik. De verhuurder behoudt evenwel het regt om in het voorjaar in sommige dezer perceelen klaverzaad te zaaijen. „In sommige kuurcontracten wordt bepaald dat de huur- „der in plaats van '/3 gedeelte, slechts yo of '/8 deel der ..bouwlanden mag toezaaijen, waarvan alsdan evenwel de „geheele vrucht voor hem is. Bij zoodanige bepaling echter „dringt het eigen belang den huurder, om op die weinige „perceelen al zijn vlijt aan te wendenen door bet op- „brengen van mest als anderzins geene kosten te ontzien, „en zulks ten koste van al de overige landen. De opvol- „gende boer ontvangt alzoo een groot deel der hoeve ver- „waarloosd en aanvankelijk ongeschikt tot vruchtvoortbren- „ging. Wij achten uit dien hoofde de bovenstaande bepa wing beter, omdat zij de belangen van beide partijen ver- „eenigt, en een groot gedeelte der hoeve de zorg van „den aftredenden boer vordert." „Niet zelden vindt men in huur-contractenhet regt van ..jairt en visscherij aan den verhuurder voorbehouden, doch „wij vinden het meer billijk dat dit den huurder wordt „gelaten omdat wij liefst de lust, met den last verbinden; „tenzij de eigenaar zelf liefhebber der jagt zijnde, zulks voor „hem en gezelsehap voorbehoudl." Ten 16°. Eindelijk zal de huurder het gehuuvde zelf moeten bewonen en gebruikenen hetzelve niet, noch geheel nocli gedeeltelijk aan anderen mogen overdoenlanger dan voor denen oogst en dan nog slechts bij enkele perceelen. „Zonder deze bepalingheeft de ervaring geleerddat „wel eer.s misbruik van zoodanige overdragten werd gemaakt." Aldus gedaan en overeengekomen onder wederzijdsche be- lofte van stipte nakomingtot zekerheid waarvan partijen verbinden hunne personen en al hunne zoo hebbende als toe- komstige goederengeene uitgezonderdmet submissie inge- ■volge de wet. Onder ttcee gelijkluidende verteekend teden gewoonlijk geschied zijn en ook de tijd, die voor het verede- len der vruchtboomen geschikt was, zoo spoedig verstreken is. Met het vee is het in de Betuwe, even als in alle klei- streken geweest; er is veel vet gemest, vooral met koren en paardenboonen, en, wonder genoegeen ieder houdt met den slechten hooibouw nog hooi over. De uiterwaarden zijn omstrceks tegen /115 per bunder verpacht, om te beweiden. Die waarden echter, waar de engerlingen der meikevers het gras vernielendat nu reeds aan doode plekken zigtbaar is, konden geen 50 per bun der opbrengen. Die meikevers zijn voor de Betuwe eene groote plaag. Niet alleen de schade, die zij als volkomen insekt berokkenen door hunne rooftogten in de boomenen het vernielen der kool- zaadbloemen en andere veld- en tuinvruchtenmaar het ver nielen der uiterwaarden door hunne engerlingendie de gras- wortels afbijten en het gras doen afsterven, zoodat de zode met de hand afgetrokken kan wordenis nog veel erger. Als een bewijs van de hoeveelheid meikeversdie dit ver- nielingswerk verrigten, kan ik mededeelen, dat bij het graven van een klein gat om een post voor afheiningen te plaatsen in de uitgegravene aarde 35 engerlingen gevonden werden. Men heeft ondervonden dat door overstrooming dier uiter waarden gedurende den zomer de kevers verdreven werden maar is hier het geneesmiddel niet erger dan de kwaal, ten minste indien die overstrooming gedurende den hooibouw plaats heeft. De wintergewassen zijnmet uitzondering der roggedie dun staat, goed door den winter gekoraen. De haver, paar- deboonen en mangelwortelen zijn goed te velde gebragt, maar de aanhoudende droogte werkt niet voordeelig op de ontkie- ming van het eerstgenoemde graangewasdaar het bekend is dat haver, die na eene week in den grond gelegen te hebben niet kiemt, haar ontkiemingsvermogen verloren heeft. Een andere vijand is de aardvloo, die thans met het kool zaad in oorlog is en dit gewas met totale vernieling bedreigt. Het koolzaad is en blijft altijd een wisselvallig gewas en vermindert dan ook die teelt allengs in vele poldersook buiten de provincieom voor zekerder gewassen plaats te maken, die dezelfde opbrengsten kunneu geven zonder den grond zoozeer uit te putten. Maar welke gewassen putten dan den grond wel of niet uit? In dat denkbeeld van uit- putten heerseht eene verschrikkelijke verwarring. Zoo leest men bijv. in de Mededeelingen der Geldersche maatschappij van landbouw 1865, bl. 83, in een landbouwverslag van Maas en Waal de volgende curieuse stelling omtrent uitputting: Men heeft hier en daar door aardappelen als anderzins den hennip willen vervangen, doch het succes is twijfelachtig en de grond zeker niet zoo vrij van onkruid; en het is te wen- schendat men bij de mindere paeht van aardappellanddie uitpnttende teelt meer zal verlaten, om meer en meer tot de instandhouding van den grond zoo weldadigen hennip- bouw terug te komen. Deze onduidelijk gestehle regelen zouden doen vermoeden, dat juist met die uitputtende teelt de hennip bedoeld werd zoo het slot niet het omgekeerde deed verstaan. Hier worden de aardappelen derhalve uitputtend genoemdelders zijn de paardenboonen uitputtendomdat zij op het einde van den vruchtomloop gebouwd wordendan weder zijn dit de spin- planten; in de provincie Utrecht is het de wintergarst van wege het onkruidop zandgronden hier de boekweitdaar de spurriekortom ieder gewas wordt dan eens uitputtend en op andere plaatsen weder niet uitputtend genoemd. In theorie is het waar dat de gewassen, die het meeste van hunnen afvalbijv. stroo aan den grond terug geven het minst, uitputtend genoemd worden; maar het versehil in meening omtrent hetzelfde gewas, zal wel in de plaats gele gen zijn, die het in de vruchtopvolging na de bemesting inneemt. Wordt de hennip bemest en de aardappelen niet, dan noemt men deze laatsten uitputtend, omdat het gewas dat daarop volgtniet zoo goed groeit dan na bemeste hennip. Evenzoo hoort men in Gelderland meer klagten over het uitputten door paardenboonendan door koolzaadomdat dit laatste altijd op het beste en de boonen op het schraalste land gezaaid worden. Het ware daarom wenschelijk dat men tot de juiste prak tische kennis kon komenwelke gewassen het meest en welke het minst den grond uitputten. tot een der meest winstgevende zaken in het landbouwbedrijf. Het is nu in Engeland meer en meer de overtuiging geworden dat een pond schapenvleesch, dat daar steeds hooger in prijs is dan het rundvleeschminder van voortbrengen kost dan een pond vleesch van elke andere veesoort. Daarbij heeft het sehapen houden nog meerdere voordeelen. Zij hebben weinig en niet zeer kostbare stalruimte noodig hunne oppassing en verzorging kost weinig arbeiden in de strekendie voor hen passenzijn zij aan niet veel ziekten onderhevig. Hoewel nu het sehapen houden hier veel toenemend is, zoo heeft het nog nergens, zoover ons bekend, het houden van rundvee en maken van boter en kaas geheel vervangenwaar dit tot heden gebruikelijk was. Waar men eenmaal eene koe-boerderij heeft, daar laat het zich begrijpen, dat men er niet zoo spoedig toe komt, uit- sluitend sehapen te houden. Menige boerin, die zich goed op boter- en kaasmaken verstaatzou er zeker nog al wat tegen hebben in te brengen, om zoo de voornaamste zaak aan haar toevertrouwd af te schaffen. Doch er zijn ook zeker omstandighedenwaar juist die vele zorgen en arbeiddie de melkerij vereischteen groot bezwaar zijn, terwijl in nieuwe polders, waar men de kost bare melkerijen nog niet heeft aangelegd, het uitsluitend hou den van sehapen ook veel besparing in het aanleggen der gebouwen zou kunnen geven. Het ware dus zeker zeer belangrijk, eens met juiste cijfers te kunnen aantoonen, of het sehapen houden alleen evenveel, of wel meer voordeel kan geven dan het maken van boter en kaas, en of de ondervinding heeft aangetoond, dat men het weiland bij uitsluitende beweiding met sehapen en bemesting met schnpenmestin even goeden staat kan houden. Het zou vooral voor grondeigenaars, die voor eigen reke- ning hunne gronden bebouwenzeker eene zeer voordeelige wijze van veehouding zijn, die minder naauwlettend toezigt vereischt en dagelijksche zorg noodig heeft dan de melkerij. VAN DE BETUWE. April 1865. De plotselinge overgang van winter tot zomer heeft eene ongekende drokte veroorzaakt, die in meer dan een opzigt schadelijk kan genoemd worden. Inzonderheid is dit met de boomkweekerijendie in de Betuwe vooral in den omtrek van Opheusden aangetroffen worden, het geval, daar dezen winter door de late vorst veel minder aanplantingen dan In de laatste jaren is het houden van sehapen veel toege nomen. Het houden van eenige sehapen onder het rundvee was sints lang algemeen en de toenemende hooge prijs van de vette sehapen, heeft menig landbouwer er toe gebragt om eenige koeijen minder te houden en daarvoor sehapen in de plaats te nemen. Vooral echter werd de naweide voor de sehapen gebruikt en deze daarop een groot deel van den winter gelnten. Volgens het oordeel van sommigen ging men daarin echter soms wel wat te ver, zoodat de weilanden gedurende den winter al te kaal gehoudenin den zomer geringen op brengst gaven. Het sehapen houden is echter vooral een bron van groot voordeel geworden, sints men de goede eigenschappen der Engelsche rassen, inzonderheid de Leicesters en Lincolns naar waarde heeft leeren schatteneh het kruissen is zelfs zoo toegenomen, dat waarschijnlijk binnen zekeren tijd het zuiver inlandsche ras eene groote zeldzaamheid worden zal. Het laat zich aanziendat ook voor vervolg van tijd deze voorliefde voor de sehapen in stand zal blijven. De hooge vleeschprijzen maken het voortbrengen van vleesch De lage graanprijzen zijn in Engeland een voorwerp van ernstige overweging voor de landbouwers. In geen land is het landbonwen zoo duur als daar, door de hooge pachten, het dure arbeidsloon en den druk van vele belastingen. Niet- temin hoort men daar toch zoo algemeene klagten niet als in Erankrijk, vooral uit die streken waar grond en arbeid nog goedkoop zijn. Daar spreekt men van achternitgang en ondergang van de boeren en door de landbouvvbladen wordt aangedrongen op een onderzoek van staatswege naar de oor- zaken van dien landbouwnood en naar de middelen om daarin te voorzien. Van waar dit versehil, terwijl men oppervlakkig eer zoa denken, dat die nood veel grooter moest zijn, waar de kosten van landbouwen zooveel hooger zijn. De reden is, dat men in Engeland 30 tot 40 mud oogst en in genoemde streken van Erankrijk slechts 8 of 10 mud. Bij de lage prijzen van thans, schiet bij zoo kleine op- brengst, niets meer over, of komt er zelfs te kort. Bij ruime opbrengsten de lage prijs is toch ook grootendeels een gevolg der vorige rijke oogsten kan men toch noz wel uit ook bij tarwe van 7 a 8 per mud. Het is dus de be- vestiging van het ware landbouw-spreekwoordHalve oogsten bederven den boer. Maar in Engeland is daarenboven voor geen enkel land bouwer graan de eenig verkoopbare opbrengst en de hooge veeprijzen maken het overige weder goed. Het toont dat graanbouwen en veeteelt te zamen, steeds de beste uitkomsten geeft; niet waar men de veeteelt als neven- zaak beschouwt, alleen voor de mestmakcrij en het zelfs een noodzakelijk kwaad noemt; maar daar, waar men, door goe den aanfok of vetmesten, tevens het meeste van het vee weet te maken, en des noods in de gelegenheid is om de tarwe, die niet genoegzaam geld waard is, in vleesch veranderd, tot beter prijs ter markt te brengen. In Engeland zijn de veilingen van korthoornvee niet meer zoo in trekals tot nu toe het geval was. Men achtdat zich daaronder ook wel wat modezucht mengde en de dikwerf buitensporig hooge prijzen niet altijd in verhouding waren tot de werkelijke verdienste van het vee. Intusschen is het zeker, dat het ook ten deele zijn oorzaak vindt in de toene mende verbreiding van dit ras, waardoor de goede springstie- ren niet meer zoo zeldzaam zijn en dus ook niet meer met zulke hooge prijzen betaald behoeven te worden. De voor- standers der korthoorns beweten althansdat bij veiling van stallen der fokkers van den eersten rang, men niet minder hooge prijzen zou besteden als tot nu toe het geval was. In het' Tijdschrift der Vereeniging voor Volksvlijt 1864, N°. 6 tot 7 is onder de verleende octrooijen vermeld, een oclrooi in dato 26 April 1864 voor den tijd van 5 jaren verleend aan C. D. Vaillantgepensioneerd majoor der genie, te Zevenaar, op de uitvinding van eene mechanische inrigting van stoompaarden of mechanische paardendiedoor stoom ge- dreventrelckracht zullen leveren als de levende." Al wie zich een stoomploeg zoude willen aanschaffenzal nu welligt beter doeneen span stoompaarden te ontbieden die dan, zoo wij hopen, meer gemakkelijk over onze smalle polderwegen en bruggen zullen komendan eerstgemelde werktuigen. Intusschen is de gemelde uitvinder, naar luid van een doodberigt in de Ilaarlemsche Courant, onlangs overleden, en het blijkt niet, of er bereids stoompaarden van zessen klaar, te Zevenaar te verkrijgen zijn. Ingezonden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1865 | | pagina 2