Polder wezen. 744 Laxdbocw. NORMANDIJE. ii. RAPPORT met eenigc wijzigingen in de afmctingen der zij-kanalcn van het Noordzee- kanaal. Dit voorstel wordt, belioorlijk tocgeliclit en vcrgezeld van een concept- contract voor de uitvoering dicr werken met de Armterdamsche Kanaal- Maalschappijaan de leden ter kennisneming toegezonden. Dijkgraaf en Iloogheemraden geven daarbij te kennen dat, wat de afme- ling der kanalen betreft, doze in overleg met de directie der genoemde Maalscbappij zijn bepaald geworden, en wel op een bodembrecdte van 22 el voor zij-kanaal I! en van 25 el voor zij-kanaal C; dat ook de rig- ling dier kanalen in gemcen overleg is vaslgesleld; dat evcnvvel verschil blijft bestaan omtrent de bepaling van het voortdurcnd onderhoud, betgeen Dijkgraaf en liooglieemraden eveneens bij corrtract wenschen geregeld te zien, terwijl zulks door de directie wordt geweigerd, op grond dat de vcrpligting tot onderhoud al reeds bij de concessie bepaald en geregeld is. Ten slotte wordt voorgesleld, om de overeengekomen wijzigingen goed te keuren, en bij de contractuelc bepaling van het onderhoud te blijvcn persislcrcn. Met algemcene stemmen wordt het voorstel goedgekeurd en aangenomen. 4°. Voorslel van den beer Jonker, tot wijziging van de kcur op de dijken, kadcn en wateren. De beer Jonker verklaart zijn voorstel in te trekken; nadat hij kennis genomen heeft van de in de missive van Dijkgraaf en Hooglieemraden nefirgelegdc gronden, vvaarbij de bedoelde wijziging als niet noodzakelijk wordt bestreden. De heer van Lennep vraagt hoe het staat met bet proces omtrent het bcplanlen der dninen. De Dijkgraaf antwoordt dat zoowel het te dier zake uitgesproken vonnis, als het advies van den advokaat van der Linden omtrent het al of niet komen in appel, bij Dijkgraaf en Hoogheemradcn zijn ingekomen, doch dat zij heden nog niet in staat vvaren dienaangaande een bepaald voorstel hij de vergadering in te brengen. De vergadering wordt aaarop gcsioten. NIEU WKOOPSCHE POLDER, groot 2067 Bunders bemalen door 3 gangen Schepradmolensmalende 4 lioog, en 3 gangen Vijzelmolcnsmalende 2 hoog. Het Zomerpeil is 204 Rijnl. duimen onder A. P. terwijl het "Winter- of Slootpeil is 192 Rijnl. duimen onder A. 1'. De 3 gangen Vijzelmolens werpen het water in de Ringvaart, hetwelk door 3 Schepradmolens vcrder in den Rijn wordt gevoerd. Laatstgenoem- de 3 Schepradmolens hebben (evens te bemalen de plassen onder Nieuw- koop en Noorden groot 1900 bunders, weike in een onmiddellijk ver- band staan met de Ringvaart van don polder Nieuwkoop. Mogt het water in de Ringvaart en in genoemde Plassen door schade aan een of nicer der 3 genoemde Molens, te hoog wordenalsdan kunnen de Bo- venmolens der 3 gangen Schepradmolens door middel van duikers op de Ringvaart liggende de noodige hulp verleenen. Maandf.n en Weken. Waterstanden in Rijnl. Duimen onder A. P. Tijd, door dc Molens gemalen, in Uren. Iloog- ste. Laag- ste. Scheprad molens. Vijzel molens. van 1 Oct. tot 7 Oct. 191 192 19 27 8 14 191 191 40 65 15 9 21 9 192 194 40 70 QC> 9 28 190 193 50 56 29 9 9 4 Nov. 191 192 57 65 5 Nov. 9 11 9 190 192 40 02 12 9 18 9 190 19I 39 39 19 9 25 9 190 201 138 138 26 9 9 2 Dec. 200 205 46 46 3 Dec. 9 9 9 197 199 11 16 i 10 9 9 10 9 195 190 19 17 9 9 23 9 194 19G 3 18 9 2-4 9 9 31 195 207 91 91 Tolaal. 4de kwartaal 592 712 9 3de 323 485 9 2de 188 212 9 1 ste 694 789 1799 1998 of 83* et- malen. 1804 17S2 2024 of 74* 84* ct- malen. AAMMERKING. Wegens den hoegen waterstand zijn de dalo 10 Julij II. gcstaaktc vertimmeringen aan do molens nog niet hervat, doch zijn bij windstille de gaande werken steeds nagezien. Sincls verscheidene jaren heerscht hier een gewigtige strijd tussclien de landbouwers en de vetweiders. De eerstcn blijven de voorkeur geven aan bet inlandsche zware veeras, zoowel met het oog op de slagtbank als voor de melkerijterwijl de laatste het willen vervangen door het Engelsche Korthoorn (Durham) veehetzij zuiver of gekruist. Een veefokker van het departement de 1'Orne, de markies van Torcy, heeft door eigen voorbeeld aangetoond, dat de puikste dieren van dit Engelsche ras, zelfs in de minst vruchtbare slreek van Nor- mandije konden worden voortgebragt, opgefokt en vetgemest; gewoonte en vooroordeel beletten echter de vertlere verbrei- rling van dit goede voorbeeld, en onder de ossendie van hier op de markt te Poissy nabij Parijs worden aangevoerd, zijn de Durham en gekruiste Durham-ossen uog slechts weinig in getal. De vette osdie jaarlijks ten tijde van het karnaval in Parijs de ronde doet, behoort gewoonlijk tot het Coten- lijnsche ras; er zijn er daaronder geweest, die 4000 halve Ned. ponden wogen. De Durhammers worden zoo zivaar niet, en hun vleesch is ook niet zoo puik. Bovendien vreezen de Normandische fokkers, dat zij door hot kruisen met Durham- stieren de melkgeving bij hunne koeijen zullen verminderen. liet is vermoedelijk dat de strijd zal eindigen door het toe- geven van wederzijdscbde fokkers zullen trachten door bet veredelen van het ras in zich zelven daaraan de eigenschap te geven spoediger en jeugdiger te kunnen worden vetgeweid, of wol zij zullen trachten door eene voorzigtige kruising die eigenschap, waardoor het Durhamvee zoo uitmunt, bij hun vee over te brengen, maar dit niet zoo ver voort te zetten, dat daardoor hunne koeijen als puik melkgevend ras in waarde verminderen. De groote moeijelijkheid om er toe over te gaan een ander soort van veeras te houdenligt in de ouderwetsche inrigting der wijze van landbouwen alhier. Ieder deel des lands had vroeger zijn eigenaardigen landbouwtak. In het Cotentijnsche het minst vruchtbare, fokte men uitsluitendin Auge werd voornamelijk vetweiderij gedrevenen in de vlakte van Caen was graanbouw de hoofdzaak. Nu echter begint die afscheiding op te houden; waar men vroeger uitsluitend fokte, heeft men thans ook melkerij of mest men vet; in de graanstreek worden meer voedergewassen verbouwd en 's winters meer vee gehoudenen waar men vroeger alleen vee aankocht om dit vet te weiden is men nu veelal verpligt het zelf te fokkenen voor deze vele verschil- lende omstandigheden past het inlandsche veeras beter dan bet vreemde. De Normandische paarden zijn sedert langen tijd beroemd vooral als dravers. De kleine landstreek la Perche fokt een eigen paardenras, de Percherons, dat sedert langen tijd als het beste ter wereld wordt beschouwd voor de posterijen en voor diligences, en in het algemeen voor het vervoer, waarbij men zoowel krachtige als vlugge paarden noodig heeft. Te Alentjon werd in 1858 eene tentoonstelling van paarden ge houden, waar men welligt de sclioonste verzameling vond van hengslen en merriendie men op eene enkele plaats van Europa zou kunnen zamenbrengenten getale van vier honderd. Even als bij de runderen bestaat ook onder de paarden- fokkers groot verschil van meening omtrent het veredelen met Engelsch bloed. Waarschijnlijk zal men hier ook tot een zelfde vergelijk komen; het inlandsche ras laat zich stellig nog door kruising veredelenmaar het veredelen in zich zel ven is eveneens mogelijk; het voornaamste echter, zoowel in het eene als in het andere geval, ligt vooral in de zorg eener goede en juiste keuze van vader en moeder en van eene goede verpleging en ruime voedering der veulens van de eerstejeugd af aan. Er was vroeger aan de stoeterij du Pin ook eene fokkerij van Engelsche merrien van volbloed, die echter in 1852 door een ander inzigt bij de regering is opgeheven. Men heeft echter de liengsten behouden, ten bedrage van een houderdtal, wier verzameling groote zorgen en kosten had veroorzaakt. De stoeterij is door Lcdewyk de XIV gesticbt en staats-eigen- dom en zeker waard om behouden te blijven, al laat men ook in andere landen dergelijke inrigtingen lie ver aan de zorg van partikulieren over. Wij ontleenen aan het blad de Runderpest het onderstaande der in Engeland benoemde Staatscommissie tot on- DERZOEK OMTRENT DEN VEETYPHUS EN DE DAARTEGEN AAN TE YVENDEN MIDDELENDEN 21 OCTOBER JL. AAN DE Koningin EITGEBRAGT. Bij onze instructie zijn wij gemagtigd omzoo wij zulks dienstig achten aan Uwe Majesteit afzonderlijk verslag te doen omtrent een of meerder gedeelten der ons opgedragen taak en ons omtrent andere gedeelten een verder onderzoek voor te behouden. De aard van de ramp, waardoor Engeland en Schotland thans geteisterd worden, en die elk oogenhlik ook naar Ierland kan overslaande groote verspreiding der ziekte haar vernielende aarden het geringe gevolg hetwelk tot nog alle pogingen tot stuiting van haren voortgang gehad hebben maken het ons tot pligt dien weg te volgen, en geenen tijd te verliezen om aan Uwe Majesteit zoodanige maatregelen voor te slaan, als wij vermeenen dat in deze omstandigheden noo dig zijn. Wij laten eene korte opgave aangaande de geschiedenis der ziekte en haren algemeenen aard voorafgaan. I. De ziekte werd in Groot-Brittannie het eerst opgemerkt tegen het eind der maand Junij. Twee Engelsche koeijen waren den 19 Junij op de Londensche veemarkt gekocht door eenen veehouder van Islingtonin wiens stallen zij zich be- vonden toen de versehijnselen eener ziekte, den 27 Junij, de aandacht tot zich trokken van den veearts. Soortgelijke ver sehijnselen werden den 28 door denzelfden veearts opgemerkt bij eene koe toebehoorende aan eenen melkboer te Hackny, en welke op denzelfden dag en ter zelfder plaatse gekocht was. Twee Hollandsche koeijen in eenen stal te Lambeth, insgelijks den 19 op de markt gekocht, werden den 24 aangetast. On middellijk daarna vertoonde de ziekte zich in vele stallen te Londenzij verspreidde zich met buitengewone snelheid en sleepte een groot aantal beesten weg. De veehouder te Isling ton verloor zijne geheele kudde ten getale van 93; hij kocht er later nog meer bij, doch verloor ook deze, in het geheel 106 of 107. Een iDspecteur, belast met het toezigt over een groot gedeelte van het noorden en noordoosten van Londen berigt dat in zijn district meer dan vier vijlden van het rund- vee gestorven of afgemaakt zijnen de verhouding in den geheelen omtrek van Londen is waarschijnlijk op zijn minst even ongunstig. In de eerste dagen van Julij verscheen de ziekte in Norfolk; iets later in Suffolk en Shropshire, daarop in het eene graafschap voor en het andere na, en voor het einde der maand had zij Schotland bereikt. In het algemeen schijnt het te zijn gehleken dat de eerste ziektegevallen waren toe te schrijven aan aankoopen op de Londensche markt; later werden ook de markt van Norwich-hill en andere in de ver- schillende graafschappen middelpunten van besmetting. Den 14 October had de ziekte zich verspreid over 29 graafschappen in Engeland, 2 in Wales en 16 in Schotland, en breidde zij zich nog gedurig uit. Uit officiele opgaven, ontvangen van de inspecteurs in het geheele landblijkt dat sedert het eerste verschijnen der ziekte tot den 28 October aangetast zijn 17,673 dieren, waarvan 6866 geslagt, 7912 gestorven, 848 hersteld en 2047 nog ziek zijn. Het dient echter opgemerkt te worden, dat derge lijke opgaven niet kunnen strekken om den wezenlijken stand en den voortgang der ziekte met juistheid te doen kennen. Zij vermelden alleen die gevallenwelke de inspecteurs sedert hunne aanstelling in staat zijn geweest te ontdekkenterwijl er vele gevallen door de belanghebbenden verborgen worden gehouden. Men zal dusnaar wij vreezenmoeten aannemen dat de opgegeven gevallen slechts een gering getal uitmaken van die, welke in de daad hebben plaats gehad; en het zou verkeerd zijn daaruit eenige gevolgtrekking af te leiden om trent het werkelijke verliesten gevolge van de ziekte geleden. Middelerwijl schijnt de ziekte van hetzelfde centrale punt, de Londensche veemarktover zee naar Holland overgebragt te zijn met eenige Hollandsche ossendie van Rotterdam naar Londen vervoerd enna aldaar op drie achtereenvolgende marktdagen te koop geboden te zijnzonder dat daarvoor een aannemelijke prijs geboden wasvan Londen naar Rotterdam teruggezonden waren. Kort na hnnne tarugkomst brak de ziekte onder hen uit, terwijl zij zich te Kethel, nabij Schie dam, in eene weide bevonden, belend door andere weiden, waarin insgelijks vee aanwezig was. De ziekte verspreidde zich terstond in onderscheiden rigtingen door de geheele pro- vincie Zuid-Hollanden van daar is zij, naar wij gelooven bij herhaling weder in ons land overgebragt. De in de Ne- derlanden genomen maatregelen schijuen in den aanvang min der krachtig geweest te zijn dan wenschelijk was; er werd te veel aan de plaatselijke autoriteiten overgelaten: echter zijn de provincien Noord-HoIIandUtrecht en Gelderland door strenge bewaking van de grenzen meereudeels voor de be smetting bewaard gebleven. Zoowel in Lrankrijk als in Belgie is de invoer uit Enge land verhodenen in beide landen zijn gestrenge maatregelen. genomen om de ziekteoveral waar zij mogt uitbrekente onderdrukken. Die maatregelen schijnen met den gewenscbten uitBlag hekroond te zijn. Slechts eenige geisoleerde en eenige twijfelachtige gevallen hebben tot hiertoe in die landen plaats. gehad. Ten minste drie en twintig dagen voor de eerste uitbarsting in Londenwerd aldaar op de markt eene regtstreeks uit Rusland aangevoerde kudde ossen door den invoerder, een Londensch veebandelaarverkocht. Zij waren te Reval inge- laden en te Hull ontscheept; een gedeelte was daar verkocht en naar verschillende plaatsen in het Noorden van Engeland gehragt; de overige waren naar Londen gezonden. Men heeft dikwijls en stellig heweerddat de Russische veepest door deze lading vee naar Engeland zou zijn overgebragt. Dat Esthland, waar althans het grootste gedeelte van dit vee bij- eengehragt is, tijdens de inscheping en voor dien tijd vrij, van de pest was, is verklaard geworden van eene zijde aan wier geloofwaardigheid wij geene reden hebben te twijfelen- Maar de agent van den invoerder, die de beesten opgekocht en ingescheept en ze gedurende de reis verzorgd heeft, ver klaart dat eenige (13 van de 321) niet uit Esthland, maar uit de nabijheid van St. Petersburg aangehragt waren; dat twee van deze te Reval versehijnselen vertoondeu van eene ziektedie hij voor de veepest hield. Deze bewering wordt bepaaldelijk tegengesproken door zijnen principaal, gelijk die, dat de beesten bij de ontscheping niet onderzocht zouden zijn wederlegd wordt door de verklaring van den inspecteur der douane te Hull. Men moet er hijvoegen, dat hij de ziekte niet anders dan uit beschrijvingen kent; dat geen van de 321 ingevoerde beesten eenig teeken van ziekte schijnt vertoond te hebben, met uitzondering van een, hetwelk op de reis ziek was, maar er wel uitzag toen het in Londen aankwam; en dat niet bewezen is dat eenig rund de ziekte op de Londen sche markt heeft gekregen van den 1 tot den 19; eene nega- tieve omstandigheid, die wel niet van groot gevvigt is, daar in het eerst de ziekte gemakkelijk met longziekte kan zijn ver- ward, maar die toch niet geheel buiten aanmerking mag blij ven. De feiten leveren dus geene stellige bewijzen voor de bewering, dat de ziekte door de lading vee uit Reval naar Engeland zou zijn overgebragt, ofschoon. zij niet daarmede onbestaanbaar zijn. Verder onderzoek zal misschien nieuw licht over de kwestie verspreiden. Op andere wijze zoekt men de zaak te verklaren in het volgende uittreksel uit een schrijven van Hr. Ms. consul- generaal te Hamburg De heer Schrader, een bekwaam veearts, die door de Hamburgsche regering is aangesteld om de voor vreemde ha vens ingescheepte runderen en schapen te onderzoekenheeft mij gezegddat naar zijn gevoeleu de ziekte allerwaarschijn- lijkst naar Engeland is overgebragt door invoer van vee over Holland. Hij verzekert dat in de vorige lente eene groote hoeveelheid llongaarscb vee uit Weenen door Duitschland te land en langs de rivieren in Holland is ingevoerd dat des- tijds de runderpest in de nabijheid van Weenenmet name te Florisdorf, was uitgebarstenen dat in de maand Mei een aantal beesten in of nabij Utrecht door de ziekte zijn aange tast. Ofschoon nu de ziekte later in het jaar met veel grooter hevigheid in Holland uitbarstte, zou het toch zeer mogelijk zijn dat zij reeds in Mei jl. uit de Hollandsche havens naar Engeland overatebragt ware. Aan het gerucht, dat ziek vee uit Reval in Engeland, hetzij regtstreeks, hetzij over Lubeck ingevoerd zou wezen becht men hier geen geloof; en in de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1866 | | pagina 2