22
L A X D B U W.
Be ondergeteekende meent Let beste te doen door aan te
iremen
dat de 17,000 bunders beteelbare grond, die de Haarlem-
mermeerpolder bevat, voor twe ederde gedeelten of 11,334
bunder bouwland en voor een derde gedeelte of 5,666 bun
der grasland zullen bKjven.
dat het bouwland jaarlijks gemiddeld per bunder opbrengt
2,500 Ned. pond vruchten en het grasland jaarlijks gemid
deld aan boter en kaas 25 0 Ned. pond per bunder.
dat de helft van die vruchten over de vier hellende vlak
ken zullen wordcn vervoerd.
dat om de vijf jaar voor elk bunder bouw- of vveiland ge
middeld noodig zijn 50 wagens (kubiek el) of 50,000 Ned.
pond meststoffen.
dat van die mest edn vijfde gedeelte over de vier hellende
vlakken zal worden aangevoerd.
In die veronderstelling zou over de vier hellende vlakken
jaarlijks te vervoeren zijn 47 millioen Ned. pond of ongeveer
4000 schuiten gemiddeld van 12,000 Ned. pond lading.
Ilierbij rekent de ondergeteekende dat over elk der vier
vlakken gemiddeld per jaar 600 schuiten met bouwstoffen,
brandstotfen enz. zullen gaan.
In het geheel zouden dan over de vier vlakken gaan 6400
schuiten been en terug per jaar, of gemiddeld over elk vlak
1600 schuiten.
De opbrengst zou dan gemiddeld per jaar worden tegen
2.voor eene geladen schuit, en 1.voor eene ledige,
voor de vier vlakken f 19,000.of voor een vlak4,800.
Jaarlijksche kosten der vlakken.
Aannemende dat de vlakken zullen gemaakt worden volgens
het plan van f 45;000.per vlak, dan zijn de jaarlijksche
kosten, voor elk vlak:
Eente van 45,000.ad 4J pCt. 2025.
Voor bediening 3 man ad 7.per week
voor ieder1092.
Voor steenkolen enz400.
Voor de vorming van eene reservekas 700.
Voor gewoon onderhoud300.
Voor administratiekesten enz300.
Te zamen 4817.-
Bijdrage van wege den llaarlemmermeerpolder.
Volgens de hiervoor staande berekening zou de exploitatie
van elk hellend vlak eene behoorlijke rente van het kapitaal
van aanleg geven.
De ondergeteekende is evenwel van oordeeldat de uit-
voering van het plan niet verzekerd is zonder de ondersteuning
van den polder, omdat zijne berekening op onzekere grond-
slagen berust, hetgeen oorzaak zou kunnen zijn dat het publiek
geen genoegzaam vertrouwen in het plan zou stellen.
De ondergeteekende gelooft dat de uitvoering van het plan
het best verzekerd zou zijnindien de polder een minimum
van 41 pCt. rente per jaar kon waarborgen. Hij is echter te
gelijk van oordeel dat eene dergelijke ondersteuning geen of
zeer geringe offers van de polderkas zou vorderen.
Mogt het waarborgen van een minimum van 41 pCt. rente
bij het Bestuur van den Haarlemmermeerpolder bezwaar ont-
moeten, zoo neemt de ondergeteekende genoegen met zoodanige
andere geldelijke ondersteunihg als het Bestuur zal vermeenen
dat het plan verdient, hetzij dan eene bijdrage per jaar of
in eens.
De ondergeteekende meent dat tegen eenige geldelijke onder
steuning door den polder geen bezwaar kan bestaan, omdat
bij het tot stand komen der vlakken, het vervoer van de grind
voor de polderwegen minder zah kosten dan thans; terwijl
bovendien de wegen minder zullen worden bereden door zware
vrachten en gevolgelijk minder aan onderhoud zullen kosten.
Verder zou de ondergeteekende van den polder gratis in
gebruik wenschen te verkrijgenden grond die voor het maken
en gebruiken der vlakken noodig is, en bovendien gedurende
een bepaalden tijd uitsluitend het regt wenschen te hebben
om meerdere vlakken over den Eingdijk te maken. Dit regt
zou zoodanig kunnen bepaald worden, dat bij aanvraag van
anderen tot het maken van een hellend vlakde ondergetee
kende zich binnen een zekeren tijd zou moeten bepalen of hij
het gevraagde vlak voor zijne rekening wenschte te maken
op de voorwaarden als in overleg tusschen het Bestuur en
hem zullen worden vastgesteld.
Bij het verstrijken van dien tijd zou het Bestuur dan weder
het regt hebben eene vergunning aan anderen te geven, indien
hij de uitvoering niet op zich nam.
Boel van de aanvraag om Concessie.
De ondergeteekende is van oordeel dat, zal de zaak voor
den polder goed werkendeze voor het grootste deel in han-
den moet zijn van de ingelanden van den polder; omdat deze
dan in de gelegenheid zijn om de regten van overtogt niet
hooger te stellen dan noodig is om eene behoorlijke rente van
het kapitaal van aanleg te geven.
De ondergeteekende wenscht daarom bij het eventueel ont-
vangen der concessie tevens de vergunning te verkrijgenom
die concessie later, onder goedkeuring van het Bestuur, aan
eene maatschappij over te dragen.
Tot het nemen van aandeel in de bedoelde maatschappij
wenscht de ondergeteekende zich dan hoofdzakelijk te rigten
tot ingelanden van den polder.
Sliedrecht, 2 Januarij 1866, (get.) W. de Baat.
Bet hovenstaande ontwerp is aan de goedkeuring van liet
Bestuur van den llaarlemmermeerpolder ondericorpenen
gelijk gemeldtot onderzoek* aan eene Commissie in handen ge-
steld. Naar icij vernemenbestaat bij eenige leden daartegen
ernslig bezwaar, wijl zij het doorsnijden van den Eingdijk, dat
daarbij zou moeten plaals hebbengevaarlijk achlen.
Mogt na voldoend onderzoek die vrees gegrond blijken te zijn
en alzoo de uitvoering van dit plan niet mogelijk wezenzoo
vertrouwen wij dat het hooge belong eener icalerverbinding der
binnen- en builenvaart in den polder toch wel zoo algemeen zal
erkend worden, dat dit plan in elk geval de aanleiding zal mo-
gen worden, om den polder op eene of andere wijze dit voor-
naam vereischte tot zijnen verderen bloei te verschaffen.
Yoor de Yergadering van Hoofdingelanden, te houden op
Donderdag 15 February 1866 's morgens ten 10 urein de
Eegentenkamer van het Oudemannenhuis te Haarlem zijn de
volgende punten ter behandeling aan de orde gesteld
1. Mededeelingen.
2. Behandeling van het rapport omlrent de voorwaarden
van water-aftappen uit de Bermslooten.
3. Yerzoek van den heer W. de Baat, tot het maken van
een scheeps-spoorweg.
4. Benoeming van een Heemraad.
UIT ZEELAND.
Goes, 30 Januarij 1865.
Daar er van de winterwerkzaamheden op de boerderij niet
veel valt mede te deelen van algemeen belang voor de lezers
van het Weelcblad, zij het mij veroorloofd ditmaal eens stil te
staan bij een enkel onderwerpwaaromtrent ik met mijne me-
delandbouwers gaarne van gedachten wisselde. Ik heb op het
oog het braken of zomervagen en wel in 't bijzonderzooals
dit hier in Znid-Beveland plaats vindt.
Eer ik daartoe overgamoet ik eene stelling voorop zetten
en wel deze: hoe volmaakter de wijze van landbouwen in
eene bepaalde streek wordt, zooveel langer de tijd, die ver-
loopt tusschen het braakliggen van denzelfden akker, totdat
men eindelijk als bij den tuinbouw, dit geheel en al achter-
wege laat. Om de waarheid dezer stelling te bewijzen wil
ik mij hier op een paar feiten beroepen. Terwijl eeuwen ge-
leden, toen de landbouw nog geheel in hare kindschheid was,
een voorschrift als dat van Karel de Grooteden magtigen
Frankischen Keizer, noodzakelijk was, waarbij ten einde hon-
gersnood te voorkomen verboden werd om het andere jaar te
braken en bevolen zulks slechts om de twee jaren te doen,
ziet men nu b. v. in Schotland duizendtallen van bunders de
rijkste oogsten leveren zonder dat de grond ooit gebraakt wordt.
En zooals in het gedeelte van Schotland dat ik hier op
het oog heb, konde het waarschijnlijk nagenoeg overal zijn
en hoever is men daarvan veelal nog verwijderd. In Duitsch-
land b. v. treft men in sommige deelen nog een Iandbouvv-
stelsel aangeheel het gevolg van bovengenoemd Keizerlijk
bevel; de zoogenaamde Dreifelder-wirthschaft (drieslagstelsel)
toch is op vele plaatsen nog in vollen bloei en ook in ons
vaderland vallen toestanden waar te nemendie weinig meer
ontwikkeld zijn. Dit zoude welligt een der Asser congres-be-
zoekers kunnen getuigendie zich eens waagde in het hart van
Drenthe. Doch ook hier en daar in andere provincien is het
weinig beter gesteld, zoo wordt b. v. in de Neder-Betuwe
meestal om het vijfde, in Zeeland om het zesde en zevende
jaar gebraakt. En spreekt men hier in Zuid Beveland met de
meeste landbouwers over verandering in bun landbouwstel-
sel, met andere woorden over verlenging van, en verbetering
in hunne vruchtwisseling en daardoor vermindering der braak
ruimer teelt van voedergewassenaankoop van mest enzdan
wordt men gewezen op de gewoonte en doodgedaan door het
geloof dat na de 6 jaren het land is uitgezaaidzoodat men
somwijlen zoude wenschen de magt te hebben om te beve-
len als weleer een' Keizer Karel. Doch zulke bevelen zouden
niet meer in de lijst van onzen tijd passen en gaven de
landbouwers geen doorzigt hoe met oneindig veel voordeel
zulk eene verbetering tot stand te brengen is. Eenige ken-
nis van de natuur, met hare verschillend werkende krachten
zoude daarvoor wenschelijker zijn. Dan voorzeker zoude men
niet zien gebeuren wat nu op vele boerderijen valt waar te
nemen het driemaal zaaijen namelijk van tarwe in een braak-
seldus in den loop van zes of zeven jarengedurende wel-
ken tijd de mestwagen niet op het land komt, uit welk
overmatig tarwe zaaijennaar mijne wijze van ziende nood-
zakelijkheid voorspruit van het zoo dikwijls wederkeeren der braak.
In den regel valtop de meeste boerderijen waar deze
wijze van handelen gevolgd wordt, het verschijnsel op te mer-
ken, dat de tarwe die verbouwd wordt, na het in de zwaar
bemeste braak gezaaide koolzaad te welig groeitvooral in
de nieuwere polders. De tweede tarwe in het braaksel is in
den regel middelmatig, terwijl eindelijk de derde slechts een
klein beschot oplevert.
Het komt mij daarom wenschelijk voor, dat men beginne
met twee kapitale veranderingen te brengen in de gewone
wijze van handelen: 1°. dat men niet al de mest, die op de
boerderij gemaakt wordt, op den gebraakt wordendcn grond
brenge, hetgeen door velen wordt noodig geacht tot het doen
gelukken der koolzaadteelt; maar een deel daarvan, stel J/3
gebruikt worde om den akker vier of vijf jaren na het braken
ter hulp te komen en in verband hiermede 2°. den vrucht-
omloop met twee, drie of meer jaren verlenge, telkens slechts
na niet minder dan twee jaren tarwe zaaijende.
Eene dergelijke handelwijze, (naar ik hoop de voorloopster
van eene betere) volgende, zal de Zuid-Bevelandsche landbou-
wer, die bovenal in de tarwe-kultuur zijn heilziet, voorzeker
in zijne verwachtingen aangaande een goed tarwebeschot niet
teleurgesteld worden.
Behalve tegen het in zoo korten tijd wederkeeren der braak,
heb ik nog een bezwaar tegen de gewone wijze van braken
zelvewaardoor het doel dat men zich met deze bewerking
voorstelt te bereikengeheel uit het oog verloren wordt.
Terwijl toch aan de eene zijde het braken dient tot het
vernietigen der wortelonkruidenwaaronder het trekgras (kweek)
zulk eene voorname rol speeltis aan de andere zijde het
boofddoel door herhaalde bewerking gedurende den geschikt-
sten tijd van het jaar de zoo nuttige inwerking van de lucht
op den grond te bevorderen, waartoe dus de geheele zomer
moet gebruikt worden. En wat ziet men gewoonlijk gebeu
ren? Wanneer omstreeks half Mei of iets later de braak drie-
of viermalen geploegd en nagenoeg evenveel keeren geegd is
komt de mestwagen voor den dag en wordt met alle magt
de mestput leeg geredende mest gespreid en ondergeploegd
en het veld daarna zoolang met rust gelaten tot het daarop
wassende onkruid eene aardige schaapsweide begint op te
leveren en het bovenploegen van den mest gebiedend noodza
kelijk wordt. Daarna blijft de braak wederom rustentot men
in den loop van Augustus aan 't zaad zaaijen gaat. Zoodoende
gaat de kostelijke zomer voorbij zonder nut te doen en het als
zoo hoog noodig aangeprezen braken, wordt eeD wassen neus.
Mij dunkt, dat men doelmatiger zoude handelen door met
ploegen en eggen aan te houden tot men door andere werk-
zaamheden daarin verhinderd werd, terwijl wat later altijd nog-
dagen genoeg te vinden zijn om de mest op de braak te
brengen en onder te ploegen. Met andere woorden. Ik wenschte
met de bewerking der braak aan te houden tot den hooioogst
en na afloop daarvan de bemesting te doenwijl er tusschen
den hooioogst en het koolzaad dorschen of erwten zigten
toch gewoonlijk eenigen tijd beschikbaar blijft.
Ziedaar, de mededeelingen van een paar mijner winterover-
denkingenmogten zij gegronde tegenspraak ondervindendan
zal ik de eerste zijn mijne dwaling te erkennen.
J. M. K.
Den 13den dezer zal eene openbare vergadering in het Paleis
voor Volksvlijt te Amsterdam worden gehouden, ter behande
ling van de meest ingrijpende vraagstukkenbetreffende de
aan te wenden middelen tot leniging der heerschende vee-
ziekte. De negen vraagpunten zijn:
1°. Hoe moet de lijn van afsluiting der besmette streek
zijn ingerigt, om haar volkomen aan het doel te doen be-
antwoorden?
2°. Is in den tegenwoordigen stand van zaken het vernie
tigen der besmettingspunten binnen de lijn van afsluiting als-
nog door onteigenen en afmaken te bereiken?
3°. Moet het thans gevolgde stelsel van afzondering der
besmette stallen en het laten doorzieken binnen de afsluitings-
lijn in stand gehouden worden?
4°. Is er een ander middel tegen de verspreiding der ziekte
raadzaam dan het onteigenen en geheel afmaken der eerst-
besmette koppels, buiten de lijn van afsluiting?
5°. Zijn er bewijzen voorhandendat de ziekte door voor-
behoedmiddelen is gekeerd
6°. Zijn de thans vigerende wettelijke bepalingen voldoende
om de uitbreiding der ziekte te beletten?
7°. VYelke waarde moet bij onteigening van het vee door
den Staat vergoed worden?
8°. Op welke wijze zijn de veehouders te bewegen tot on-
derlinge verzekering tegen de runderpest?
9°. Door welke maatregelen kunnen voor pachter en eige-
naar de noodlottige gevolgen der veeziekte dragelijker ge
maakt worden?
Eene zoodanige publieke bespreking kan zeer nuttig wer
ken en tot het vestigen eener gezonde openbare meeping om-
trent de ziekte en de daartegen te nemen maatregelen veel
bevorderen.
Wij vernemen dat de uitnoodiging tot bijwoning der verga
dering en deelname aan de diskussien op de ruimste wijze is
toegezonden aan de autoriteiten op landhuishoudkundig ge-
bied, en vervvachten dat deze meeting, die ook voor het pu
bliek is opengesteld, door alien bezocht zal worden, die be
lang stellen in het behoud van den Hollandschen veestapel,
waaraan in de gegeven omstandigheden het algemeen welzijn
ten naauwste is verbonden.
De Staals-Courant van 3 February bevat de opgaven be
treffende den veetyphus in de provincien Zuid-IIolland en
Utrecht, over de week van 2127 Januarij jl.
a. Zuid-Holland aangetast 2135, aan de ziekte gestorven
261, afgemaakt 208, hersteld 164, aan het einde der week
nog ziek 1502 beesten. Sedert het begin der veeziekte in het
geheel: aangetast 31,165, aan de ziekte gestorven 9643,
afgemaakt 7846, hersteld 10,962, nog ziek 2714 beesten.
b. Utrecht: aangetast 259, aan de ziekte gestorven 147,
afgemaakte geene, hersteld 244 beesten. Sedert het begin der
veeziekte in het geheel: aangetast 2393, aan de ziekte ge
storven 937, afgemaakt 65, hersteld 1170, nog ziek 221
beesten.
Te Leiden heeft zich den 31sten Januarij het eerste geval
van de heerschende ziekte onder het rundvee voorgedaanen
wel in eene stalling van den veehouder A. de Groot, aan het
Utrechtsche veer, waar drie runderen stonden, waarvan edn
werd aangetast en gestorven isterwijl dd. 6 February wordt
berigt, dat een tweede geval zich heeft voorgedaan in een
ander gedeelte dier staden wel in de stallen van den vee
houder P. Breef, aan de Langegracht, waar een rund werd
aangetast, hetwelk afgezonderd en nog onder behandeling is.
Ook verneemt men dat er aldaar sprake zou zijn om de
veemarkt, die in de maand November, toen deze gemeente