- 22 -
BEEIGTEN OMTEENT DE VEEZIEKTE.
gcvoerd. Met den mccsten spocd en met inspanning van alle krachten
hestrijde nfien het kwaad, eer liet te laat is. Mogten, hetgecn wij diep
zouden betreurende noodige middeien niet worden verleend, dan zou
er, naar onzc overtuiging, slecbts overblijven den strijd op te geven en
alle van regeringswege vcrordendc maatregelen op te heffen. Met grond
mag men evenwel vertrouwen dat het tot dit uiterste niet komen zal.
Wij kunnen niet geloovendat iemand de verantwoordelijkheid van zoo-
danige handeling op zicli zou durven nemen. Inlegendeel staat ons ver
trouwen vast, dat de wijsbeid van Uwe Majesteit, ondersteund door de
medewerking van alien, die levendig beseffen wat .bet waarachlig belang
des lands in deze vordert, het vaderland zal behoeden voor de onbere-
kenbare nadeelen, die uit de verspreiding der veepest over bet geheele
llijk zouden voortvloeijen. Het ligt niet regtstreeks op den wog der
commissic om de middeien aan te wijzen, waaruit de kosten kunnen be-
streden worden. Zij acht zich dan ook niet bevoegd dit punt in bijzon-
derheden te behandelen; maar zij mecnt toch in bet algemeen de ge-
dachte te mogen aangeven, die de beslissing daarover zal behooren te
beheerschen. Van het beginsel uitgaande.dat die kosten billijkerwijze
behooren gedragen te worden door ben, ten wier behoeve zij bovenal
worden aangewend, zal men de vraag moeten beantwoordenwic door
de uitgaven, die voor den voorgestelden maalregel noodig zijn, in de
eerste plants worden gebaat? Uitroeijing van den veelypbus is voor-
zeker in het algemeen belang, en het is dus billijk dat ieder naar zijn
vermogen daartoe bijdrage; maar er zijn standen, die meer dan andere,
die meer onmiddelijk belang daarbij hebben. Het zijn de veehouders en
de grondeigenaars. Van hen mag dus in de eerste plants eeue bijdrage
in de kosten gevergd worden. Wij veroorlovcn ons derhalve, in het al
gemeen, het denkbeeld aan te geven, dat ter bestrijding van de kosten
der te nemen maatregelen, in de eerste plaats, een boorngeld zal worden
geheven, en, in de tweede plaats, opcenten op de grondbelasting bo
venal op de ongebouwde eigendommen; en voorts op bet personnel. Deze
belasling zou welligt over twee of meer jaren kunnen verdeeld worden,
ten einde den last des te minder drukkend te maken. Daar het noodig
is, dat reeds zeer spoedig over de geheele som kunne beschikt wor
den zou daarin kunnen worden voorzien door dc uitgifte van sohalkist-
biljetteu of door bet aangaan eener gcldlcening.
III. De derde vraag, waarover Uwe Majesteit bet gevoelen der commis
sic wenscht te vernemcn: of er nog andere maatregelen van overheids-
vjege te nemen zijn, waarvan met grond de uitroeijing van den
veetyphus kan verwacht worden, moot naar onze overtuiging in het
algemeen onlkennend worden beantwoord.
De comntissie veroorlooft zich echter op enkele maatregelen te wijzen,
die strekken kunnen om bet voorgestelde plan te ondersteunen.
In de eerste plaats acht zij het hoogst noodig, dat, in afwacbting van
Uwer Majesteits beslissing ten opzigle der door de commissic voorgestelde
maatregelen, dc besmette kring, binnen de lijn van afsluiting begrepen,
niet uitgebreid worde, en dat met kracht daarbuiten met de afmaking
worde volgebouden. Zij acht dit van zoo veel belang, dat zij nietaarzelt,
daarop met den meesten ernst bij Uwe Majesteit aan to dringen. Ook
acht zij het vvenschelijkdat maatregelen worden bcvolcn waardoor aan
de misbruiken, die bij het vervoer van slagtvee plaats hebben, een einde
gemaakt worde. Het is toch van algemeene bekendheiddat onder den
naam van slagtvee niet zelden fokvee, maar zelfs kalfdragend en melkvee
in de besmette streek wordt vervocrd. Met groote ingenomenhoid heeft
de commissie kennis genomen van de pogingendoor de Regering aan
gewend om door aanbeveling van desinfecterende middeien, zoowel in de
besmette als in de onbesmctte streekde verdere verspreiding dor ziekte
te voorkomen. Zij meent, dat, indien die middeien algemeen werden
toegepast, de overige maatregelen daardoor krachtig zouden worden on
dersteund. Zij veroorlooft zich bovendien, den wensch uit te spreken
dat, behalve wassching van het vee met creosoot en carbolzuurhoudend
water, ook de desinfectie der stallen als voorbehoedrniddel worde aan-
bevolen op dc wijze, als hierboven uitvoerig is uiteengezet. Die middeien
zouden tot de laagst mogelijkc prijzen van Rijkswoge moeten worden
verstrekt. In de vierde plaats ware bet wenschelijk, dat voorzien werd
in de rnoeijelijkheidvoortvloeijende uit bet ontbreken van bepalingen in
de wet van September 1800 op de onteigening van hooi, stroo, mest en
andere voorwerpen. De onteigening van deze voorwerpen, die onmisbaar
is voor het welslagen van den voorgestelden maatregel, kan thans alleen
geschieden volgens de wet van 28 Augustus 1851 Slaalsblad n". 125).
De commissie meent ook te moeten wijzen op het gevaar, dat voor de
onbesmette streken kan ontstaan door manden of kisten, waarin vleesch
naar de besmette streek of naar Engeland is vervoerd. Die manden,
kisten of andere voorwerpen zouden met, of althans niet dan na desinfectie
mogen teruggevoerd worden. Behalve op deze punten, waarin welligt
spoedig zou kunnen voorzien worden, wenscht de commissie de aandacht
te vestigen op de noodzakelijkheid, dat er eene wet op de veeartsenij-
kundige politie worde in het leven geroepen, rustende op het beginsel,
dat aan de Hooge Regering eene uitgebreide magt werd verleend om het
kwaad in de bcginselen te smoren. Daardoor zal men in bet vervolg
dadelijk bij het ontstaan van eene ramp, als die, waarondor ons vader
land gebukt gaat, de middeien gereed hebben om sncl, eenparig en
krachtig te handelen. Van niet minder gewigt acht de commissie het
tot stand komen van eene wet, regelende de uitoefening der veeartsenij-
kunst. Ware de Regering bij het uitbreken van den veetyphus met
deze twee wetten gewapend geweest, dan zou bet kwaad vermoedelijk
bij den aanvang zijn gestuit.
IV. Op de vraag, of er middeien belcend zijn om rundvee tefokken,
dat weinig of geene valbaarheid bezit om door veetyphus te luorden
aangetast, moet evenzeer onlkennend worden geantwoord.
Men heeft uvel cens beweerddat er rassen zijn die geen vatbaarheid
voor de ziekte bezitlenen bepaaldelijk is dit beweerd van het Durliam-
ras en van dat van Bretagne; die bewering is echter gebleken onjuist te
zijn. In een verslag over den veetyphus in Engeland, door Professor
Simonds, geplaatst in the Farmers Magazine van November 1866wordt
vermelddat in alle graafschappen van Engeland en Schotland waarin
zeer verschillende rassen van runderen voorkomen de veepest zich met
gelijke woede onder al bet vee heeft verspreid. Van een hevigen aan-
val der ziekte op Durhamvee Shorlhoruswordt onder anderen gespro-
ken in hetzelfde lijdschrift, October 1866. Wat bet ras van Bietagne
betreftdit komt dikwijls voor onder melkkoeijen die Londen van melk
voorzien. In deze melkerijen is juist de ziekte het eerst uitgebroken
en heeft er het hevigste gewoed terwijl door Professor Simonds niet
wordt vermeld dat bet Bretagne-ras aldaar onaangetast zou zijn geble-
ven hetgeen dan toch zijne aandacht niet zou zijn ontsnaptdaar vooral
bij met het inspecteren dier stallen is belast geweest.
Men zou welligt kunnen wijzen op de proevenin de vorige eeuw
door Geert Reinders genomen, omdoor inenting van kalveren van ge-
beterde koeijen voor den veetyphus minder vatbaar vee te verkrijgen.
Dit middel echter zou naar het oordeel der commissie eerst dan zijne
aanwending kunnen vinden, wanneer geheel de vaderlandsche veestapel
ware aangetast.
Aan bet einde van onze taak gekomcn betuigen wij "Uwe Majesteit
onzen dank voor het in ons gestelde vertrouwen. Met de meeste riaauw-
gezetheid hebben v\ij getracht ons van den last, ons opgelegdte kwijten.
Een gevocl van kieschheid noopt onsUwe Majesteit ecrbiedig te ver-
zoekendat, indien het door onze commissie voorgestelde plan mogt
worden aangenomengeen van de leden der commissie met de uitvoering
moge belast worden.
Met den vurigen wenschdat de pogingen van Uwe Majesteit om ons
dierbaar vaderland tc vcrlossen van de ramp, waardoor hot bczocbt wordt,
mogen gezegend vvorden hebben wij de eer te zijn
SireVan Uwe Majesteit de gehoorzame onderdancn
HEEMSKEBK, Foorzilter. SCHIMMELPENNINCK van
VAN LIMBURG STIRUM. dep. OIJE.
VAN DOORN. VAN DE MORTEL.
ROELL. E. H. VON BAUMHAUER.
J. LOUDON. A. DE PINTO.
D. R. GEVERS DEYNOOT. G. J. HENGEVELD.
Mr. P. VAN OUTEREN. J. B. SNELLEN.
G VAN TETS. H. VAN CAPPELLESe-
AMERSFOORDT. crelaris.
Afzonderlijkc nota van den hecr J. Loudon.
Sire
De ondergeteekende kan zich tot zijn lecdwezen niet vereenigen met
het voorstel der meerderbeidzoo als dit wordt omschrcven bij de be-
antwoording van de door Uwe Majesteit aan de commissie gestelde
tweede vraag.
Hij neomt daaroni eerbiedig de vrijheid zijne beschouwingen ter zake
aan hot wijzer oordeel van Uwe Majesteit te onderwerpen.
Het moge vermelel schijnen zijn gevoelen te stellen tegenover de uit-
spraak van eene zoo aanzienlijke commissie, het ware voorzeker onver-
antwoordelijk eene overtuiging te smorendie werd opgedaan gedurende
een onvermoeiden strijd van weldra achttien maanden tegen de volksramp
die het hier geldt.
Vereerd door bet vertrouwen van Uwe Majesteit, ook in hem gesteld,
gelooft de ondergeteekende dat het niet votdoende is wanneer de slaats-
commissie een ad vies uitbrengt; bij meent dat bovenal van haar wordt
verwacht een praklisch, een uitvoerbaar advies, en dit hoofdvereischte
kan hij niet ontdekken in bet aangenomen plan.
Ilij kan niet gelooven, dat eene aanvraag om do vele millioenen die
men tot uitvoering van het plan noodig acht, bijval zou vinden bij de
wetgevende magt, ook uit aanmerking van het, voor de uitvoering,
slecht gekozen tijdstip. Immers, toen onlangs de wet van 15 Septem
ber 1866 (Staatsblad n®. 150) in al de gemeenten van Zuid-Holland op
twee na was toegepast, moest de uitvoering worden gestaakt, orndat de
Regeiing het tijdstip niet gunstig achtte. Die reden bestaat nog en
zal nog eenigen tijd blijven bestaan. Ziet hij gevvigtige bezwaren tegen
de vcrwezenlijking van het financieol gedeelte van bet voorstel, niet
minder wegen bij hem de bezwaren tegen de uitvoering van bet plan
van den veldtogt, zoo men al over de millioenen mogt kunnen besehik-
ken. Het denkbeeld is: snel en krachtig handelen. Nu behoeft men
iriderdaad slechts weinig ondervinding te hebben van den gang der admi-
nistratie, om te weten wat er aan verbonden is, om een geschikt per-
soneel bijeeu te krijgenals hier bedoeld wordt. De meerderbeid wenscht
de toepassing van de door haar voorgestelde maatregelen te zien opgc-
dragen aan een korps goed gedisciplineerde personen, en zegt verder:
Het oveiigc dienstpersoneel moot talrijk zijn, wanneer men het doel
wit bereiken: zoodanig krachtig korps, waarbij vooral op de zamenstel-
ling van het kader is te letten, moet gesteund worden door de militaire
magt, thans belast met de bewaking der lijn van afsluiting."
Om nu cenigzins te kunnen ramen het cijfor van bet benoodigd per-
soneel, zal het welligt voldoende zijn te weten dat voor de bewaking
van die urenlange lijn van afsluiting van waar de operation zouden
moeten beginnen thans in dienst zijn 24 officieren en 2050 onder-
officieren en manschap. Neemt men hierbij in aanmerking dat de afslui
ting verre van voldoende is, vermits de bewaking meer aan patrouilles
dan aan vaste posten is toevertrouwd, dan schijnt bet geprojektecrd civiel
korps niet minder talrijk te mogen zijn dan het miiitair. Maar moet dat
korps bestaan uit goed gedisciplineerde personen met een kader, dan rijst
de vraag: waar zal men ze vinden? Er wordt verwezen naar het korps
koninklijke marechausseemaar is dit talrijk genoeg, en kan het worden
gemist? Moet men nu, na denkelijk lang en vruchteloos zoeken, tot het
besluit komen om het benoodigd getal mannen te disciplineren en het
benoodigd kader te vormen, waar blijft dan het snel handelen, een der
elementen van het plan9 Maar er is meer. Zal de maatregel iets be-
teekenen, dan mag niets het voortrukken in den weg staan, en zal men
er dus op voorbereid moeten zijn, om denkbaar vcrzet terstond met ge-
weld te onderdrukken. Daarvoor is de militaire hulp onmisbaar. Het
miiitair kordon zal dus bet civicle op de hielcn moeten volgen. Al die
menschen moeten worden gevoed, gehuisvest. Raadpleegt de onder
geteekende nu zijne ondervinding, en gaat hij na hoeveel dagen, soms
weken er mede gemoeid gaan om een kordon van der geprojekteerde
distantie te doen betrekken, dan vraagt hij: wat zal het zijn, als men
die menschenmassa, dat leger van ruim 4000 man, schier dagelijks moet
doen veranderen van kwartieren, die niet zoo maar beschikbaar zijn?
Een gedeelte moge telkens achterblijven voor'de bewaking, manr een
grooler gedeelte moet toch blijven voortrukken. Kan de uitvoering van
dergelijk plan in de vertc beantwoorden aan het denkbeeld van snel han
delen, dat men met zooveel nadruk op den voorgrond stelt? Hij erkent
zoozeer, als elk lid der vergadering, dat afmaken het eenig afdoend mid-
del is om die ziekte geheel uit te roeijen, maar dan moet het ook op
eensoveral te gelijk worden toegepast. Zoolang er cenig middenpunt
van besmetting overblijft, bestaat er vrees voor terugkeer der ziekte,
daar waar afgemaakt is. De ondervinding bewijstdit, daar men, nm den
besmcttcn kring been, voortdurend en in toenemende mate moot afmaken
om de uitbreiding te beletten. Met andere woorden: hot stelsel van af
maken is nu palliatief; zal bet curaticf werken, dan sla men den slag
overal te gelijk. Kon men thans over de noodige millioenen beschikken,
hij zou adviseren om liever op een dag met de ramp af te rekenen. Nu
dit niet het geval is wil hij, zondcr van het beginsel af te wijken, het
gunstig oogenblik afwachten en, zoo doende, in de medewerking der
natuur eene vergocding zoeken voor het gemis van het benoodigde geld.
Al ontkent hij niet, dat dit tijdverlies, met het oog op de algemeene
weivaart, is gcldverlies, zoo staat hier toch tegenover dat, zoo het aan
genomen plan mislukt hetgeen altijd mogelijk is die millioenen
uit 's lands kas zijn verdwenenen niet meer kunnen worden aangewend
om op andere wijze aan de algemeene ramp te gemoet te komen. De
loop der ziekte in dit jaar is dezelfdo als in het afgeloopene: toeneming
in den staltijd, afneming naar den weitijd. Het iaagste cijfer kwam voor
in bet begin van Junij 1866. In dit jaar kan bet iets vroeger worden
verwacht, omdat men vroeger stalde. Toen miste men de wettelijke be-
voegdheid, die de wet van 15 September jl. (Staatsblad n°. 150) thans
aan do Regering geeft. Tegen dien tijd dus moet de slag worden gesta
gen, en er zullen dan, vermoedelijk, minder ionnen noodig zijn dan nu
millioenen. Het is geen millioenenvrees die den ondergeteekende zoo
doet spreken. Hij is zoo zeer als eenig lid der commissie bereid offers,
ja zware offers te brengen, om groote rampen te bestrijden, maar hij
vraagt welke waarborg kan men geven dat met de gevraagde millioenen
de veetyphus zal zijn afgekocht? Men wijst veelal op hetgeen in bet
praklisch Engeland is gedaan, maar vergeet daarbij te vermelden dat de
engelsche wet van 20 February 1866, geen trapsgewijzemaar onver-
wijtde afmaking beveelt van alle door vecziekte aangetaste dieren, en dat
krachlens diezelfde wet de millioenen daar niet door 's Rijks kas maar
door plaatsclijke heffingen local rates" zijn opgebragt, terwijl voor aan
getaste runderen slecbts de helft, voor gezonde slecbts drie vierde wordt
vergoed. Zelfs de biilijkste van alle helastingen in casu, een hoorn-
geld billijk indien bet gepaard gaat met onteigening en afmaking
wordt bij ons niet geheven.
Intusscheu is het niet voldoende af te keuren, men dient een beteren
weg aan te wijzen. Ook hier moet de ondergeteekende welligt den
Artt. 12 en 18 der Act to amend the Law relating to Contagions
or Infections Diseases in Cattle and other Animals.
scltijn van ovcrmocd op zich laden. De meerderbeid toch spreekt krach
tig bare overtuiging uit, wanneer zij bij bet niet opvolgen van haar plan
van oordeel is, dat de strijd moet worden opgegeven en alle maatregelen
van regeringswege opgeheven. Mogt, om welke reden ook, het voor
stel der meerderheid niet tot uitvoering komende ondergeteekende is
er gorust op dat U. M. niet zal besluiten tot het wanhopen'd uiterste
het laisser aller. Hij zou het wagen met do meeste bescbeidenheid te
wijzen op een tertium. Een geheel nieuw denkbeeld aan te geven in
deze reeds van alle kanten bestudeerdebelangrijke aangeiegenheid is
onmogelijk. De meerderbeid kon dit evenmin als de minderheid. De kwestie
kan dus slecbts ioopen over de toepassing der bekende middeien, die
wetenschap en ervaring aan de band doen. Tot eene meer bepaalde
formulering zijner denkheelden overgaande, zoo komt don ondergeteekende
in de gegeven omstandigheden de volgende gedragslijn meest geraden voor.
Builen de lijn. Voortgaan met afmaken op den tegenwoordigen voet
dat is van zieken, verdachten en gezonden die met zieken in aanraking
zijn geweest. Het vleesch van de gezonden uitdeelen aan de armen.
Niet ten onregte toch verwekt het ergernis dat men gezond vleesch ver-
nietigt terwijl de regering bij het uitbreken der ziekte in de Slaats-
Courant de meening uitdruktc (op gezag van deskundigen) dat zelfs
vleesch van dieren in het begin der ziekte gedood, zonder nadeel kan
worden gebruikt. Aan die uitdeeling is bovendien bet voordeei verbon
den, dat het vleesch spoediger wordt vernietigd, dan bij inzouting en
verkoop, waaraan eigenaardige bezwaren zijn verbonden, die niet worden
opgewogen door de luttele opbrengst. Het kan zijn nut hebben hier
aan te teekenen, dat volgens art. 15 der aangehaalde engelsche wet, de
plaatselijke autoriteit bevoegd is gezonde runderen, die met zieke in
aanraking zijn geweest, te doen afmaken, terwijl de eigenaar van het
afgemaakt gezond rundvee de keus heeft om daarover zelf te beschikken
of het aan de plaatselijke autoriteit af te staan tegen J der waarde.
Vernietiging zoo mogelijk door verbranding of onbruikbaarmaking
en begraving van de afgemaakte, zieke of verdachte, of reeds aan de
ziekte gestorven runderen met huid en haar, mest, hooi en stroo.
Ontsmelting op ruime schaal, voor Rijks rekening en onder toezigt der
gemeentepolitie, van stallen en al wat met de afgemaakte of afgestorven
dieren is in aanraking geweest. Binnen eene maand geen nieuw vee
op den stal waar oriteigend is.
Binnen de lijn. Versterking der gemeentepolitie door buitengowone
veldwachters voor Rijks rekening. Verbod van alle uit-, in- en door-
voer van rundvee, vcrsche koebuiden, versch koebaar, verscbe bcendc-
ren en afval, koemest, hooi, stroo, koedekken, stalgereedscbappen
voor zoover in- of uitvoer betreft, zonder dispeusutie des konings of
van den minister voor zooveel vervoer betreft zonder vergunning
van den burgemeestergeviscerd door den commissaris des konings.
Bij overtreding, in besiagneming en straf. Intrekking van het konink-
lijk besluit van 30 April 1866, Staatsblad No. 78). Vernietiging,
zoo mogelijk door verbranding, of onbruikbaarmaking en begraving van
aan veelypbus gestorven rundvee met huid en haar, mest, hooi en stroo,
zoo mogelijk waar het rund zich bevindt, tegen eene uitkeering aan den
eigenaar van hoogstons f 15 voor elk volwassen rund en hoogstens
f 7.50 voor een kalf, uit te betalen 8 dagen na de begraving, indien
niet blijkt van opgraving. De begraving en al wat tot vernietiging of
onbruikbaarmaking noodig is, komt ten koste van het Rijk.
In het koninkiijk besluit van 30 April 1866 Staatsblad N°. 78) ligt
onmiskenbaar eenige hardheid, nadat de Regering, van af het begin der
ziekte, tot aan het in werking treden van dat besluit, op groote schaal
het onteigenen van doode runderen, om ze met de huid te be'graven had
geduld, en gelijk hierboven is aangeteekend in de Sl.-Cl. had
verklaard, dat het vleesch van zieke runderen bruikbaar was. De wijzi-
ging, onlangs in de toepassing van dat besluit gebragt, krachtens welke
de huid ter beschikking wordt gelaten van den eigenaar, schijnt veie be
zwaren te ontmoeten. De ontsmelting is even moeijelijk door den
eigenaar te bewerkstelligen, als door de politie te survetllerenterwijl
de huid, bij volledige ontsmelting, in waarde schijnt te verininderen.
Door de loezegging van de bedoelde uitkeering aan den eigenaar verbindt
men diens belang aan de niet-opgraving en zal tevens worden voorkomen,
hetgeen thans op groote schaal geschiedt, dat zieke runderen »in extre
mis" worden geslagt, om het vieesch voor spotprijzen te verkoopen.
Streng toezigt op ontsmetting als boven. Streng toezigt op de keuring
van vleeschdes noods door aansteliing van buitengewone keurmeeslers.
Voorbehoedende wassching met kreosootwater aanbevelen overeenkomstig
de circulaire van den minister van binnenlandsche zakendd. 27 Decem
ber 1866, litt.A, 9e afdeeling, aan de commissarissen des konings gerigt
en aan de gemeentebesturen in Zuid-Holland medegedeeld bij Provinciaal
blad N°. 165, van 1866, tegen verbeuring van bovenbedoelde uit
keering voor gestorven runderen bij niet-toepassing. Op een nader
door den minister van binnenlandsche zaken te bepalen tijdstip voor
den 1 Junij a. s.wordt overal afgemaakt als buiten de lijnmet uit-
zondering van de blijkbaar herstelden. Ontsmetting op ruime schaal
voor Rijks rekening, onder toezigt als boven. Elke gemeente, waar op
bet bepaalde tijdstip moet worden afgemaakt, krijgt een voldoend getal
militairen, om gedurende eenigen tijd de gemeentepolitie te steunen en
te waken tegen opgraving enz. Binnen een maand geen nieuw vee op
den stal waar onteigend is. Uit en in die gemeente geen vee in de
weiden voor den 15den dag na bet door den minister bepaald hierboven
bedoeld tijdstip. Men dient eenige ruimte van tijd te hebben om zich
zooveel mogelijk te verzekerendat niet anders dan gezond vee in de-
weide komt. Het staat toch nagenoeg vast, dat wanneer zij niet mogt
zijn overwonnen voor den weitijd, de ziekte bet land met een nieuw
rampvol jaar bedreigt.
De ondergeteekende gelooft, dat men in de gegeven omstandigheden
langs den door hem aangegeven weg, tot de meest praktiscbe oplossing
van het aanhangig vraagstuk zal geraken. Hij heeft gemeend het ver
trouwen, waarmede U. M. ook hem vereerde, te moeten beantwoorden
met eene bescheiden maar vrijmoedige uiteenzetting zijner denkbeelden.
Van Uwe Majesteit
de getrouwe onderdaan en gehoorzame dienaar,.
J. LOUDON.
In de Staats-Courant zijn medegedeeld opgaven omtrent den
veetyphus in de prov. Noord-Holland Zuid-HollandUtrecht
en Gelderland, over de week van 2026 Januarij, en wel
a. Noord-Holland. Aangetast 288 gestorven 7 afge
maakt 274, hersteld 7 en nog ziek geen; sedert het be
gin der veeziekte zijn in het geheel: aangetast 7038 gestor
ven 888, afgemaakt 5345 en hersteld 805 runderen; boven
dien nog afgemaakt 130 stuks.
B. Zuid-Holland. Aangetast 1981, gestorven 599, afge
maakt 26, hersteld 183 en nog ziek 1174 runderen; sedert
het begin der veeziekte zijn in het geheel: aangetast 85,125
gestorven 38,749, afgemaakt 14,809 en hersteld 29,676 stuks.
c. Utrecht. Aangetast 826, gestorven 742, afgemaakt
geen, hersteld 254 runderen; sedert het begin der vee
ziekte zijn in bet geheelaangetast 47,112, gestorven 28,161,
afgemaakt 3479, hersteld 14,258 en nog ziek 1214 stuks.
d. Gelderland. Aangetast 153, gestorven 5, afgemaakt
698, hersteld 0 en nog ziek geen; sedert het begin