1806. Vrijdag, 9 November. VAN AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD le\ende laargang Landbodw. ft\AR[p Hoofdredacteur C. E. DE CLERCQ. weIrblad HAARLEMMERMEER PRIJS VAN HET ABONNEMENT in het Jaarf 6. Alle Toezendingeude Redactie betreffende, moeten geschieden aan dea Hoofdredaoteur, te HaarlemKruisstraat, Wijk 6, N°. 513. UIT PRIESLAND, (Nookderdeel.) TJit de sedert vier maanden afgebrokene correspondentie, zoude men waarlijk moeten opmaken, dat deze provincie, en wel dit zoo bij uitnemendheid landbouwend gedeelte, niets nieuwsniets bijzondersop landbouwkundig gebied oplevert. Met vele anderen, heb ook ik langen tijd in de meening verkeerd, dat de landbouw anders eene onuitputtelijke bron opleverde voor beschouwingen en opmerkingen. En zij doet dit in vele opzigten, inderdaad. En toch, wanneer men be- reids de gebruiken en handelwijzen, met betrekking tot de bereiding en bemesting van den bodemde opvolging, het oogsten en schonen der vruchtende tot dat alles in gebruik zijnde werktuigende proefnemingen met deze laatstenof met uitheemsche voortbrengselen gedaanen de uitkomsten van dien; de verbeteringen daardoor aan den landbouw toege- bragt, en de vooruitgang waartoe eigene ervaring heeft geleid; en eindelijk het verbandhetwelk er tusschen eigenaar en pachterbij de meestal in gebruik zijnde pachtstelselsen tusschen de landbouwer en zijne onderhoorigenof werklieden bestaatwanneer men dat alles reeds heeft behandeld en alzoo de weetgierige lezers met den geheelen landbouw, zoo als zij in al haren omvang in de environs van des schrijvers woonplaats wordt beoefend, op de hoogte heeft gesteld, wat toch blijft er dan nog maandelijks te berigten over? Althans zoodanig iets, dat ook voor elders wonenden belangrijk is. Het is waar men kan van tijd tot tijd eene schets (en crayon) of eene schilderij (in olieverw) al naar men verkiest ophangen omtrent de gesteldheid van het weder, de voort- gang der werkzaamhedenden toestand der veld- en tuinge- wassen en van de verschillende veesoortenmen kan minstens eenmaal jaarlijks de einduitslag van dat alles berigten; doch ik voor mij vind deze meerendeel statistische verhandelingen en opgavenvoor den schrijver dor en droog, voor den lezer vervelend en weinig of niet belangrijk; althans wanneer men, om dan toch iets te doen, daartoe bij herhaling zijne toevlugt moet nemen. De vermijding van, bij de maandelijksche mededeelingen, niet in gedurige herhahngen te vervallen en steeds iets nieuws, of althans opmerkingswaardigs te leverenis vooral op die plaatsen moeijelijk, alwaar de landbouw eene zekere ontwik- keling heeft bereikt, en de verdere vooruitgang als het ware onmerkbaar of trapsgewijze plaats vindt. Naar mijne bescheiden meening, is dit op vele plaatsen, en zoo ook hier het gevalalhoewel ik gaarne erken, dat er oorden gevonden wordenalwaar het streven naar vooruitgang van den landbouw voornamelijk op werktuigkundig gebied misschien ook in theoretische ontwikkeling, tot nu toe, groo- ter is dan in de meeste gedeelten van dit gewest. Doch ik meen te mogen beweren dat voor beide omstandigheden re- denen te vinden zijndie haar allezins billijken. Immers wat het eerste betreft. Tot nu toe is dit gewest nog steeds verstoken van fabrie- ken tot vervaardiging van zoodanige machinesals elders zoowel tot meerdere krachtsontwikkeling als tot tijdbesparing raeer en minder algemeen in gebruik zijn. Hierdoor wordt de aanschafling altijd eenigzins bemoeijelijkt en meer kost- baar niet alleen; maar is tevens de landbouwer verstoken van de aanschouwing van en het bijwonen van de aanvanke- lijk genomene proeven met nieuwe of verbeterde werktuigen terwijl bovendien bij eventueele gebreken of defektende her- stellingen dezer machinesdaardoor meer moeitetijd en kos- ken vorderen. Al hetwelk voorzeker de aanschafling van der- gelijke werktuigen niet aanmoedigt. Waarbij nog komt dat de bouwhoevenb. v. in Engeland en Noord-Amerika eene veel grootere uitgebreidheid hebben, en naarmate die uitge- breidheid ook in grootere perceelen zijn verdeeld; waardoor het gebruikskapitaal dier machines in yerhouding tot de meer dere bundertallen, geringer wordt, en ook het bezigen daar- van geschikter en meer doelmatig is. Bovendien worden die uitgestrekte bouwhoeven veelal door de eigenaren zelven gebruikt of beheerdof in geval van ver- pachting, voor een grooter aantal jaren dan hier in den regel het geval is. Beide deze stelsels van landgebruik maken het aanwenden van buitengewone kosten meer raadzaam. Zoolang derhalve de menigte slootengreppen en water- leidingenwaardoor onze bouw-boerderijen zijn doorsneden met zijn geamoveerd en door drainage zijn vervangenja zoolang bet geheele landbouwstelsel in dit gewest geene ge- heele reorganisatie ondergaatvalt er aan de invoering van de hiervoor bedoelde verbeteringen niet te denkenen het is te voorzien dat dit niet dan langzaam zal plaats hebben. Eveneens is het te voorzien dat er nog geruimen tijd zal moeten verloopen, voor en aleer de Eriesche landbouwers in het algemeen de overtuiging zullen erlangendateven als bij andere bedrijvenook bij den landbouw de theorie als eene oudere zuster van de praktijk, deze dient voortegaan, ten einde haar te leidenvoor te lichten en te ondersteunen. Veel minder nogdat zij in die mate van deze overtuiging doordrongen wordendat zij hunne zonen als toekomstige landbouwers, met aanwending van aanzienlyke geldelijke of fers, naar andere gewesten zenden, ten einde hen door eene theoretische opleiding tot de praktijk te doen voorbereiden. Veel voorzeker zoude hierin kunnen worden te gemoet ge- komen wanneer zoodanig onderwijs gemakkelijk en min kost- baar en alzoo voor ieder toegankelijk werd gemaakt; het- zij door in iedere provincie eene landbouwkundige school op te rigtenhetzy door de gewone plattelands scholen ook daartoe dienstbaar te maken. Dit laatstehetwelk misschien om meer dan eene reden de voorkeur verdientzoude echter niet eer kunnen worden verwezenlijkt, dan nadat er geschikte leerboeken over dit on- derwerp voor jongelieden b. v. van 11 tot 14 jaren, waren verkrijgbaar gesteld, en nadat de platteland's onderwijzers nevens de vele reeds bestaande vakken van onderwijszich ook nog die van de landbouw-theorie hadden eigen gemaakt. Doch dit alles ligt voorshands zoo ver in het verschiet dat er nog wel eens tijd zal overschieten om deze zaak na- der te bespreken. Op het gevaar af van mij met mijn eigen wapen te ver- wonden wil ik nu nog met eenige regelen den toestand van den landbouw gedurende dezen zomer en de gevolgen daarvan mede te deelen. In N°. 21 van dit Weekblad las ik, van de Veluwe: De Veluwsche landmandie thans zijne akkers rondwan- „delt, kan die wandeling met genoegen verrigten." Al dadelijk kwam bij mij den wensch op Mogt datzelfde van den Frieschen landbouwer kunnen worden getuigd Maar dat deze wenschvoor een groot gedeelte ijdel was hiervan getuigden de meeste onzer veldgewassenen de onge- zondheid onzer gronden. De buitengewoon hooge stand van het boezemwater in dit gedeelte der provincie gedurende den ganschen winter, en die, dank hebbe het ontzettend aantal molenpolders in dit gewest, waardoor gedeeltenoningepolderdhet water van geheel de provincie moeten verzwelgen of althans op de hoogte wor den gehoudenbleef maar al te lang voortdurcnen was natuurlijk van zeer nadeeligen invloed op de gesteldheid onzer meerendeels zware kleigrondenmaar meer nog op de minder zware niet zelden zavelachtige grondeu. Van daar dan ook dat de wintergranen zich over het geheel aanvankelijk slecht voordeden en geruimen tijd zeer in hoedanigheid verschilden. En naauwelijks waren, door eenige weken droogte, soramige vruchten eenigzins van hunnen kwijnenden toestand hersteld, of eene regenachtige weersgesteldheid viel in, die weken achtereen bijna zonder tusschenpozen duurde, en, zoowel op vele winter- als op sommige zomergranen zeer nadeelig werkte. Seeds bij den aanvang van de hooioogst begonnen duurde deze ongunstige weersgesteldheid tot het einde der vorige maand. Het gevolg hiervan was alzoo, dat zij de oogst van alle veldvruchten benadeelde of voor het minst vertraagde; dat zij de grond bedierf en voor eene voorberei- ding voor de opvolgende vrucht ongeschikt maakte. Dat eindelijk de werkzaamheden werden bemoeijelijkt en teruggezet. De verdere nadeelige gevolgen van dat ongunstige weder zullen eenigermate kunnen worden opgemaakt uit de navolgende staat en voorlopige raming van de opbrengst der voornaamste veldgewassen, als: 1°. Tarwe. Van al de winter-vruchten deed zich de tarwe het best voorsommige perceelen zelfsvoorspelden geruimen PRIJS DER ADVERTENTieN van 1—6 regels 7 5 Cents. Elke regel meer 12 Cents. Zegelbegt bij elke plaatsing 35 Cents. Toezending uiterlijk Woensdag, Adresvan Bonqa C°.Amsterdam. tijd een goed beschot, en ofschoon het vooralsnog slechts eene raming is, werd dit door sommigen op 27 a 80 mud per bunder geschat. De laatst geoogste tarwe had van het natte weder echter veel te lijden, zoodat daarvan het beschot ongetwijfeld /a minder zal bedragen. 2°. Rogge. Met dit product is het niet zoo gunstig gesteld alhoewel het tijdig geoogst kunnende wordenniet zooveel dan anderen graansoorten van het natte weder had te lijden. Het meerendeel gering gewas, maar voornamelijk de nietige aren der rogge zijn oorzaak dat het beschot beneden het middel- matige blijft; dat algemeen niet hooger dan 16 a 18 mudden per bunder wordt geraamd. 3°. Garst (winter-). Het beschot van dit product zal onge twijfeld een aanmerkelijk verschil opleveren, al naarmate het op zacht- hoog- of op laag-zavig land is gebouwd. Ofschoon de aren algemeen nog al wel waren, en iets beloofdeo, zoo was nogthans het gewas zeer verschillend; van de meeste per ceelen echter gering. Over het algemeen meen ik evenwel te mogen voorspellen dat het beschot ook van de beste stukken niet bevredigend zal zijn, en waarschijnlijk slechts 40 a 45 mudden per bunder zal bedragen. 4°. Haver. Dit product had zich, wat het gewas betreft, algemeen van haren aanvankelijk kwijnenden toestand volko- men hersteldzoodat men meerendeel een nitmuntend gewas aantrof; ook de aren ontwikkelden zich flinken de haver zoude ongetwijfeld dit jaar gunstige resultaten hebben opge- leverd, ware niet de oogst zoozeer ongunstig geweest, dat de haver, zonder onderscheideen groot deel harer waarde, zoowel in beschot als kwaliteit heeft verloren. Het eerste is echter voor als nog onmogelijk te bepalendoch zeker is het, dat sommige pereeelen ter naauwernood het oogsten en de verdere bewerking waardig zijn. 5°. Koolzaad. Reeds vroegtijdig was het te voorzien dat het koolzaad dit jaar geene beste uitkomsten zoude opleverenen dit vooruitzigt is dan ook geheel bevestigd. Van de weinige bundertallen, welke niet waren omgeploegd, is het beschot van verreweg het meerendeel gering geweest, gemiddeld. 15 mudden per bunder. Heele enkele uitzonderingen leverden ruim 20 mudden. 6°. Viae. Wanneer de oogst van het vlas onder gunstige omstandigheden bad kunnen geschieden, dan had men, zoo dan al geene buitengewone toch billijke uitkomsten mogen verwachten. Doch dit product laat aankomende, ondervond, even als de haver, den invloed van het slechte weder in erge mate; waardoor het zaadbeschot, zoowel als de hoeveelheid en de kwaliteit van het vlas aanmerkelijk leed. Het eerste beloopt van 10 tot 15 mudden; het laatste schat men op 380 a 480 kilo per bunder. 7°. Cichorei. Dit product eenmaal ontkiemd of in het ge was, vraagt eene drooge weSrs- en grondsgesteldheid; geen wonder alzoo, dat het onder de langdurige natte gesteldheid van dampkring en grond, niet naar behooren vorderde. De nu reeds uitgegraven wortels vertoonen zich dan ook fijn en kort, en leveren algemeen eene geringe hoeveelheid wortels, voor zoo verre thans bekend, gemiddeld 15- A 1600 kilo per bunder, met enkele gunstige uitzonderingen. Trouwens, de grond was ook dit jaar geheel ongeschikt voor dit wortelge- was, zoo als thans by de rooijing duidelijk blijkt, daar dit werk met buitengewoone moeijelijkheid en kracht-inspanning gepnard gaat; en ten gevolge daarvan voor den landbouwer met groote kosten, (zelfs tot f 8 a 10 per 1000 kilo) ge- paard gaat; deze kosten afgetrokken van de geringe pry's der natte wortels, bedragende van 11 tot 13 per 1000 is het waarlijk duidelijk dat de bouw van dit product zeer nadeelige uitkomsten oplevert. 8°. Encten. Ook met opzigte van deze peulvrucht, kan kwalijk een te ongunstig tafereel worden opgehangeu. De meeste perceelen zijn letterlijk niets waard, en tot beesten- voeder zelf ongeschikt. Zeer enkele perceelen, die het vroegst konden worden binnengehaaldmaken eene uitzonderingen leveren bij eene behoorlijke deugd, een zij het dan ook gering beschot, hetwelk echter voor als nog zelf bij ra ming niet is op te geven. 9°. Boonen. Alhoewel de ongezonde grond ook voor deze peulvrucht van den aanvang af ongeschikt was, en zij langen tijd een kwynend aanzien hadden, herstelden de boonen voor namelijk de late soorten, (paarden- en duivenboonen) zich

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1866 | | pagina 1