W E Eli BL A II
1867.
Vrijdag, 22 Februarm.
VAN
A AN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDEE-BELANGEN GEWIJD
Aclitate SaaTgang
Landbouw.
RlJNLAJiD.
Hoofdredacteur C. E. DE CLERCQ
V E E P E S T.
IIAARLEMMERMEER
PRIJS VAN HET ABONNEMENT
in het Jaarf 6.
Alle Toezendingeude Eedactie betreffendemoeten geschieden aan
den Hoofdredacteur, te Haarlem, in de Kleine Houtstraat.
VEESLAG dee VEKEENIGDE VERGADERING
gehouden op Zaturdag 16 Eebruarij 1867, des voormiddags
ten 10 /2 ure, in het Gemeenlandshuis te Leiden.
Tegenwoordig 21 Leden.
De Notulen der vorige Vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
Aan de orde is het voorstel van Dijkgraaf en Hoogheemradenter be-
noeming van eene Commissie van deskundigen tot beraming van werken
oni de ontlasting van den boezem te verbeleren.
Aan het slot eener uitvoerige missive van Dijkgraaf en Hoogheemraden
waarbij deze zaak besproken wordtworden ter overweging gegeven de
volgende vraagpunlen, welke men ter beantvvoording aan eene Commissie
van bevoegde deskundigen, die noch direct, noch indirect met Rijnlands
bestuur in betrekking staanzou wenschen voor te leggen.
De buitengewoon hooge standen van Rijnlands boezem in de maanden
November en December van 1866veroorzaakt door langdurigen en zwaren
regenval, en het aanhoudend heerschen van noorde- en noord-weste-
winden, waardoor de natuurlijke lozing door de sluizen te Katwijk,
Spaarndam en Halfweg, meerendeels belet werd, terwijl ook de stoom-
gemalen, door den hoogen stand van het buitenvvater, gedurig moesten
stilstaanbebben de vraag doen rijzen: #Of het in het belang van de
landen, in het Hoogheemraadschap gelegen, wenschelijk kan geacht wor
den, om door bet versterken en vermeerderen der kunstmatige middelen
tot waterafvoer, een toestand daar te stellen, waardoor men ten alien
tijde meester zou zijn, om bet rijzen van den boezem tot eenig voor het
Hoogheemraadschap wenschelijk peil te beperken."
Ten einde het antwoord op deze vraag met meer juistheid te kunnen
overwegen, zou men wenschen ingelicht te worden omtrent de hoogte,
waarop het wenschelijk zou zijn het beoogde peil te bepalen; den aard
en de inrigting der benoodigde werken tot bereiking van het genoemde
doel, zoo ook omtrent de plaats van stichtingden daarvoor vermoedelijk
benoodigden tijd en de geldelijke uitgaven daaraan verbonden.
Mogt de beschrcven meest gewenschte toestand als niet bereikhaar
worden beschouwd, dan rijst in de tweede plaats de vraag: nOf de
waterlossing van Rijnland niet aanmerkelijk beter dan thans te maken is,
door verbetering en gedeeltelijk ook door vermeerdering van de bestaande
kunstwerken; zoo ja, waarin zouden die verbeteringen bestaan en
welke kosten zouden daaraan zijn verbonden?
In verband met de beide gestelde vragen, komt in de derdc plaats in
aanmerkinghet al of niet voldoende der af- en toevoerkanalen en capa-
citeit van Rijnlands boezem.
Bij het overwegen van deze gewigtigo vraagpunlen behoort op het oog
te worden gehouden:
1°. dat de overtuiging meer en meer veld wint, dat lage waterstanden
voor de landerijen, zoowel voor wei- als voor bouwland, in het alge-
meen wenschelijk zijn, en dat zij eene eerste vereiscbte zijn voor eene
verbeterde landbouwpraktijk;
2°. dat het te verwachten is, dat de menigle polders, welke op Rijn
lands boezem uitslaan, van lieverlede hunne middelen tot waterafvoer
zullen verbeteren of versterken
3°. dat er eene toenemende begeerte bestaat, om zoowel boezemlanden
als boezemwaterendie daarvoor vatbaar zijn, in te polderen en droog
te maken
4°. dat bet billijk scbijnt om ook aan de polders, ten zuiden van den
Rijn gelegen, zoo veel mogelijk het voorregt te verschaffen om, zonder
eenige beperkingten alien tijde hun water op den algemeenen boezem
te kunnen loozen.
Doch tevens dient overwogen te worden: welke de vermoedelijke in-
vloed zijn zal van de thans aangevangen werken voor de doorgraving van
Holland op zijn smalst, waardoor Rijnlands boezem de vrije afwatering
op groote kanalen erlangen zal, die ingevolge de concessie op een peil
van 50 duim A.P. moeten gehouden worden; eene verpligting, waar-
van de raogelijkheid evenwel in der tijd door het bestuur van Rijnland is
in twijfel getrokken; en eindelijk: het zeldzame van den toestandwaarin
men heeft verkeerd, en die zich in 25 jaren niet heeft voorgedaan.
De brecdvoerige en langdurige discussienover dit onderwerp door
verschillende leden gevoerddroegen het kenmerk dat algemeen de be-
hoefte aan verbetering van den waterstand gevoeld werd, en men bereid
was daarvoor geldelijke offers te brengen.
Daar er evenwel omtrent de wijze van bandelen in deze verschil van
meening bestondzoo werden door den Voorzitter de volgende punten
gesteld en in omvraag gebragt
A0. Is het wenschelijk dat er middelen beraamd worden om den boe
zem in een meer gewenschten toestand te brengen
Dit punt wordt aangenomen zonder hoofdelijke stemming.
2°. Zal men vrecmde hulp, dat is: die van deskundigen buiten Rijn
land tnroepen
De Heer Viruly stelt voor, omv6or dat hiertoe worde overgegaan
men eerst vrage de opinie van Rijnlands technici.
De Voorzitter zegt, dat het om verschillende redenen wenschelijk is
voorgekomenbet oordeel van den Hoofdopzigter eerst dan te vragen
wanneer een bepaald plan ter overweging zal worden aangeboden nie-
mand zal daartoe beter bevoegd en geschikt zijn dan de Heer Kros, uit-
hoofde van zijne naauwkeurige bekendheid met de locale toestanden van
bet Hoogheemraadschap; terwijl juist een versche blik op den tegen-
woordigen staat van zaken veelligt tot hot a^nwenden van nieuwe midde
len zal kunnen leiden.
Met 18 tegen 3 stemmen wordt dit gevoelen van Dijkgraaf en Hoog
heemraden aangenomen.
Als 3°. punt wordt gesteldZal die in te roepen hulp bestaan in eene
Commissie van deskundigenof zal men die op anderc wijze trachten te
verkrijgen b. v. door bet uitschrijven van eene prijsvraag?
De Heeren Jonker en van Lennep verklaren zich voor de prijsvraag
omdatzoo doendeaan velenja aan alien die belangstellen in het
onderwerpde gelegenheid geopend wordt hunne denkbeelden mede te
deelen terwijl nu slechts enkelen zulleri worden gekozen om zich met
die zaak bezig te houden.
De Dijkgraaf antwoordtdat het wel niet mogelijk zijn zal de gestelde
vragen met eenige juistheid te waardeerenzonder bet instellen van
lokaal onderzoek en na het verkrijgen van vele inlichtingenwelke niet
aan ieder kunnen worden gegeven. Ook voor een spoedige oplossing
scbijnt bet wenschelijk, de zaak in handen van eene Commissie te stellen.
Met 18 tegen 3 stemmen wordt dit gevoelen van Dijkgraaf en Hoog
heemraden aangenomen.
Bij het behandelen der vragen, welke aan de Commissie zullen wor
den voorgelegd stelt de Heer Blusse als amendement voor, de vraag
uitsluitend te beperken tot de gegevens op technisch gebied, waaromtrent
een onderzoek gewenscht wordt. Hij acht bet noodig dat bet gewenschte
peil bepaald worde door het bestuur van Rijnland, en dat men afzie van
elke nevenbeschouwing.
Hij stelt daarom voor, de vraag aldus te lezen
ii Door welke wijziging der bestaande afvoer- en lozing-middelen of
door welke stichting van nieuwe, men een toestand in bet leven zou
kunnen roepen, waardoor men ten alien tijde, buiten zeldzame om-
standighedenmeester zou zijn om het rijzen van den boezem zoowel
in het Noorden als in het Zuiden tot een wenschelijk peil te Imper
ii ken het al met berekening van tijdelijke en voortdurende kosten."
(Het woord wenschelijk door een cijfer te vervangen).
De Heeren van Stralen en de Clercq verdedigen het voorstel van
Dijkgraaf en Hoogheemraden uit verschillende gezigtspuntenen geven
te kennen dat, daar het aannemen van een vast peil over de geheele
uitgestrektheid van den boezem schier eene onmogelijkheid is een be
paald peil als het juiste te erkennen en als uitgangspunt te nemen voor
de beschouwingen der te benoemen Commissie bezwaar heeft gegeven.
Zij geven voorts te kennendat het verschil tusschen de vraagzoo als
die door Dijkgraaf en Hoogheemraden gesteld werd, en de redactie van
den Heer Blusse, niet van overwegenden invloed is op de zaak zelf,
doch dat Dijkgraaf en Hoogheemraden gewenscht hadden die behandeld
te zien zoowel in den ruimsten als in engeren zin ten einde het Be
stuur van Rijnland zou kunnen beoordeelen of bet beheerschen van den
boezem al of niet onder de utopien moet worden gerangschikt.
De Heer Piek kan zich wel vereenigen met het amendement Blusse,
mils er geen vast peil bepaald worde; bij het doen der vraag in den
uilgebreidsten zin heeft bij weinig heil gezien, omdat, ofschoon hij toe-
geeft dat het doel bereikt kan wordende daaraan verbonden kosten
zeker het riut verre zouden overtreffen.
De Heer van Lennep wenscht, dat bij het amendement van den Heer
Blusse, nog eene vraag gevoegd worde over de verbetering der middelen
tot inlating van water, omdat de boezem des zomers gewoonlijk veel
te laag is.
De Heer Blusse heeft bezwaar om zijn amendement in dien zin te wijzigen.
De Heeren Bultman en Jonker wenschen, dat de waarschijnlijke in
vloed op den boezemwelke door de doorgraving van Holland zal worden
teweeg gebragt, in het oog worde gehouden, zoo als dit in het voorstel
van Dijkgraaf en Hoogheemraden geschied is. De Ileer de Clercq zou
er ook prijs op stellendat de toelichting tot het voorstel behouden bleef.
De Heer Blusse verklaart zich daartegen; het hoofddoel van zijn amen
dement is juistom de onzekere kansen van de doorgraving niet in re-
kening te brengen bij het beoordeelen der aanhangige kwestie.
Verdcr bleek uit de gevoerde discussien ten duidelijkste, dat het de
wensch is: zoowel van de vertegenwoordigers van het noorden als van
het zuiden, om de peilbemaling, ten zuiden van den Rijn, opgeheven te
zien; en dat de aan to wenden middelen daartoe in de eerste plaats
zullen behooren te strekken.
De Heer Piek zegt, dat dit laatste punt in het bijzonder de aandacht
van Dijkgraaf en Hoogheemraden getrokken heeft, en zij weldia in staat
hopen te zijn omoak afgescheiden van maatregelen van grooleren om-
vang, reeds spoedig voorstellen te doen die hierin te hulp zouden komcn.
De Heer J. van der Breggen Am. verneemt met groot genoegen de
bclangstelling voor het zuiden; mogten er geene middelen kunnen gevori-
den worden om het van de peilmaling te ontheffen, dan zou het billijk
zijn, dat ook het noorden in zijn uitmaling beperkt werd, opdat niet,
zoo als thans het geval is, het zuiden met het water uit het noorden
bezwaard worde.
De Heer Piek herinnert, dat de peilmaling, ten zuiden van den Rijn,
een gevolg is geweest van de onvoldoende hoogte en stcrkte van de
kaden van het meerendeel der polders; de maatregel is dan ook nimmor
voortgesproten uit dwang, maar hij werd genomen in het algemeen be
lang van het zuiden.
Daar het amendement van den Heer Blusse de -prioriteit heeft, zoo
wordt dit in omvraag gebragt en met 16 tegen 5 stemmen aangenomen.
De Heer Blusse noodigt daarop Dijkgraaf en Hoogheemraden uit, in de
eerstvolgende Vergadering een voorstel te doen omtrent de hepaling van
de hoogte van het aan te nemen peil.
2°. De Dijkgraaf zegt, dat het wenschelijk is voorgekomen eenige wij
ziging te brengen in het reglement van orde voor de Vereenigde'Verga
dering, en stelt voor het te herzien.
Met goedvinden der Vergadering wordt dit in handen gesteld eener Com
missie, bestaande uit de Heeren: Piek, Blusse en J. v. d. Breggen Am.
3°. Voorstel tot het benoemen van een gemagtigde van den rentmeester
te Katwijk.
Hiertoe wordt aangesteld de Heer W. van der Plies.
4°. Voorstel van Dijkgraaf en Hoogheemraden om de rciskoslen van
PRIJS DER ADVERTENTieN
-6 regcls 7 5 Cents. Elke regel meer 12 '/a Cents.
Zegelregt bij elke plaatsing 35 Cents.
Toezending uiterlijk Woensdag. Adres: van Bonga C°.Amsterdam.
den opzigter te Leiden, welke door zijne veelvuldige bemoeyingen, ter
zake der helmbeplanting, voor zoo ver het gestelde maximum betreft,
overschreden werden, over te brengen op die van den opzigter te
Spaarndam.
Dit voorstel wordt goedgekeurd.
5°. Voorstel om uit den post van Onvoorzienc Uitgaven te kwijten de
aan Amsterdam verschuldigde halve kosten van opmeting en afbakening
van de perceelen bij die stad gelegenwaaromtrent onlangs een rectifl-
catie heeft plaats gehad, tot een bedrag van 200
Dit voorstel wordt goedgekeurd.
6°. Eisch van schadevcrgoeding gedaan door den schipper C. de Haas,
op groad dat zijn vaartuig gestooten heeft- op een gezonken schip in de
voormeer onder Wartnondterwijl er door Rijnland geene maatregelen
genomen waren om zulks te verhoedenhetzij door het plaatsen van
bakenshetzij door het wegruimen van het gezonken vaartuig.
Dijkgraaf en Hoogheemraden stellen voor, tegen dezen eisch in regten
te verweren tot in cassatie toe, omdat naar hun inzien die verpligting
niet tot de bevoegdheid van het Hoogheemraadschap behoort. Het hierop
ingewonnen advies van den advokaat van der Linden heeft het Dage-
lijksch Bestuur in zijne meening versterkt.
De Vergadering vereenigt zich met het voorsteldoch besluitop
voorstel van den Heer Wisboomhet te beperken tot een eerste instan
ce en later daarover nader te besluiten.
7°. De Heer J. van der Breggen Am. brengt klagten in over den
hoogen stand van de Gouwenaar zijn oordeel wordt door Rijnlands
opzigters niet genoeg toegeziendat zoowel de sluiswachter aan de
Gouwsluisals de vol-molenaars te Goudazich aan hunne instruction
en contracten houden hij zaldes verlangdeenige feiten relateeren
welke door hem naauwkeurig zijn waargenomen.
Hij stelt voor, dat de Vergadering Dijkgraaf en Hoogheemraden zal
uitnoodigenom zooveel mogelijk tegen dergelijke ovcrtredingen te doen
waken.
De Dijkgraaf zegt, dat hij gaarne de klagten van den Heer van der
Breggen zal doen onderzoeken doch hem tevens moet doen opmerken
dat een en andcr geregeld is bij eene Provinciale Vcrordcning, en dat
tot het toezigt op de naleving dier Verordening onder anderen ook be
voegd zijn de Besturen van do Polders aan de Gouwe on deze zoowel
door hunne nabijheid en als direct belanghebbendenbeter dan Dijkgraaf
en Hoogheemraden hiertoe in staat zijn.
Na re- en dupliek vereenigt de Vergadering zich met het voorstel van
den Heer van der Breggen waarna de Vergadering door den Voor
zitter gesloten wordt.
NB. Daar de debatten van het Voorstel omtrent den Walertoestand
ongoveer 2£ uur geduurd bebben is uit den aard der zaak slechts
van enkele discussien melding geinaakt kunnen worden.
Die het weet moet het zeggen", voegde mij dezer dagen
een vriend toe, toen wij over het rapport der commissie, be-
noemd bij Zr. Ms. besluit van 2 Januarij 1867, zaten te
praten.
Welnu, was rnijn antwoord, dan zeg ik niets omdat ik het
niet weet, want
1°. ben ik geen veearts, en
2°. zelfs geen professor in de natuurkundige wetenschappen.
Toch zouden uwe opmerkingen nut kunnen doen en ons,
zoo mogelijk, bewaren voor de nadeelige gevoigen die het
opvolgen van dat rapport kunnen na zich slepen.
Wees daarvoor niet zoo onbepaald. Z. M. onze geeerbie-
digde Koning is er nu juist de man niet na, om maar zoo
direct elken raad, die hem gegeven wordt, op te volgen
immers welken waarborg is er dat, wanneer de maatregelen
in dat rapport voorgesteld, worden opgevolgd, wij dan sneller
van de veepest zullen bevrijd raken dan op eenige andere wijs?
Met genoegen zag ik dan ook dat een van de leden der
commissie den moed gehad heeft zich tegen de algemeene
opinie te verzetten en een eigen oordeel uitbragten is het
advies van sommigen, misschien wel van velen der overige leden,
niet welligt wat onbedacht, wat al te veel steunende op het
prae-advies van enkelen in de vergadering geweest?
Immers, om met juistheid te oordeelen moet men: 1°. gron-
dig kennen, en 2°. juist onderscheiden.
En is dat ten aanzien van den veetyphus het geval?
Ja, zeggen de veeartsenijkundigenwij bebben de zaak aan
alle kanten bekeken, wij kennen den aard der ziektegescliie-
denis en ervaring hebben ons geleerd, dat er geen anderen
weg, dan die door de meerderheid der commissie aangewezen
overblijft, om ons van die ramp te verlossen.
Veroorloof mij u te zeggenZeer Gel. Heerendat eene ge-
schiedenis van ll/2 jaar (eerst zoolang heerscht zij bier) geene
geschiedenis kan genoemd worden, om op grond daarvan te