WEEKBLAD
1806.
Vrijdag, 16 Maart.
VAN
A AN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD
Xe\ende Jaargang
Landbouw.
Hoofdredacteur C. E. DE CLERCQ
Januarij
1866.
GEMIDDELDE Maandelijksche WaterstandenWater-ontlastingen en werking
der Stoomtuigen in het Hoogheemraadschap van Rijnland.
H
SP
5
<-»-
d ci:
Oq P-
w
ROOYERIJ.
3,585
21,600
118,086
300
3,300
26,032
2,143
8,500
44,905
3,372
2,550
75,818
7,116
34,800
53,691
16,566
70,750
318.532
143,271
29,632
55,548
81,740
95,657
405,848
HAARLEMMERMEf.il
PRIJS VAN HET ABONNEMENT
in het Jaarf 6.
Alle Toezendingeu de Redactie betreffende, moeten geschieden aan
den Hoofdredacteur, te Haaklem, Kruisstraat, Wijk 6, N°. 513.
PRIJS DER ADVERTENTieiV
van 16 regels 75 Cents. Elke regel meer 1®% Cents.
Zegelbegt bij elke plaatsing 35 Cents.
Toezending uiterlijk Woensdag. Adres: van Bonga C°.Amsterdam.
WAARNEMINGEN.
WAARGENOMEN TE
Spaarndam.
Vloed op het IJ
id. den IJssel
id. de Noordzee
Ebbe het IJ
id. den IJssel
id. de Noordzee
Boezemstanden
i, bi) I Boezemstanden
-2.S J Nerval in de Sluizen.
g j Tijd van loozmg
I Hoeveelheid geloosd
De meest heerschende wind.
r Gewerkt gedurende
S Opbrengst
bo Uitgemalen
02 pi I Gestopt voor hoog water.
L id. voor Sluisgang.
0,067 -p A.P.
0,256 A.P.
0,432 A.P.
0,522 A.P.
0,068.
132
27,545,933.
Zend-West.
143 J.
0,354.
11,373,697.
26J
Halfweg.
0,0685 A.P.
0,24 A.P.
0,433 A.P.
0,542 A.P.
0,037.
155J.
15,457,488.
Znid-West.
111,04.
0.457.
6,486,640.
5,14.
43,51.
Gouda.
1,166 A.P.
0,094 A.P.
0,402 A.P.
0,544 A.P.
0,009.
4.
43,602.
Zuid.
157-41.
1,008
5,143,235.
25-14.
Katvvijk.
0,96 A.P.
0,598 A.P.
0,495 A.P.
0,594 A.P.
0,086.
120.
14,464,124.
West.
A ANTEEKENIN GEN.
Leidsehendam.
Rijnland 0.505 A.P.
Deldand
0.257 A.P.
Bodegraven.
Rijnland 0.407 A.P.
Woerden 0.398 A.P.
Van Woerden op Rijnland gedn-
rende 513 uur afgevloeid.
5" 5.
g.
p
o-
t
W
Vervolg.)
Laat ik tot bevestiging van mijn beweren eenige onweder-
spreekbare feiten aanhalen
Volgens opgave van het verslag van den toestand der Pro-
vincie Noord-Hollandover het jaar 1863, zijn er in dat
jaar in de Haarlemmermeer 266 bunders land bezaaid geweest
met koolzaad, die hebben opgeleverd: 6650 mudden zaad
wegende te zamen468,160 ned. ponden Wanneer deze
hoeveelheid scheikundig werd onderzocht dan zoude daarin
gevonden worden: 3585 ned. ponden potasch300 ned. ponden
soda, 2143 ned. ponden magnesia, 3372 ponden kalk, 7166
ned. ponden phosphorzuur; te zamen 16,566 ned. ponden
der gewigtigste voedingstoffen voor alle planten.
Hetzelfde verslag toont aan, dat er in dat jaar 2162 bun
ders land zijn bezaaid geweest met tarvve, die gemiddeld 25
mudden per bunder, dus te zamen 54,050 mudden tarwe
hebben opgebragt. Hierin zijn na de opgaven van Dr. Rau-
tenberg voorhanden21,600 ned. ponden potasch, 3300 ned.
soda, 8500 ned. ponden magnesia, 2500 ned. ponden kalk,
34,800 ned. ponden phosphorzuur; te zamen 70,750 ned.
ponden, die grootendeels werden uitgevoerdja die wij gerust
kunnen schatten dat geheel zijn uitgevoerd, dewijl wij ver-
schillende andere zaken, die in de Haarlemmermeer groeijen
en daarbuiten verkocht worden niet in rekening brengen. Voe-
gen wij daarbij nn nog hetgeen onder den vorm van vlas to-
taal uit de Haarlemmermeer verdvvijnt, dan zal uwe verbazin"
gewis niet verminderen.
Het verslag geeft op, dat er 1627 bunder land met vlas
zijn beteeld gewordenboeveel zij hebben opgebragtis niet
kunnen blijken, dewijl zij onmiddelijk na het droogen met
wortel en zaad, dus in zijn geheel, zijn verscheept; doch
rekenen wij een gemiddelde opbrengst van 10,000 ned. pon
den per bunder, en zoo schatten ervaren landbouwers het,
dan verkrijgt men een totaal gewigt van 16 millioen 275
duizend ned. ponden.
In die hoeveelheid winddroog vlas met wortels en zaad
vindt men volgens opgave van denzelfden geleerde: 118,086
ned. ponden potasch, 26,032 ned. ponden soda, 44,905 ned.
ponden magnesia, 75,818 ned. ponden kalk, 53,691 ned.
phosphorzuur; te zamen 318,532 ned. ponden.
Nemen wij sleehts de drie bovengenoemde voortbrengselen
zamen, dan hebben
Bund. Potasch. Soda.
Magn. Kalk. Phos- te zamen
Koolz. 266
Tarwe 2162
Vlas 1627
te zam. 4055
zegge 405 duizend 848 ned. ponden der gewigtigste, ja
onmisbaarste voedingstoffen aan den grond der Haarlemmer
meer outtrokken, en wat is er voor ternggekomenGeld, ja
zeer veel geld, want alweder puttende uit hetzelfde verslag
zien wij dat de middelprijs der tarwe dat jaar geweest is
f 8.50 en van bet olie-zaad f 10 per mud, en schatten wij
dat elke bunder vlas aan den boer/ 250 heeft opgebragt,
dan heeft de tarwe opgebragt/459,425 het koolzaad66,500
en bet vlas 406,750; te zamen 932,675, of bijkans
1 millioen gulden.
Maar met geld kunt gij uwen grond niet bemesten. Doch
ja, voor een deel van dat geld kunt gij mest koopen; ge-
schiedde dat, en wel in voldoende hoeveelheid, dan zoude
ik er vrede mede hebben en mijn geschrijf ware overbodig;
doch gij kunt de bijkans onoverkomelijke zwarigheden nagaan
die hieraan verbonden zijn, en die zicb laten zamenvatten in
de volgende drie vragen
Welken mest zullen wij koopen? Waar zullen wij mest
koopen? en hoe zullen wij die op onze landerijen krijgen?
De landbouwer in de Haarlemmermeer kan deze vragen
ruim zoo goed beantwoorden als ik; want de ondervindin°-
heeft hem geleerd, dat er geen beteren mest is dan stalmest°
maar hij weet ook dat hij die niet, althans niet genoeg te
koop kan krijgen, omdat elke boer die voor zich zelf noodig
heeft; want de mest is de beweegkracht zijner fabriek, en
verkocht hij zijne kracbt, dan zou die fabriek spoedig geheel
stil moeten staan.
Maar welken mest moeten wij dan koopen?
De beantwoording dezer vraag is wel de moeijelijkste van
alien, want het is een vraagstuk van zeer ingewikkelden aard,
dat reeds sints jaren de aandacht van tal van wetenschappe-
lijke en praktische mannen heeft bezig gehouden en nog bezig
houdt. Eene menigte boeken zijn over dat onderwerp geschre-
ven, talrijke proeven met meer of min goeden uitslag zijn er
te dien aanzien genomen, en nog durf ik niet volmondig
zeggen dat men volkomen achter de waarheid is; maar toch
men is de waarheid nabij gekomen. Maar het is mijne taak
niet u aanwijzingen te geven op welke wijze en waarmede gij
uw land moet bemestenwelligt dat ik mij daartoe later nog
eens opgewekt gevoel. Voor bet tegenwoordige beb ik mij
alleen voorgesteld u het bewijs te leveren, dat er roofbouw
gepleegd wordt. En heb ik u daarvan kunnen overtuigen, dan
is er veel gewonnen; immers de mensch, die een duidelijk
bewustzijn van zijne verkeerdbeden heeft, is reeds op den
weg ter verbetering; zoolang hij ze nog nietkent, houdt hij
die verkeerdheden welligt voor deugden, en gaat ongestoord
op den dwaalweg voort; doch daartoe moet ik de hulp eener
bondgenoot inroependie met schalen en gewigt in de hand
u de juistheid van mijn beweren zal aantoonen. Met deze
bondgenote bedoel ik de scheikunde, en van boeveel belang
deze wetenscbap voor den landbouw iszult gij spoedig be-
grijpenals ik u mededeeldat de Engelsche landeigenaars
en boerentotdat hunne regering in 1846 onder het bestuur
van den Minister Robert Peel de inkomende regten op het
graan afscbafte, van hunne beste gronden ongeveer 24 25
mudden tarwe van bunder land oogsten. Die opbrengst
is tamelijk goed zult gij zeggen, en dat zeiden zij ook, want
zij waren door hunne regten gedekt, altijd van voldoende
prijzen verzekerd om of paebt of interest goed te maken.
Daar vervielna lange debattenin het Parlement bet iip-
komend regt op granen en andere voedingsstoffenen stond
hun land voor den invoer van graan uit alle oorden der we-
reld open. De graanprijzen daalden aanzienlijk, en landheeren
en pachters schreeuwden moord en brand, bankroeten en ver-
nietiging van den landbouw waren de dreigende spokenzoo-
wel voor den een als voor den ander, want de landheer wilde
zijuc pachten niet verminderen en de pachter kon onder die
omstandigbeden onmogelijk dezelfde pacht betalen.
Een geniaal man, een duitscher van geboorte, kwam hun
toen met dezelfde bondgenoten te bulpdie ik tot bewijs van
mijne stelling heb opgeroepen, en door hem voorgelicht in de
theorie van den landbouw en bemesting van den grond trek-
ken zij thans tot 35 mudden tarwe per bunder. Van
zooveel waarde is de scheikunde voor den landbouw.
Maar wij zijn geene scheikundigen, zult gij mij antwoor-
den. Dat behoeft ook niet, ja zou waarschijnlijk niet goed
zijn, want de beoefening dier wetenscbap vordert onverdeel-
de aandacht, en zou u dus van andere bezigbeden afbouden.
Wanneer gij er maar eerst eenig begrip van krijgt, als gij
maar tot bet bewustzijn komt, wat scheikunde is, wat zij
in het algemeen doet, en welke hulp zij den landbouwer kan
verleenen, want dan zult gij niet uitsluitend meer bouwen
op uwe ondervinding, dan zult gij nu en dan den raad en
bulp van bevoegden scheikundigen inroepenen naar het voor-
beeld der Engelsche landbouwers er misschien eenmaal toe
komen om des noods voor gemeenschappelijke rekeniug van
ervarene scheikundigen onderrigt en voorlichting in die schoone
wetenscbap te ontvangen.
Mag ik mijn gevoelen bier uitsprekendan behoorde de
regering die taak op zich te nemen en wel op de gewone
lagere scholen op het platte landopdat de zoon van den
boer, tegelijk met lezen en schrijven, ook de grondbeginselen
van natuur en scheikunde leerde, hetgeen mijus inziens ruim
zoo praktisch-nuttig voor hem is bis aardrijkskunde of ge-
scbiedenis.
Voor den stedeling worden scholen voor meer nitgebreid
lager, voor middelbaar onderwijs en hoogere burgerscholen op-
gerigt; in de laatsten vooral behoort degelijk natuur- en
scheikundig onderrigt gegeven te wordendoch daarvan kun
nen de zoneu van boeren sleehts bij uitzondering gebruik
maken, doch dat behoeft ook niet; bet groote gebrek van
ons Nederlanders om van alles een weinig te willen weten
zou daardoor sleehts in de hand gewerkt worden en daarmede
komen wij niet verder, veel wenschelijker is het, dat elk
hetgeen hij weten moet, goed wete, en dat de regering, elk
naarmate van zijnen stand in de maatschappijin de gelegen-
heid stelle, dat te leeren wat hij noodig heeft, dus ook aan
den boer datgene waaraan bij als boer het meest beboefte heeft.
Het is zonderling, dat de regering in ons Vaderland, zicb
tot dusverre die zaak zoo weinig heeft aangetrokkenzonder
te willen bewerendat alle welvaart door den landbouw ont-
staat, is het toch zeker, dat ze ook in ons land, zoo niet
de gewigtigste, toch bijna de gewigtigste bron van ons
volksbestaan is, en dat indien om tot volkomene zekerheid
te komen, of handel, of landbouw ons het meest voordeel
geven, een opzettelijk onderzoek zou noodig zijnbet volstrekt
geen onderzoek behoeft, om te weten, dat in ons land veel
meer personen in den landbouw hun levensonderhoud vin-
den dan door den handelen toch is er geen bedrijf waar
de toepassing van kennis gepaard aan ondervinding van meer
merkbaren invloed en van meer weldadige gevolgen zijn zoo-
als ik hierboven ten aanzien van de Engelsche landbouwers
heb aangetoond, en nog dagelijks gaan deze door de toepas
sing dier beginselen vooruit.
Ik beb u hiervoor aangetoond welke aanzienlijke hoeveel-
heden der voor planten bepaald onmisbare voedingstoffenin
een jaar alleen door drie soorten van gewassen uit de Haar
lemmermeer worden uitgevoerden gemakkelijk had ik die
hoeveelheid nog met ettelijke duizenden ponden kunnen ver-
Opgeteekend uit den mond van een Engelsch landbouwer.